De rechtbank heeft voorts terecht geoordeeld dat appellant, door geen melding te maken van de werkzaamheden in het garagebedrijf, zijn inlichtingenverplichting op grond van
artikel 27, eerste lid, van de Wet WIA heeft geschonden. Het had appellant redelijkerwijs duidelijk moeten zijn dat deze werkzaamheden van invloed konden zijn op zijn recht op uitkering en de hoogte van de uitkering. De rechtbank heeft in het verlengde hiervan terecht geoordeeld dat het Uwv op grond van artikel 76, eerste lid, aanhef en onder a, van de
Wet WIA was gehouden de WIA-uitkering van appellant over de periode van 15 januari 2014 tot en met 28 november 2015 te herzien en op grond van artikel 77, eerste lid, van de
Wet WIA de teveel betaalde WIA-uitkering over de periode van 15 januari 2014 tot en met
31 januari 2015 terug te vorderen. Uit vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 9 augustus 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2791) volgt dat als appellant geen opgave heeft gedaan van zijn werkzaamheden en de gewerkte uren niet heeft geregistreerd, het aanvaardbaar is dat het Uwv een schatting maakt van de omvang van die werkzaamheden. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het Uwv bij de herziening terecht is uitgegaan van
5 uur arbeid per dag en 25 uur arbeid per week waarbij het Uwv er terecht rekening mee heeft gehouden dat appellant tijdens schooltijden van zijn dochter is aangetroffen bij het garagebedrijf. Appellant heeft ook in hoger beroep geen objectiveerbare en verifieerbare gegevens overgelegd op grond waarvan moet worden geconcludeerd dat het Uwv ten onrechte van 5 uur arbeid per dag en 25 uur arbeid per week is uitgegaan.