1.2.
Appellant heeft een verzoek gedaan om toekenning van een herinneringsmedaille internationale missies. Bij besluit van 30 juni 2016 heeft de minister dit verzoek afgewezen, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 22 februari 2017 (bestreden besluit).
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.1.
Ingevolge artikel 8:105, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt het hoger beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, tenzij een andere hogerberoepsrechter bevoegd is ingevolge hoofdstuk 4 van de bij die wet behorende Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak (Bevoegdheidsregeling) dan wel ingevolge een ander wettelijk voorschrift.
4.1.2.
Het bestreden besluit behelst de toepassing van het bepaalde bij en krachtens het Besluit Herinneringsmedaille Internationale Missies (Besluit herinneringsmedaille). Dit besluit is niet opgenomen in de Bevoegdheidsregeling. Het bestreden besluit is niet genomen jegens appellant als (militair) ambtenaar als bedoeld in de Bevoegdheidsregeling. Deze beide omstandigheden brengen in beginsel met zich dat de Raad niet bevoegd is van het hoger beroep kennis te nemen. De primaire doelgroep van het Besluit herinneringsmedaille betreft evenwel militaire ambtenaren en politieambtenaren. De Raad is in dergelijke gevallen bevoegd via het in de bevoegdheidsregeling bedoelde ambtenaarschap. Nu in de hier voorliggende zaak dus sprake is van een uitzonderlijke situatie van een (gepretendeerde) belanghebbende die behoort tot een kleine restgroep van niet-ambtenaren verdient het de voorkeur dat de Raad ook in dit geval in hoger beroep oordeelt.
4.2.1.
Op grond van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, van het Besluit herinneringsmedaille wordt onder een internationale missie verstaan: inzet of ter beschikking stellen van de krijgsmacht als bedoeld in artikel 100, eerste lid, van de Grondwet, ter handhaving of bevordering van de internationale rechtsorde.
4.2.2.
Ingevolge artikel 1, derde lid, van het Besluit herinneringsmedaille kan de minister missies, niet zijnde een internationale missie als bedoeld in het eerste lid, onder b, waarbij niet tot de krijgsmacht behorende personen die vanwege de Staat zijn uitgezonden ter handhaving of bevordering van de internationale rechtsorde, gelijkstellen met een internationale missie.
4.2.3.
Op grond van artikel 4, eerste lid, van het Besluit herinneringsmedaille kan de minister, in overeenstemming met de minister van Buitenlandse Zaken en de minister van Justitie en Veiligheid, gespen instellen die worden verbonden aan de herinneringsmedaille.
4.2.4.
In het Besluit gespen Herinneringsmedaille Internationale Missies (Besluit gespen) zijn de internationale missies opgenomen, waarvoor gespen behorend bij de herinneringsmedaille internationale missies zijn ingesteld.
4.3.
Aan het bestreden besluit is ten grondslag gelegd dat appellant niet heeft voldaan aan het vereiste dat de inzet heeft plaatsgevonden tijdens een internationale missie. De missie waaraan appellant heeft deelgenomen was namelijk geen missie in de zin van artikel 1, eerste lid, onder b, van het Besluit herinneringsmedaille. Voorts is aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat de JMC-missie niet in aanmerking komt voor een gelijkstelling in de zin van artikel 1, derde lid, van het Besluit herinneringsmedaille, omdat deze missie niet is opgenomen in het Besluit gespen en reeds afgeronde missies niet alsnog met terugwerkende kracht in het Besluit gespen worden opgenomen.
4.4.1.
Uit de hiervoor weergegeven systematiek van het Besluit herinneringsmedaille en het Besluit gespen vloeit voort dat gelijkstelling van een internationale missie plaatsvindt door middel van aanpassing van het Besluit gespen. Het Besluit gespen is een algemeen verbindend voorschrift.
4.4.2.
Op grond van artikel 8:3, eerste lid, onder a, van de Awb kan geen beroep worden ingesteld tegen een besluit inhoudende een algemeen verbindend voorschrift of een beleidsregel.
4.4.3.
Bij een positief besluit zou sprake zijn geweest van een wijziging van een algemeen verbindend voorschrift, waartegen op grond van de Awb geen rechtsmiddelen openstaan. De weigering een zodanig besluit te nemen dient voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep hiermee gelijk te worden gesteld (uitspraak van 23 januari 2003, ECLI:NL:CRVB:2003:AF3846).
4.5.1.
Gelet op artikel 7:1, eerste lid, in samenhang met artikel 8:3, eerste lid, onder a, van de Awb had de minister het bezwaar tegen het besluit van 30 juni 2016 dan ook niet-ontvankelijk moeten verklaren.
4.5.2.
De rechtbank heeft dit niet onderkend. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen zal de Raad het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. De Raad zal zelf in de zaak voorzien door het bezwaar tegen het besluit van 30 juni 2016 niet-ontvankelijk te verklaren.
5. Aanleiding bestaat om de minister te veroordelen in de kosten van appellant. Deze bedragen € 1.002,- in bezwaar, € 1.002,- in beroep en € 1.002,- in hoger beroep aan kosten van rechtsbijstand.