Aanmerken ongeval als een bedrijfsongeval. Naar het oordeel van de Raad moet de brandcardrace in de context van de zware opleiding worden geplaatst. Verder is de omstandigheid dat appellant een oefentoelage ontving onvoldoende om aan te nemen dat bij het uitvoeren van de race sprake is geweest van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 2, zesde lid, aanhef en onder a, van het Besluit AO/IV.
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 13 augustus 2020, 20/2123 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Staatssecretaris van Defensie(staatssecretaris)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. O.W.G. van Petegem hoger beroep ingesteld.
Namens de staatssecretaris is een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 oktober 2021. Appellant is via videobellen verschenen, bijgestaan door mr. T.A. Helvoort, advocaat, in persoon verschenen ter zitting. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door P.J.H. Souren.
OVERWEGINGEN
1.1.
Appellant is werkzaam bij de [onderdeel] in de rang van [rang] . Hij heeft deelgenomen aan een opleiding voor officieren en onderofficieren om aan te kunnen sluiten bij de Luchtmobiele Brigade. Als onderdeel van deze opleiding vond op 22 maart 2019 een zogenoemde brandcardrace plaats, waarbij een gesimuleerd slachtoffer (zandzak) met behulp van palen en een gewondentransport over een afstand moest worden vervoerd. De oefening vond plaats op de tankbanen van het oefenterrein Oirschot. Als gevolg van de regen in de aan de oefening voorafgaande dagen stonden de rijsporen in het mulle zand van de tankbaan onder water. Appellant is in een moddergat gestapt en is door zijn knie gezakt. Hij was nog wel in staat om door te lopen naar het eindpunt. Op de eindlocatie heeft hij zich nogmaals verstapt en is door zijn knie gegaan. Van het ongeval is op 26 augustus 2019 een procesverbaal van ongeval (proces-verbaal) opgemaakt.
1.2.
Bij besluit van 27 september 2019, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 5 februari 2020 (bestreden besluit) heeft de staatssecretaris het ongeval aangemerkt als een bedrijfsongeval, omdat niet aan de voorwaarde is voldaan dat de oefening onder buitengewone of vergelijkbare omstandigheden heeft plaatsgevonden aangezien niet is gebleken dat gebruikelijke veiligheidsmaatregelen werden of konden worden gehandhaafd. De staatssecretaris heeft zijn beslissing gebaseerd op artikel 147 van het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR) en artikel 2 van het Besluit aanvullende arbeidsongeschiktheids- en invaliditeitsvoorzieningen militairen (Besluit AO/IV).
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat de omstandigheden waaronder appellant op 22 maart 2019 de brancardrace heeft afgelegd niet in bijzondere mate afweken van de normale omstandigheden waarmee een militair tijdens een oefening wordt geconfronteerd. Verder is geoordeeld dat niet is gebleken dat tijdens de brandcardrace, die deel was van de oefening, niet alle normaal gebruikelijke veiligheidsmaatregelen waren getroffen. Zo is bijvoorbeeld niet gebleken dat de instructeur geen aanwijzingen mocht geven om een ongeval te voorkomen. Dat een brandcardrace mogelijk is onder veiligere omstandigheden betekent niet dat sprake is van een verhoogd risico, aldus de rechtbank.
3. In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt gehandhaafd dat er sprake is van dusdanige bijzondere omstandigheden waaronder de oefening moest worden verricht, dat het ongeval moet worden aangemerkt als een dienstongeval.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 2, zesde lid, aanhef en onder a, van het Besluit AO/IV wordt tot de buitengewone omstandigheden mede gerekend het onder oorlogsnabootsende omstandigheden in praktijk brengen van theoretisch onderwezen bekwaamheden teneinde aldus de bedrevenheid in het uitvoeren van oorlogstaken te verwerven, op te voeren of te onderhouden, voor zover er sprake is van een verhoogd risico.
4.2.
Zoals de Raad eerder heeft overwogen in zijn uitspraak van 14 maart 20131 is voor het oefenen onder buitengewone of daarmee vergelijkbare omstandigheden kenmerkend dat de desbetreffende oorlogstaak wordt gedaan onder nabootsing van bijzondere omstandigheden, zoals die zich bij daadwerkelijk operationeel optreden in een oorlogssituatie kunnen voordoen en waarbij deze bijzondere omstandigheden een verhoogd risico op verwonding of letsel met zich meebrengen.
4.3.
De brandcardrace vond plaats in het kader van een opleiding die is bedoeld voor officieren en onderofficieren en ziet op het behalen van de rode baret voor een functie bij de Luchtmobiele Brigade. Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting komt naar voren dat functies bij de Luchtmobiele Brigade zware functies betreffen die zwaarste taken binnen Defensie moeten uitvoeren. De opleiding is er dan ook op gericht om de deelnemers onder (zware) fysieke omstandigheden weerbaarder te maken en onder stressvolle omstandigheden te leren leidinggeven. Naar het oordeel van de Raad moet de brandcardrace in de context van die zware opleiding worden geplaatst. Niet is gebleken dat de omstandigheden waaronder de brandcardrace moest worden uitgevoerd, in bijzondere mate is afgeweken van de normale omstandigheden waarbinnen de door appellant gevolgde (zware) opleiding plaatsvindt. Dat sprake was van slaapdeprivatie bij de cursisten en het een oefenterrein betrof vol kuilen en sporen van voertuigen, al dan niet aan het zicht onttrokken vanwege eerder gevallen neerslag, is onvoldoende om als bijzondere – oorlognabootsende – omstandigheden aan te merken. Het is de zwaarte van de oefening dat maakt dat niet in de rede ligt om het terrein waarop de oefening moest worden verricht te egaliseren of te ontdoen van (al te diepe) kuilen dan wel de cursisten bij een kuil te attenderen op mogelijk gevaar. Alle normaal gebruikelijke veiligheidsmaatregelen waren getroffen. Niet blijkt dat er speciale maatregelen zijn getroffen om specifieke oorlogsomstandigheden na te bootsen. Verder is de omstandigheid dat appellant een oefentoelage ontving onvoldoende om aan te nemen dat bij het uitvoeren van de race sprake is geweest van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 2, zesde lid, aanhef en onder a, van het Besluit AO/IV.
4.4.
Uit 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.H. Bangma, in tegenwoordigheid van M.E. van Donk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 december 2021.