Het college heeft de gevraagde gehandicaptenparkeerkaart terecht afgewezen. Volgens de door de Raad geraadpleegde deskundige is er geen sprake van een aandoening of gebrek die aantoonbare ernstige beperkingen anders dan loopbeperkingen geeft die het hebben van een gehandicaptenparkeerkaart rechtvaardigt.
Niet is komen vast te staan dat appellante te verwijten valt dat zij geen kennis heeft gekregen van de oproeping voor het onderzoek door de door de rechtbank benoemde deskundige.
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 6 november 2018, 17/8757 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg (college)
Datum uitspraak: 1 december 2021
Zitting heeft: L.M. Tobé
Griffier: E.J. van der Veldt
Appellante en haar gemachtigde, mr. F.M. Meis, zijn niet ter zitting verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door P. Bos.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
-
bevestigt de aangevallen uitspraak;
-
veroordeelt het college in de proceskosten van appellante in hoger beroep tot een bedrag van € 1.122,-;
-
bepaalt dat het college aan appellante het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 126,- vergoedt.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1.1.
Het college heeft bij besluit van 5 juli 2017, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 21 november 2017 (bestreden besluit), de aanvraag van appellante voor een gehandicaptenparkeerkaart type bestuurder afgewezen. Het college heeft zich hierbij gebaseerd op het medisch advies van de GGD Haaglanden, waarin is geconcludeerd dat appellante in staat wordt geacht meer dan 100 meter aaneengesloten te lopen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank is appellante niet verschenen op de afspraak bij de door de rechtbank ingeschakelde deskundige. De rechtbank heeft hierin, gelet op artikel 8:31 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), aanleiding gezien de gevolgtrekkingen te maken die haar geraden voorkomen en zij heeft zich daarom uitsluitend gebaseerd op de in het dossier aanwezige informatie. De rechtbank heeft daaruit geconcludeerd dat het college het medisch advies aan zijn besluitvorming ten grondslag mocht leggen en dat het college de aanvraag van appellante op juiste gronden heeft afgewezen.
3. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte toepassing heeft gegeven aan artikel 8:31 van de Awb. Zij is niet opgeroepen door een deskundige voor een medische beoordeling.
4.1.
De Raad heeft bij de rechtbank inlichtingen ingewonnen over de verzending van de oproeping voor het onderzoek door de deskundige. Daaruit is gebleken dat niet is vast komen te staan dat appellante te verwijten valt dat zij geen kennis heeft gekregen van de oproeping voor het onderzoek door de deskundige. De Raad heeft hierin aanleiding gezien om zelf een deskundige te benoemen, namelijk revalidatiearts W.C.G. Blanken.
4.2.
De deskundige heeft appellante onderzocht en gerapporteerd op 27 mei 2021. De deskundige heeft geconcludeerd dat appellante als gevolg van degeneratieve aandoeningen en mogelijk ten gevolge van reumatoïde artritis een aantoonbare loopbeperking van langdurige aard heeft. Er is sprake van een aandoening van beperkte omvang. Op basis van het onderzoek wordt appellante in staat geacht zelfstandig een afstand van 100 meter aan één stuk te overbruggen. Er is volgens de deskundige geen sprake van een aandoening of gebrek die aantoonbare ernstige beperkingen anders dan loopbeperkingen geeft die het hebben van een gehandicaptenparkeerkaart rechtvaardigt.
4.3.
De door de deskundige gebezigde motivering is overtuigend. Het uitgebrachte rapport geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. Ook anderszins zijn geen omstandigheden naar voren gekomen die aanleiding geven het rapport niet te volgen. Dit betekent dat het college de gevraagde gehandicaptenparkeerkaart terecht heeft afgewezen.
4.4.
Appellante heeft terecht geklaagd over de toepassing van artikel 8:31 van de Awb door de rechtbank. Niet is komen vast te staan dat appellante te verwijten valt dat zij geen kennis heeft gekregen van de oproeping voor het onderzoek door de door de rechtbank benoemde deskundige. Nu in hoger beroep alsnog een deskundige is ingeschakeld, bestaat geen aanleiding aan dit gebrek gevolgen te verbinden. Wel bestaat aanleiding om het college te veroordelen in de proceskosten van appellante in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 1.122,- voor verleende rechtsbijstand.
5. Ook is er aanleiding om met toepassing van artikel 8:114, tweede lid, van de Awb het college te veroordelen tot vergoeding van het door appellante in hoger beroep betaalde griffierecht.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) E.J. van der Veldt (getekend) L.M. Tobé
De gegevens worden opgehaald
Hulp bij zoeken
Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over: