proces-verbaal uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
zaaknummers: 15/675, 15/677 en 15/682
14050
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de meervoudige kamer van 7 oktober 2015 in de zaken tussen
1. de vereniging Spoorgoederenvervoer NederlandSGV Nederland), te Den Haag, appellante
(gemachtigde: Ir. A.J. Toet),
2. DB Schenker Rail Nederland N.V.DB Schenker), te Utrecht, appellante
(gemachtigde: mr. Th.J.J. Kramer),
3. Nederlandse Spoorwegen N.V., NS Reizigers B.V. en Nedtrain B.V. te Utrecht, NS Internationaal B.V. en HSA Beheer N.V. te Amsterdam (gezamenlijk aangeduid als NS), appellante
(gemachtigde: mr. dr. P. Heijnsbroek),
de Autoriteit Consument en Markt (ACM), verweerster (gemachtigden: mr. W.T. Algera, mr. drs. E.T.W.M. van Leeuwen en mr. F. de Ruijter).
Als derde-partijen hebben aan de gedingen deelgenomen:
1. Arriva Personenvervoer B.V., Connexxion Openbaar Vervoer N.V., Syntus Openbaar vervoer B.V. en Veolia Transport Nederland B.V., tezamen verenigd in de Federatie Mobiliteitsbedrijven voor Nederland (FMN), (gemachtigden: mr. J. Veltman en mr. V.J.A. Sütő),
2. ProRail B.V.ProRail), te Utrecht (gemachtigde: mr. J. Houdijk).
Procesverloop
Op 2 juli 2015 heeft ACM een besluit genomen op grond van artikel 71 van de Spoorwegwet (Sw) over de gebruiksvergoeding spoor in 2015 en 2016 naar aanleiding van de aanvraag ingediend door FMN.
Appellanten hebben tegen het bestreden besluit beroepen ingesteld op respectievelijk 28 augustus 2015 (SGV Nederland), 31 augustus 2015 (DB Schenker) en 3 september 2015 (NS).
ACM heeft een zienswijze ingediend omtrent de ontvankelijkheid van de beroepen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 oktober 2015.
Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft het College onmiddellijk uitspraak gedaan.
Overwegingen
1. Het College geeft hiervoor de volgende motivering.
2. De beroepen zijn ingesteld na afloop van de beroepstermijn van zes weken, terwijl geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding als bedoeld in artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3. Het bestreden besluit betreft een geschilbesluit dat op aanvraag door ACM is genomen. Ingevolge artikel 3:41 Awb geschiedt de bekendmaking van een zodanig besluit door toezending of uitreiking aan de belanghebbenden, onder wie begrepen de aanvrager, tot wie het besluit is gericht. ACM heeft het besluit op 2 juli 2015 op de juiste wijze bekend gemaakt door toezending aan de aanvrager, FMN, en de direct betrokken belanghebbende, ProRail. Dit betekent dat de beroepstermijn voor alle partijen is gaan lopen op 3 juli 2015 en zes weken later, op 13 augustus 2015 eindigde. Het College stelt vast dat de beroepen zijn ingediend na afloop van deze beroepstermijn.
4. ACM heeft conform het bepaalde in artikel 12u Instellingswet Autoriteit Consument en Markt het besluit openbaar gemaakt op 23 juli 2015. Alle betrokken belanghebbende partijen hebben op 23 juli 2015 kennis genomen van de openbaar making van het bestreden besluit. Bovendien is op 5 augustus 2015 - derhalve nog binnen de wettelijke beroepstermijn - door ProRail aan partijen een brief gestuurd waarin wordt gewezen op het op 2 juli 2015 genomen besluit van ACM. Het College ziet geen omstandigheden op grond waarvan tot het oordeel moet worden gekomen dat de termijnoverschrijding verschoonbaar geacht moet worden. Daarbij heeft het College overwogen dat appellanten professionele partijen op de spoormarkt zijn. Indien zij zouden hebben getwijfeld over de vraag of een mogelijk beroep tegen het besluit tijdig en opportuun zou zijn, had het op de weg van appellanten gelegen om deskundig advies in te winnen. Ook het instellen van een pro forma beroep behoort in dat geval tot de mogelijkheden. Deze omstandigheden brengen met zich dat de betreffende termijnoverschrijding voor risico van appellanten behoort te komen.
5. Het College verklaart de beroepen niet-ontvankelijk.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.R. Eggeraat, voorzitter, mr. R.C. Stam en mr. H.S.J. Albers, leden, in aanwezigheid van mr. G.D. Kleijne, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 oktober 2015.
w.g. E.R. Eggeraat w.g. G.D. Kleijne