Tussenuitspraak. Weigering WIA-uitkering. Maatman. Appellante heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij emolumenten in natura heeft ontvangen. Onvoldoende voorbereiding. De Raad draagt het Uwv op het gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van
26 januari 2012, 10/4010 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. W.H. Benard, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het Uwv heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 juni 2014. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Benard. Het Uwv heeft zich doen vertegenwoordigen door
M.M.J.E. Budel.
OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 11 mei 2010 heeft het Uwv geweigerd aan appellante met ingang van
9 juni 2010 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen, omdat appellante voor minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht.
1.2. Bij besluit van 30 september 2010 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 11 mei 2010 ongegrond verklaard.
2.
De rechtbank heeft het door appellante tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij uit haar dienstverband met VOF [vof] een aantal emolumenten in natura genoot, te weten gratis kost en inwoning (ook voor de partner van appellante) en stalling en verzorging van twee paarden van appellante.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante, naast gronden van medische en arbeidskundige aard, wederom aangevoerd dat zij bij haar laatste werkgever eerdergenoemde emolumenten in natura genoot, welke betrokken dienen te worden bij de arbeidsongeschiktheidsschatting. Daartoe heeft appellante correspondentie overgelegd van de advocaat van VOF [vof], betrekking hebbend op het arbeidsgeschil tussen die werkgever en appellante, waarin wordt erkend appellante kost en inwoning genoot, en haar paard mocht stallen.
3.2.
Het Uwv heeft in hoger beroep gesteld dat de betreffende emolumenten niet bij de fiscus als inkomen zijn opgegeven, en dat zij ook geen deel uitmaken van de (schriftelijke) arbeidsovereenkomst, die het Uwv in hoger beroep heeft overgelegd.
3.3.
Ter zitting heeft appellante gesteld dat de emolumenten inderdaad geen deel uitmaakten van de schriftelijke arbeidsovereenkomst, maar dat kort (twee à drie weken) na het ingaan van het dienstverband op 1 november 2007 de situatie is gewijzigd. Eén van de maten van de VOF is ernstig ziek geworden, waarna aan appellante is gevraagd op het bedrijf te komen wonen. Zij heeft dat begin december 2007 ook gedaan. Vanaf dat moment werden aan haar (en haar partner) ook maaltijden verstrekt en mocht zij ook haar paarden daar stallen. Daar stond tegenover dat appellante wel bereid moest zijn onder omstandigheden meer uren te werken dan de overeengekomen 24 uur per week.
4.1.
De Raad overweegt als volgt.
4.2.
Gelet op de in hoger beroep ingebrachte stukken en het verhandelde ter zitting heeft appellante voldoende aannemelijk gemaakt dat zij emolumenten in natura heeft ontvangen. De vertegenwoordigster van het Uwv heeft ter zitting van de Raad ook te kennen gegeven nu geloofwaardig te achten dat appellante inwoning genoot.
4.3.
Nu het Uwv zich niet langer op het standpunt stelt dat niet, althans onvoldoende, aannemelijk is gemaakt dat de emolumenten werden genoten, moet worden geoordeeld dat de voorbereiding van het bestreden besluit onzorgvuldig en onvoldoende is geweest. Het Uwv zal nader dienen te onderzoeken of en in hoeverre er sprake is geweest van emolumenten, en welke (financiële) waarde daaraan zal moeten worden gehecht bij de vaststelling van het maatmanloon. Artikel 7a, vijfde lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten biedt ook een basis voor een dergelijk onderzoek.
4.4.
Teneinde te komen tot een finale beslechting van het geschil ziet de Raad aanleiding om met toepassing van artikel 21, zesde lid, van de Beroepswet het Uwv opdracht te geven het gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep draagt het Uwv op binnen zes weken na verzending van deze uitspraak het gebrek in het bestreden besluit te herstellen met inachtneming van hetgeen de Raad in deze uitspraak heeft overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker als voorzitter en H.C.P. Venema en
E.W. Akkerman als leden, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 oktober 2014.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) H.J. Dekker
HD
De gegevens worden opgehaald
Hulp bij zoeken
Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over: