In het rapport wordt geconcludeerd dat uit het huisbezoek geen bijzonderheden met betrekking tot de woonsituatie van appellant naar voren zijn gekomen, maar dat appellant tijdens de gesprekken op kantoor geen duidelijkheid heeft verschaft over zijn financiële situatie. Hierdoor heeft appellant de op hem rustende inlichtingenverplichting geschonden en kan het recht op bijstand vanaf 11 maart 2019 niet worden vastgesteld. Dit blijkt volgens het rapport uit de volgende feiten en omstandigheden in hun onderlinge samenhang bezien:
“- Uit de door appellant overgelegde bankafschriften over de periode van 1 januari 2019 tot en met 10 juli 2019 blijkt slechts één transactie voor opname van geld van € 150,- en wel op 30 januari 2019;
- Over deze periode is geen enkele pinbetaling op de bankafschriften terug te vinden;
- Appellant heeft hierover diverse malen verklaard dat hij geen geld over heeft om te pinnen en bij familie eet;
- Appellant heeft vanaf 11 maart 2019 een Volkswagen Golf op zijn naam staan en heeft hiervoor € 2.500,- betaald aan een garage. De eigenaar van dit bedrijf heeft verklaard dat hij geen auto’s verkoopt en dat hij € 100,- heeft gerekend voor de bemiddeling/taxatie van de auto;
- Appellant heeft verklaard dat hij vier of vijf jaren zijn verjaardaggeld en ontvangen gelden voor Suikerfeesten en vakantiegeld heeft gespaard en daarvan de auto heeft betaald;
- Op het aanvraagformulier voor de bijstand van 7 augustus 2015 heeft appellant vermeld dat hij geen contant geld heeft. Hij heeft hierover op 19 augustus 2019 verklaard dat hij dat geld op dat moment misschien had uitgeleend;
- Dat op 14 maart 2019 bij het Stadsloket Oost een bedrag van € 132,50 contant is afgerekend voor een parkeervergunning en dat daar geen opname van geld tegenover staat;
- Dat appellant hierover heeft verklaard dat hij cash geld over had;
- Dat vanaf 11 maart 2019 geen pintransactie bij benzinestations op zijn bankafschriften te zien is;
- Appellant hierover op 29 juli 2019 heeft verklaard dat zijn vrienden de brandstof betalen en zij hem niet laten betalen voor eten of drinken.”