Beoordeling van het geschil in hoger beroep
Standpunt van [naam 1]
4.1
stelt dat zij ten onrechte is beboet voor de overtredingen, omschreven in de feitcodes M255, M258, M259, M300, M309 en M507. [naam 1] kan zich niet vinden in het oordeel van de rechtbank dat de minister heeft aangetoond dat alle transporten dierlijke meststoffen hebben bevat. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat de (geur)waarneming van toezichthouders van de NVWA een sterke aanwijzing vormt voor de aanwezigheid van mest in het zaagselmengsel. De rechtbank is daarbij ten onrechte niet ingegaan op het standpunt van [naam 1] dat de geur van varkensmest zelfs na het doorlopen van het zuiverings-/filterprocedé aan het zaagsel kan blijven hangen. Het kan volgens [naam 1] niet zo zijn dat de minister van vier gecontroleerde vrachten volhoudt dat deze dierlijke meststoffen hebben bevat, terwijl deze meststoffen niet met het oog waarneembaar waren, geen gram vloeibare mest is gemeten en geen analyseresultaat van de bemonsterde vrachten is overgelegd, waaruit de aanwezigheid van dierlijke meststoffen blijkt. Het bewijs is ten onrechte enkel gebaseerd op de waarneming van de geur. [naam 1] beroept zich op analyses van onvermengd zaagsel, waaruit blijkt dat dit ook fosfaat en stikstof bevat. In hoger beroep heeft [naam 1] nog een analyse van ongebruikt zaagsel aangevuld met water in het geding gebracht. Dit mengsel heeft volgens haar een droge stofgehalte vergelijkbaar met de gemeten droge stofgehaltes van het zaagsel afkomstig van [naam 5] in 2015-2016. Volgens [naam 1] laten de analyseresultaten zien dat de stikstofgehaltes in het mengsel van ongebruikt zaagsel en water en het zaagsel afkomstig van [naam 5] vrijwel identiek zijn en de fosfaatgehaltes beperkt afwijken. Het bij [naam 5] afgevoerde zaagsel bevatte geen meststoffen meer. Dat [naam 1] bij eerdere transporten een VDM heeft opgemaakt en ingediend en de vervoersbewegingen zijn vastgelegd met apparatuur voor Automatische Gegevens Registratie (AGR) en satellietvolgapparatuur (GPS) (AGR/GPS-apparatuur), wil niet zeggen dat [naam 1] hiertoe verplicht was, noch dat zij verplicht was dit voor alle transporten te doen. Nu geen bewijs is geleverd dat met deze transporten dierlijke meststoffen zijn afgevoerd, heeft [naam 1] de Msw niet overtreden. Het is aan de minister om aan te tonen dat sprake is van een overtreding. Als geen direct bewijs kan worden geleverd, moeten de aanwijzingen concreter zijn en kan niet worden volstaan met een vermoeden.
4.2
[naam 1] brengt subsidiair naar voren dat de ladingen van slechts vier vrachten daadwerkelijk zijn gecontroleerd. Zelfs als de minister hiervoor concreet bewijs zou leveren, kunnen slechts voor deze ladingen overtredingen worden aangenomen. Ten onrechte zijn boetes opgelegd voor meer dan deze vier transporten.
4.3
Meer subsidiair stelt [naam 1] dat de boete moet worden gematigd wegens eendaadse samenloop of een voortgezette handeling. [naam 1] betoogt dat één wilsbesluit tot de verschillende overtredingen heeft geleid. Nu de 220 vrachten volgens haar geen dierlijke meststoffen bevatten, heeft [naam 1] besloten deze vrachten niet te bemonsteren, daarvoor geen VDM’s op te maken en om de vervoersbewegingen van 182 van deze transporten niet vast te leggen met AGR/GPS-apparatuur, dan wel 38 van deze transporten uit te voeren met vrachtwagens zonder AGR/GPS-apparatuur. De cumulatie van sancties leidt in dit geval tot strijd met het evenredigheidsbeginsel. De boetes moeten qua hoogte op elkaar worden afgestemd. [naam 1] verwijst hierbij naar de uitspraak van het College van 14 augustus 2018 (ECLI:NL:CBB:2018:400).
4.4
Ten slotte voert [naam 1] met verwijzing naar de uitspraak van het College van 8 januari 2019 (ECLI:NL:CBB:2019:14) aan dat de rechtbank de boetes per feitcode had moeten matigen wegens overschrijding van de redelijke termijn. Dit geldt ook voor de matiging die de minister heeft toegepast op grond van zijn beleid. Ook in hoger beroep verzoekt [naam 1] om matiging van de boete wegens overschrijding van de redelijke termijn.
Standpunt van de minister
5. Volgens de minister is komen vast te staan dat dierlijke meststoffen zijn vervoerd. De minister wijst op de waarnemingen van de NVWA-inspecteurs, de verklaringen van [naam 1] en vanuit de leverancier en de bewijzen vanuit de administratie. De minister wijst op de artikelsgewijze toelichting bij artikel 1c van de Msw (Kamerstukken II, 2004–2005, 29 930, nr. 3, p. 23) dat als een product, in welk aandeel dan ook, dierlijke meststoffen bevat, dit product in zijn geheel onder het begrip ‘dierlijke meststoffen’ valt. De minister stelt tot slot dat [naam 1] niet heeft onderbouwd dat zij ook schoon zaagsel zou vervoeren voor [naam 5] . Voor het overige verwijst de minister naar de uitspraak van de rechtbank en het verweer in beroep.
Beoordeling door het College
6.1
Het wettelijk kader zoals dat ten tijde in geding luidde, is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. Deze bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
Beoordeling van de overtredingen
6.2
Het College stelt voorop dat de bewijslast van de overtreding, gelet op de waarborgen die voortvloeien uit artikel 6, tweede lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), rust op de minister als het bestuursorgaan dat de boete heeft opgelegd. De minister moet daarom het bewijs leveren dat [naam 1] de genoemde bepalingen uit de meststoffenwetgeving heeft overtreden en moet daartoe de feiten deugdelijk vaststellen. Voor dit bewijs steunt de minister in dit geval op de bevindingen neergelegd in het rapport.
Een bestuursorgaan mag in beginsel uitgaan van de bevindingen in een toezichtrapport, indien de controle is verricht en het toezichtrapport is opgemaakt door een hiertoe bevoegde toezichthouder en het rapport zelf geen grond biedt om aan de juistheid van de bevindingen te twijfelen. Een toezichthouder wordt geacht te beschikken over de benodigde expertise om het wettelijk geregelde toezicht te houden. Aan de bevindingen van een toezichthouder kan daarom niet lichtvaardig voorbij worden gegaan. Indien de bevindingen worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op de aard en inhoud van die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd. Daarbij zal doorgaans van belang zijn de wijze waarop de bedoelde waarnemingen in het rapport zijn weergegeven en onderbouwd, alsmede de aard van de waarneming en daarbij in het bijzonder in welke mate die waarneming waarderende elementen kent.
6.3
Uit het rapport blijkt dat de toezichthouders van de NVWA een sterke geur roken, aan de hand waarvan zij hebben vastgesteld dat het aangetroffen zaagsel dierlijke meststoffen bevatte. [naam 1] betwist dit en stelt dat het schoon zaagsel was. Het College volgt [naam 1] niet in haar betoog dat uit de door haar ingebrachte analyses blijkt dat de stikstof- en fosfaatgehaltes van het zaagsel dat bij [naam 5] is aangetroffen vrijwel niet of maar beperkt afwijken van die van ongebruikt zaagsel en dat daarmee is aangetoond dat het bij [naam 5] aangetroffen zaagsel geen dierlijke mest bevatte. De minister heeft ter zitting de stelling van [naam 1] betwist dat de analyses van de aangetroffen zaagsel/mest (ZM) en van schoon zaagsel vergelijkbare resultaten opleveren, omdat in het ene geval grammen per kilogram mengsel worden gemeten en in het andere geval grammen per kilogram vochtig zaagsel, waarvan de gehaltes moeten worden gedeeld door 6,5 om deze terug te rekenen naar één kilogram droge stof. Daarmee is sprake van onvergelijkbare grootheden. Wat [naam 1] in het nadere stuk heeft aangevoerd, leidt daarom niet tot zodanige twijfel aan de bevindingen in het rapport dat deze niet aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd.
6.4
Het College acht met de rechtbank wel van belang dat de toezichthouders hebben waargenomen dat vier van de door [naam 1] geloste vrachten enorm naar varkens en varkensmest/gier roken. Het College ziet in wat [naam 1] aanvoert geen reden om te twijfelen aan deze waarneming. Daarnaast is van de zijde van [naam 5] verklaard dat het om ZM ging en er nog mestresten in het zaagsel konden zitten en dat het zaagsel voorheen ook altijd met een VDM werd afgevoerd. Het toen afgevoerde zaagsel heeft [naam 1] destijds als mest met mestcode 40 (vaste varkensmest) laten analyseren door Eurofins. De eerder door [naam 1] ingenomen stelling dat het filterproces bij [naam 5] was gewijzigd waardoor het zaagsel niet meer als mest hoefde te worden afgevoerd, is op geen enkele wijze onderbouwd. Het betoog dat eerder onverplicht VDM’s zijn opgemaakt, omdat het afgevoerde zaagsel geen dierlijke meststoffen meer bevatte, volgt het College gelet op het voorgaande niet. Er is kortom voldoende bewijs voor het standpunt van de minister dat de vier vrachten zaagsel dierlijke mest bevatten en dat daarvoor een VDM moest worden opgemaakt en aan andere verplichtingen op grond van de Msw moest worden voldaan.
6.5
Het College volgt ook het oordeel van de rechtbank dat het niet anders kan dan dat alle vrachten (ook) dierlijke mest hebben bevat. [naam 1] maakte tot november 2016 VDM’s op voor deze vrachten, het contract van [naam 5] met [naam 1] was voor de afvoer van ZM en van een wijziging in het filterproces bij [naam 5] is, zoals hiervoor overwogen, niet gebleken. Daarnaast is niet gebleken dat tussen de 220 vrachten ook andere vrachten hebben gezeten, met een andere samenstelling, zoals “schoon zaagsel”. De minister mocht dus 200 keer een boete opleggen voor het niet opmaken van een VDM door [naam 1] als vervoerder. Dit geldt ook voor de boetes wegens de andere overtredingen, waartegen [naam 1] ook aanvoert dat het niet om dierlijke meststoffen ging en dat dus geen overtreding is begaan.
6.6
Het betoog van [naam 1] over eendaadse samenloop of een voortgezette handeling slaagt ook in hoger beroep niet. Van eendaadse samenloop of een voortgezette handeling is voor de overtredingen waar het in hoger beroep nog om gaat geen sprake. Het College verwijst naar de overwegingen van de rechtbank hierover onder 9.3 van de aangevallen uitspraak en maakt deze tot de zijne.
6.7
Het College ziet geen aanleiding om tot een ander oordeel over de overschrijding van de redelijke termijn in beroep te komen dan de rechtbank. De boetes worden niet per overtreding (1 tot en met 6, zie 2.2) gematigd, aangezien de spanning en frustratie in afwachting van de uitkomst worden ondervonden over het totaal van de boetes. In de door [naam 1] genoemde uitspraak van 8 januari 2019 (ECLI:NL:CBB:2019:14) ziet het College ook geen bevestiging van de juistheid van het standpunt van [naam 1] .
6.8
Over het verzoek van [naam 1] om compensatie wegens overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep overweegt het College als volgt. In punitieve zaken geldt het uitgangspunt dat de redelijke termijn voor een procedure in drie instanties (bezwaar, beroep en hoger beroep) in beginsel is overschreden als die procedure in haar geheel langer dan vier jaar in beslag heeft genomen. Anders dan [naam 1] betoogt, gaat het daarbij om de gehele procedure en wordt de overschrijding van de redelijke termijn niet per instantie beoordeeld. De termijn begint op het moment waarop een handeling is verricht waaraan de betrokkene in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat hem een bestuurlijke boete wordt opgelegd. Dat is in dit geval, zoals de rechtbank heeft vastgesteld, 19 januari 2018, de datum waarop aan [naam 1] kenbaar is gemaakt dat haar boetes zullen worden opgelegd. In dit geval is deze termijn ten tijde van deze uitspraak met anderhalf jaar overschreden. Het College ziet in het gegeven dat de minister de boetes al heeft gematigd met € 2.500,- wegens het verstrijken van meer dan 26 weken tussen de datum van het boeterapport en de oplegging van de boetes (dan wel het voornemen daartoe), aanleiding om geen verdergaande matiging toe te passen voor de overschrijding van de redelijke termijn tot zes maanden (zie de uitspraak van het College van 24 november 2016, ECLI:NL:CBB:2016:454 onder 5.12). Voor de overschrijding van de redelijke termijn vanaf zes maanden zou plaats zijn voor een matiging van de boetes met 5% per half jaar, in dit geval dus twee maal 5%, met een maximum van € 2.500,-. Gelet op het gegeven dat de rechtbank de boetes al met dit maximumbedrag heeft gematigd, is er geen aanleiding voor een verdergaande, aanvullende matiging wegens overschrijding van de redelijke termijn.
Slotsom
7. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep ongegrond is. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
Het College bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Brugman, mr. R.W.L. Koopmans en
mr. H.L. van der Beek, in aanwezigheid van mr. M.G. Ligthart, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 juli 2023.
w.g. D. Brugman w.g. M.G. Ligthart
Artikel 1, eerste lid, aanhef en onder c
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder dierlijke meststoffen: uitwerpselen van voor gebruiks- of winstdoeleinden gehouden dieren, daaronder begrepen de geheel of gedeeltelijk verteerde maag- of darminhoud van deze dieren en mengsels van strooisel met de uitwerpselen, alsook producten daarvan;
1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen, in het belang van een doelmatige afvoer van mestoverschotten of de bescherming en verbetering van het milieu, regels worden gesteld met betrekking tot het in voorraad hebben, verwerken, vervoeren en verhandelen van dierlijke meststoffen.
[…]
1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent het opmaken, bewaren, overleggen en afdragen van gegevens door natuurlijke personen, rechtspersonen of samenwerkingsverbanden van natuurlijke personen of rechtspersonen die meststoffen produceren, verhandelen, gebruiken of verwerken. Deze regels kunnen betrekking hebben op:
a. het bedrijf of de onderneming, zoals de aard en de locatie van het bedrijf of de onderneming en van de daartoe behorende onderdelen en bedrijfsmiddelen, de tenaamstelling of handelsnaam, de rechtsvorm, in voorkomend geval de aard en samenstelling van het samenwerkingsverband van personen of rechtspersonen dat het bedrijf of de onderneming voert, de inschrijving in het handelsregister en de bij het bedrijf of de onderneming werkzame personen en hun bevoegdheden;
b. de geproduceerde, in voorraad gehouden, aangevoerde, afgevoerde, verhandelde, be- of verwerkte, op of in de bodem gebrachte en anderszins gebruikte hoeveelheden meststoffen, de samenstelling, herkomst en bestemming van de meststoffen en de gegevens, bedoeld in artikel 35, tweede lid, onderdelen b en c;
c. de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond en de overige gebruikte grond, met inbegrip van gegevens over naar de aard van de teelt of het gebruik te onderscheiden aaneengesloten oppervlakten en de topografische ligging daarvan, en met inbegrip van gegevens met betrekking tot grond die nog in gebruik moet worden genomen en met betrekking tot nog aan te vangen teelten en vormen van gebruik;
d. het bepaalde bij of krachtens de artikelen 33a, 33b en 33d.
[…]
Artikel 51
Onze Minister kan een bestuurlijke boete opleggen ter zake van overtreding van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 7, 9, tweede en derde lid, 11, vijfde lid, 13, vierde lid, 14, eerste lid, 15, 21, eerste lid, 33a, eerste, vierde, vijfde en zevende lid, 33b, vijfde lid, 33d, eerste lid, 34, 35, 36, 37, 38, derde lid, of 40.
Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet (Uitvoeringsbesluit)
Artikel 1, eerste lid, aanhef en onder s, u en v
In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
s. vervoeren van meststoffen: elk feitelijk transporteren van meststoffen, het laden en lossen van deze meststoffen inbegrepen, met uitzondering van het feitelijk transporteren binnen een bedrijf.
u. leverancier van meststoffen: landbouwer of ondernemer die meststoffen feitelijk overdraagt met het oogmerk de meststoffen buiten zijn bedrijf of onderneming te brengen.
v. afnemer van meststoffen: degene die meststoffen feitelijk krijgt overgedragen.
Artikel 49
1. Het vervoer van een vracht drijfmest geschiedt met een transportmiddel dat is uitgerust met de krachtens artikel 70, vierde lid, onderdeel b, voorgeschreven apparatuur die op naam van de intermediair is geregistreerd.
2. Het vervoer van een vracht dierlijke meststoffen geschiedt met een transportmiddel dat is uitgerust met op naam van de intermediair geregistreerde apparatuur voor automatische gegevensregistratie.
3. Het vervoer van een vracht dierlijke meststoffen geschiedt met een transportmiddel dat is uitgerust met satellietvolgapparatuur.
4. Met behulp van de in het tweede en derde lid bedoelde apparatuur worden gegevens betreffende het vervoer van de vracht dierlijke meststoffen vastgelegd.
1. Terzake van het vervoer van een vracht dierlijke meststoffen wordt door de leverancier, de vervoerder en de afnemer gezamenlijk een vervoersbewijs opgemaakt.
2. De leverancier en de afnemer dragen er ieder voor zijn deel, en de vervoerder voor het geheel, zorg voor dat het vervoersbewijs overeenkomstig de krachtens artikel 54 gestelde regels volledig en naar waarheid wordt ingevuld en ondertekend.
3. Het vervoersbewijs wordt bij ministeriële regeling vastgesteld en bevat in ieder geval gegevens over:
a. de leverancier, de vervoerder en de afnemer;
b. het tijdstip en de locatie van laden en lossen;
c. de hoeveelheid meststoffen; en
d. het soort meststoffen.
4. De gegevens op het vervoersbewijs worden niet gewijzigd of onleesbaar gemaakt.
5. Terzake van de ondertekening van het vervoersbewijs kunnen de leverancier, de vervoerder en de afnemer elkaar niet machtigen.
6. De op het vervoersbewijs ingevulde gegevens worden op elektronische wijze bij Onze Minister ingediend.
7. De vervoerder bewaart het vervoersbewijs en de leverancier en de afnemer bewaren een afschrift van het vervoersbewijs als onderdeel van de administratie, bedoeld in artikel, 39 onderscheidenlijk artikel 32.
Uitvoeringsregeling Meststoffenwet (Uitvoeringsregeling)
Artikel 53
1. De AGR-apparatuur voldoet aan de prestatiekenmerken die, al naar gelang het vervoer van drijfmest of van vaste mest betreft, zijn vermeld in bijlage E, onderdeel D, onderscheidenlijk in bijlage E, onderdeel E, en behoort tot een type waarvan bij keuring door Livestock Research, onderdeel van Wageningen UR, te Wageningen is vastgesteld dat het voldoet aan die prestatiekenmerken.
[…]
Artikel 55
1. De vervoerder legt voordat het laden van drijfmest plaatsvindt het nummer van het vervoersbewijs dierlijke meststoffen vast in de AGR-apparatuur door het nummer elektronisch vanaf het vervoersbewijs dierlijke meststoffen in te lezen.
2. De vervoerder draagt er zorg voor dat tijdens het laden van drijfmest door de AGR-apparatuur tenminste de volgende gegevens automatisch worden vastgelegd:
a. het serienummer van de AGR-apparatuur;
b. de gegevens ter identificatie van de monsterverpakking; en
c. het combinatienummer.
3. De vervoerder draagt er zorg voor dat bij het vervoer van drijfmest de door de satellietvolgapparatuur gegenereerde gegevens voortdurend en automatisch in de AGR-apparatuur worden vastgelegd.
4. De vervoerder draagt er zorg voor dat op het tijdstip van het laden en het lossen van drijfmest door de AGR-apparatuur de door de satellietvolgapparatuur gegenereerde gegevens inzake de locatie, de datum en het tijdstip van het laden van het transportmiddel, onderscheidenlijk de locatie, de datum en het tijdstip van het lossen van het transportmiddel automatisch worden vastgelegd en met de in het eerste en tweede lid bedoelde gegevens elektronisch aan de minister worden verzonden.
5. De vastlegging van de op een vracht dierlijke meststoffen betrekking hebbende gegevens in de AGR-apparatuur geschiedt zodanig dat er een eenduidig verband is tussen de in het eerste tot en met het vierde lid bedoelde gegevens.
Artikel 56
Artikel 55 is van overeenkomstige toepassing op het vervoer van vaste mest, met dien verstande dat:
a. de gegevens, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, van dat artikel, niet automatisch door de AGR-apparatuur, maar door de vervoerder in de gegevensdrager van de AGR-apparatuur worden vastgelegd door deze gegevens elektronisch vanaf de monsterverpakking in te lezen;
b. het gegeven, bedoeld in het tweede lid, onderdeel c, van dat artikel, niet hoeft te worden vastgelegd.
1. Uiterlijk bij het laden van de dierlijke meststoffen worden de onderdelen 1 (leverancier), 3a (vervoerder), met uitzondering van het CMR-nummer, 3b (vervoer), met uitzondering van de postcode van de losplaats en de datum en het tijdstip van het lossen, en 3c (bemonstering), met uitzondering van de code van het laboratorium, de code monsternemer en de kilogrammen fosfaat en stikstof, van het vervoersbewijs dierlijke meststoffen ingevuld en wordt het vervoersbewijs dierlijke meststoffen door de leverancier ondertekend.
2. Uiterlijk bij het lossen van de dierlijke meststoffen worden onderdeel 3b, voor zover dit betrekking heeft op de postcode van de losplaats en op de datum en het tijdstip van het lossen, en onderdeel 5 (afnemer) van het op die vracht betrekking hebbende en overeenkomstig het eerste lid ingevulde vervoersbewijs ingevuld en wordt het vervoersbewijs door de vervoerder en de afnemer ondertekend.
Artikel 64
1. De op het vervoersbewijs dierlijke meststoffen ingevulde gegevens worden door de vervoerder uiterlijk 30 werkdagen na het vervoer van de vracht dierlijke meststoffen op elektronische wijze bij de minister ingediend.
[…]
Artikel 78a
1. De bemonstering van een vracht vaste mest geschiedt door de vervoerder.
[…]
Artikel 130
De hoogte van de bestuurlijke boete die overeenkomstig artikel 51 van de Meststoffenwet kan worden opgelegd, wordt vastgesteld overeenkomstig het bedrag dat in bijlage M voor de desbetreffende overtreding is vermeld.
Bijlage M
De boete voor het niet opmaken van een vervoersbewijs dierlijke meststoffen door de leverancier, de vervoerder en de afnemer (feitcode M300) bedraagt € 300.
De boete voor een transportmiddel dat niet is uitgerust met op naam van de intermediair geregistreerde apparatuur voor automatische gegevensregistratie die voldoet aan de prestatiekenmerken en behoort tot een door ASG goedgekeurd type (feitcode M255) bedraagt € 300.
De boete voor een transportmiddel niet uitgerust met satellietvolgapparatuur (feitcodeM258) bedraagt € 300.
De boete voor niet of niet op juiste wijze vastleggen van vervoersgegevens met behulp van apparatuur voor automatische gegevensregistratie of satellietvolgapparatuur door de vervoerder (feitcode M259) bedraagt € 300.
De boete voor het niet elektronisch indienen van de gegevens het vervoersbewijs dierlijke meststoffen door de vervoerder uiterlijk 30 werkdagen na het vervoer van de vracht dierlijke meststoffen (feitcode M309) bedraagt € 100.
De boete voor niet of niet op juiste wijze bemonsteren van een vracht vaste mest door de vervoerder (feitcode M507) bedraagt € 300.