proces-verbaal uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
Zaaknummers: 22/2181, 22/2182 en 22/2185
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van
27 oktober 2022 in de zaak tussen
[naam 1] B.V., te [plaats 1] ,
V.O.F. [naam 2], te [plaats 2] en
[naam 3]
, te [plaats 2] , verzoekers
(gemachtigde: mr. ir. J.M.M. Kroon),
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, de minister
(gemachtigde: mr. B.M. Kleijs).
Procesverloop
Bij afzonderlijke besluiten van 21 oktober 2022 (de primaire besluiten) heeft de minister alle pluimvee van verzoekers aangemerkt als verdacht met vogelgriep en een aantal maatregelen opgelegd, waaronder het preventief doden van pluimvee.
Verzoekers hebben tegen de primaire besluiten bezwaar gemaakt. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft online plaatsgevonden op 27 oktober 2022. Verzoekers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Verder hebben namens verzoekers deelgenomen [naam 4] en [naam 5] , [naam 6] en [naam 3] . De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Voor de minister hebben tevens deelgenomen de dierenartsen [naam 7] en [naam 8] .
Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de voorzieningenrechter op 27 oktober 2022 uitspraak gedaan.
Overwegingen
1. De voorzieningenrechter geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Op een bedrijf dat is gelegen binnen een straal van één kilometer van de bedrijven van verzoekers is op 21 oktober 2022 besmetting met Aviaire Influenza (vogelgriep) vastgesteld. De ruiming van dat bedrijf was die vrijdagavond afgerond. Verzoekers hebben de voorzieningenrechter gevraagd om de preventieve ruimingen voorlopig te schorsen.
3. Verzoekers betwisten niet dat de minister bevoegd is tot de maatregelen, maar zij zien geen reden meer om deze uit te voeren, omdat er inmiddels al zes dagen zijn verstreken zonder dat is gebleken dat het pluimvee op de bedrijven van verzoekers besmet is met vogelgriep. De dieren vertonen namelijk bij visuele inspectie geen ziekteverschijnselen en de bij één van de bedrijven genomen monsters testen negatief op vogelgriep.
4. De voorzieningenrechter stelt voorop dat het opleggen van een maatregel om pluimvee preventief te doden een ingrijpende en vergaande maatregel is. Een dergelijke maatregel kan noodzakelijk zijn om verdere verspreiding van dierziekten binnen de pluimveesector te voorkomen. Dan ligt het wel in de rede dat de maatregel zo snel mogelijk wordt uitgevoerd, langer wachten met het uitvoeren maakt de maatregel minder effectief zijn en lastiger te verteren voor de betrokken pluimveehouders.
5. Dat de bij één van de bedrijven genomen monsters negatief zijn getest op vogelgriep is onvoldoende om aan te nemen dat het pluimvee niet is besmet. Het gaat immers om een steekproef waarbij (dus) niet alle dieren worden getest. Verder is ter zitting door de twee dierenartsen toegelicht dat een visuele inspectie niet voldoende is om te concluderen tot afwezigheid van vogelgriep en dat voor vogelgriep binnen een koppel een incubatietijd van ongeveer negen dagen geldt. Dat betekent dat er op dit moment nog een risico bestaat dat het pluimvee van verzoekers (toch) is besmet met vogelgriep. De voorzieningenrechter gaat uit van een incubatietijd van negen dagen, waar internationaal zelfs rekening wordt gehouden met een incubatietijd van 14 dagen en het Nederlandse referentielaboratorium een periode van negen dagen heeft berekend aan de hand van de in Nederland verzamelde gegevens bij uitbraken van vogelgriep. Partijen zijn het er over eens dat na de incubatietijd vanuit epidemiologisch perspectief een wezenlijk andere situatie ontstaat.
6. Verweerder heeft verder naar voren gebracht dat, behoudens calamiteiten die ruimingscapaciteit vergt, de ruiming binnen twee dagen en daarmee binnen de incubatietijd zal plaatsvinden. Gelet hierop en het grote belang dat is gemoeid met het voorkomen van verdere verspreiding van vogelgriep ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding het bestreden besluit eerder dan 29 oktober a.s. te 22.00 uur te schorsen. Dat betekent dus dat de minister tot dat tijdstip de ruimingen kan doorzetten.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stam, in aanwezigheid van mr. E. van Kampen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 oktober 2022.
De voorzieningenrechter is verhinderd
het proces-verbaal te ondertekenen w.g. E. van Kampen