In de FML van 10 september 2015 zijn aanzienlijke beperkingen opgenomen. In tegenstelling tot wat appellante heeft aangevoerd, is daarin rekening gehouden met een geringe buikbelasting, door het vaststellen van beperkingen in tillen, dragen, duwen, trekken, gebogen werken, langer staan, lopen, traplopen, klimmen en klauteren. De in beroep overgelegde informatie van de behandelend internist bevat geen nieuwe gegevens. Ook in hoger beroep heeft appellante niet toegelicht op grond van welke medische informatie geconcludeerd moet worden dat onvoldoende rekening is gehouden met haar darmklachten. Dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep tijdens de hoorzitting zou hebben opgemerkt dat de klachten van appellante invaliderend werken is daarvoor onvoldoende, omdat daarmee niet meer is gezegd dan dat appellante ten gevolge van die klachten fors beperkt is in haar arbeidsmogelijkheden. Appellante heeft evenmin met medische stukken onderbouwd dat zij op de datum in geding zodanige oor- en tromboseklachten had dat daarvoor beperkingen in
de FML gesteld hadden moeten worden. Gezien het rapport van de verzekeringsarts van
26 mei 2015 is weliswaar aannemelijk dat er geen rekening mee is gehouden dat appellante in het verleden driemaal een ooroperatie en geen oogoperaties heeft ondergaan, maar daar staat tegenover dat appellante bij de verzekeringsartsen geen melding heeft gemaakt van oorproblemen. Wat betreft de trombose blijkt uit de stukken dat de verzekeringsartsen ermee bekend waren dat appellante in 2013 en 2014 last heeft gehad van een trombosebeen en dat
zij sindsdien een elastieken kous draagt. Al met al kan niet worden geconcludeerd dat de belastbaarheid van appellante, met de beperkingen zoals opgenomen in de FML van
10 september 2015, is onderschat. De omstandigheid dat de bedrijfsarts appellante in de door hem op 4 november 2014 opgestelde FML op bepaalde aspecten meer beperkt heeft geacht, geeft geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen. Ingevolge vaste rechtspraak, waaronder de uitspraken van de Raad van 4 september 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BJ7039 en 31 juli 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2581, is de verzekeringsarts bij het in kaart brengen van de beperkingen in de FML niet gehouden tot een bijzondere motivering in het geval deze vastlegging een andere uitkomst heeft dan een door de bedrijfsarts opgestelde FML. Ook heeft de Raad in deze uitspraken overwogen dat er niet aan kan worden voorbijgegaan dat een door de bedrijfsarts opgestelde FML bedoeld is om de re-integratiemogelijkheden van de betrokkene in kaart te brengen en dus een ander doel heeft dan de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid in het kader van de Wet WIA.