uitspraak van de meervoudige kamer van 18 december 2014 op het hoger beroep van:
ProRail B.V. (ProRail), te Utrecht, appellante
(gemachtigde: mr. T.N. Lont),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam (de rechtbank) van 20 december 2012 (ECLI:NL:RBROT:2012:BY8158), in het geding tussen
appellante
en
de Minister van Infrastructuur en Milieu (de minister)
(gemachtigde: mr. P.C. Cup).
Procesverloop in hoger beroep
ProRail heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak en daarmee tevens tegen de tussenuitspraak van de rechtbank van 26 april 2012 (ECLI:NL:RBROT:2012:BW4187).
De minister heeft verweer gevoerd.
ProRail heeft bij brief van 18 juni 2014 gereageerd op het verweerschrift.
Op 17 oktober 2014 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgevonden, waarbij partijen, vertegenwoordigd door hun gemachtigden, hun standpunten hebben toegelicht. Van de zijde van ProRail heeft tevens het woord gevoerd de heer [naam 1] en van de zijde van de minister heeft tevens het woord gevoerd de heer [naam 2].
Grondslag van het geschil
1.1
Voor een uitgebreide weergave van het verloop van de procedure, het wettelijk kader en de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden, voor zover niet bestreden, wordt verwezen naar de aangevallen uitspraken. Het College volstaat met het volgende.
1.2
Op 21 februari 2011 heeft een toezichthouder bij inspectie van het treinspoor op de IJsselbrug te Zutphen geconstateerd dat ter plaatse de rechterspoorstaaf ter hoogte van km 27.1 voor driekwart was doorgescheurd. Vervolgens heeft de minister besloten tot toepassing van spoedeisende bestuursdwang in de vorm van het terstond doen staken van het treinverkeer over het betreffende spoor. In opdracht van ProRail zijn nog diezelfde middag noodlasplaten langs de gescheurde spoorstaaf aangebracht. Het spoor is op dezelfde dag omstreeks 14:15 uur weer vrijgegeven voor de treindienst, waarmee de bestuursdwang is opgeheven.
1.3
De minister heeft bestuursdwang toegepast zonder voorafgaande last en zonder voorafgaande opschriftstelling van het besluit. Het daartoe strekkende besluit heeft de minister bij brief van 23 februari 2011 (het primaire besluit) aan ProRail bekendgemaakt.
1.4
Bij besluit van 5 maart 2012 heeft de minister het bezwaar van ProRail ongegrond verklaard. Het beroep van ProRail richtte zich tegen dit besluit.
Uitspraak van de rechtbank
2.1
De rechtbank heeft op 26 april 2012 tussenuitspraak gedaan en de minister in de gelegenheid gesteld om het door de rechtbank geconstateerde gebrek te herstellen. De rechtbank heeft daarbij geoordeeld dat het in beroep bestreden besluit niet berust op een deugdelijke motivering en de minister opgedragen om zijn standpunt dat sprake zou zijn geweest van spoedeisendheid nader te motiveren.
2.2
Bij de uitspraak van 20 december 2012 heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, het primaire besluit herroepen en de minister veroordeeld om de door ProRail geleden schade te vergoeden met beslissingen over vergoeding van griffierecht en de proceskosten. De rechtbank heeft daarbij geoordeeld dat niet is gebleken dat de situatie als gevolg van de geconstateerde scheur in de spoorstaaf dermate spoedeisend was dat onmiddellijk ingrijpen noodzakelijk was. Er is niet gebleken van een zodanig veiligheidsrisico dat het geven van een last tot herstel met daarbij een – zo nodig beperkte – termijn waarbinnen zij moet worden uitgevoerd niet had kunnen worden afgewacht.
Beoordeling van het geschil in hoger beroep
3.1 Vooropgesteld wordt dat in beroep het primaire besluit is herroepen en de gehele door ProRail gestelde schade is vergoed. Gelet hierop ziet het College zich gesteld voor de vraag of ProRail nog belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling in hoger beroep.
3.2.1
ProRail heeft zich op het standpunt gesteld dat zij procesbelang heeft bij het onderhavige hoger beroep vanwege de omstandigheid dat het inhoudelijke oordeel kan worden betrokken bij toekomstige besluitvorming voor het verkrijgen van een veiligheidsvergunning en een verlenging van de Beheerconcessie. Bovendien leidt het toepassen van bestuursdwang er volgens ProRail toe dat door de minister wordt ingegrepen in de werkprocessen van ProRail.
3.2.2
ProRail heeft ter zitting verklaard dat voornoemde standpunt inmiddels is achterhaald, omdat de genoemde veiligheidsvergunning inmiddels is verleend en de Beheerconcessie is verlengd. Bovendien zijn tussen ProRail en de ILT inmiddels (nieuwe) werkafspraken gemaakt. Indien een inspecteur van de ILT een onregelmatigheid aan het spoor constateert, wordt er een melding gedaan, waarop ProRail direct ter plaatse zal gaan kijken en in overleg zal treden met de inspecteur. Er wordt voorts een afweging gemaakt of een reparatie direct of op termijn is aangewezen.
3.2.3
Dat betekent naar het oordeel van het College dat hierin geen procesbelang is gelegen.
3.3.1
Prorail heeft bovendien onder verwijzing naar de uitspraak van het College van 3 december 2009, ECLI:NL:CBB:2009:BK7281, respectievelijk de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 21 juli 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BN1903, gesteld dat zij belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling. Het bestreden besluit vormt volgens ProRail namelijk een publieke afwijzing van haar gedrag als beheerder van de hoofdspoorweginfrastructuur, in welke hoedanigheid zij is gehouden om de veiligheid van het spoor te waarborgen. Zij heeft belang bij de inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit om op die manier haar naam te kunnen zuiveren.
3.3.2
Het College volgt het standpunt van ProRail niet. Weliswaar kan procesbelang bestaan bij een inhoudelijke beoordeling van een besluit dat geen werking meer heeft, maar de belanghebbende in haar eer en goede naam heeft geschaad. Het resultaat dat met de procedure wordt nagestreefd, te weten vernietiging van betreffende besluit, kan dan van meer dan principiële betekenis zijn. Dit doet zich echter in het onderhavige geval niet voor, aangezien de rechtbank het bestreden heeft vernietigd en het primaire besluit heeft herroepen. De inhoudelijke beoordeling van het vernietigde of het herroepen besluit in hoger beroep kan niet (verder) bijdragen aan het herstel van de eer en goede naam van ProRail.
3.5
Gelet hierop bestaat voor ProRail geen rechtens te respecteren belang bij een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk.
3.6
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
Het College verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stam, mr. J.A.M. van den Berk en mr. H.S.J. Albers, in aanwezigheid van mr. S.M.M. Bolt-Hulsen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 december 2014.
w.g. R.C. Stam w.g. S.M.M. Bolt-Hulsen
De gegevens worden opgehaald
Hulp bij zoeken
Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over: