Met de rechtbank is het College van oordeel dat de financiële administraties van [naam 3] en [naam 4] B.V. een ongebruikelijke vermenging van zakelijke en privé-transacties bevatten. Het gaat om rekeningcourant-verhoudingen met [naam 10] , [naam 8] B.V. en [naam 5] (en [naam 6] ).
De rekeningcourant verhouding met [naam 8] B.V. ontstond in 2012 en liep in 2013 door twee betalingen van € 10.000,- en € 50.000,- door [naam 3] voor de aanschaf van fitnessapparatuur door [naam 8] B.V. op tot meer dan € 96.000,-. Dat saldo is sindsdien ongewijzigd. Een schriftelijke overeenkomst ontbreekt, er zijn geen rentebetalingen en [naam 8] B.V. lost niet op de schuld af.
De rekeningcourant-verhouding met [naam 5] loopt jaarlijks met € 117.000,- op in verband met de inkoop van dagbesteding door [naam 3] / [naam 4] B.V. bij [naam 5] . Het saldo bedraagt op 1 januari 2014 meer dan € 7.500,- negatief. In de loop van dat jaar vindt debitering plaats in verband met de aankoop van een bedrijfspand door [naam 5] en creditering vanwege de ingekochte dagbesteding (saldo ultimo 2014 ruim € 85.000,- negatief). Ook in 2015 vindt creditering plaats in verband met de ingekochte dagbesteding en daarnaast wordt negatief ruim € 50.000,- bijgeboekt vanwege een lening. Een overeenkomst voor die lening ontbreekt. Verder zijn door het jaar diverse bedrijfskosten van [naam 5] (waaronder administratie- en advieskosten) gedebiteerd (saldo ultimo 2015 ruim € 190.000,- negatief). In 2016 worden als kosten van [naam 5] geboekt huur, verzekeringen, boodschappen en rente en opnieuw creditering in verband met de omzet dagbesteding. In 2017 zijn in de rekeningcourant rentebaten (bijna € 12.000,-), de omzet dagbesteding en diverse uitgaven verwerkt. Eind 2017 is het saldo opgelopen tot (bijna) € 290.000,- negatief.
Het saldo van de rekeningcourant-verhouding met [naam 6] op 1 januari 2014 van bijna € 13.000,- loopt in 2014 op tot bijna € 105.000,- doordat [naam 3] huur-, administratie- en juridische advieskosten en een borgstelling voor [naam 6] voldoet.
De rekeningcourant-verhouding met [naam 10] bestaat sinds 30 september 2012. Op die datum is ruim € 25.000,- geboekt onder de omschrijving “inbreng bestuurders”. Een onderliggende schriftelijke vastlegging ontbreekt. Vanaf 1 februari 2013 is [naam 10] [naam 11] als secretaris opgevolgd. In 2014 betaalt [naam 3] € 49.000,- aan [naam 12] B.V., de werkgever van [naam 10] , met de omschrijving “zoals beschreven”. Dit bedrag is in mindering geboekt op de rekeningcourant-verhouding met [naam 10] . Op 31 december 2015 zijn daarop vijf betalingen geboekt die [naam 10] in privé heeft gedaan voor [naam 3] . In 2016 betaalt [naam 10] uit eigen zak bijna € 40.000,- aan door [naam 3] gemaakte onderhoudskosten en ook dat wordt in de rekeningcourant-verhouding verwerkt. In de loop van 2017 betaalt [naam 3] in totaal bijna € 70.000,- aan privé kosten van [naam 10] . Deze kosten zijn gedebiteerd in de rekeningcourant. Op 31 december 2017 wordt bijna € 52.000,- gecrediteerd in verband met door [naam 10] voor [naam 3] betaalde kosten (loonheffing en energiekosten).
Dat [naam 10] eerder een bedrag aan [naam 3] heeft geleend, neemt niet weg dat [naam 3] en [naam 4] B.V. (aanzienlijke) geldbedragen betalen (onder meer aan de werkgever van [naam 10] ) en rekening-courantverhoudingen aanhouden zonder duidelijk verband met hun zorgactiviteiten en zonder onderliggende schriftelijke overeenkomsten. De boekingen op die rekeningcourant-verhoudingen vertonen een grillig beeld waarbij privé en zakelijke uitgaven zijn vermengd. Mede in aanmerking genomen de betrokkenheid van [naam 10] en [naam 7] bij de hierbij betrokken rechtspersonen en daaruit voortvloeiende conflicterende belangen gaat het om ongebruikelijke transacties die [naam 1] aan FIU had moeten melden. Het College kan zich vinden in de hiervoor geciteerde overwegingen 5.10.1 tot en met 5.10.3 van de aangevallen uitspraak.