4.4.
In Vo 883/2004 zijn regels opgenomen op grond waarvan bepaalde uitkeringen geëxporteerd moeten worden als de betrokkene in een andere lidstaat van de EU woont. Een woonplaatsvereiste mag dan niet worden gesteld. Het moet dan wel gaan om uitkeringen die als een sociale zekerheidsuitkering als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van Vo 883/2004 kunnen worden aangemerkt. Vo 883/2004 is niet van toepassing op sociale bijstand. Dit is bepaald in artikel 3, vijfde lid, aanhef en onder a, van Vo 883/2004. Voor de vraag of de
Tozo 1-uitkering ook aan appellant, die in Duitsland woont, moet worden uitbetaald, is dus van belang of de Tozo 1-uitkering een sociale zekerheidsuitkering is die onder de werkingssfeer van Vo 883/2004 valt.
Wanneer is sprake van een sociale zekerheidsuitkering die onder het bereik van Vo 883/2004 valt?
4.5.1.
Volgens vaste rechtspraak6 van het HvJEU is sprake van een sociale zekerheidsuitkering als aan twee voorwaarden is voldaan:
1. de uitkering wordt op grond van een wettelijk omschreven situatie toegekend aan de hand van objectieve criteria die, wanneer daaraan is voldaan, recht geven op de uitkering zonder individuele en discretionaire beoordeling van de persoonlijke behoeften en
2. de uitkering moet verband houden met één van de takken van sociale zekerheid die worden genoemd in artikel 3 van Vo 883/2004.
4.5.2.
Omdat deze twee voorwaarden cumulatief zijn, valt de uitkering niet binnen de werkingssfeer van deze verordening wanneer een van beide voorwaarden niet is vervuld.
4.5.3.
Volgens appellant heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat de Tozo 1-uitkering niet voldoet aan de tweede voorwaarde. De Tozo 1-uitkering moet volgens appellant worden aangemerkt als een uitkering bij werkloosheid als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van
Vo 883/2004. De Tozo 1 bevat geen partnerinkomens- en vermogenstoets en is daardoor geen sociale bijstand. Volgens appellant is de Tozo 1-uitkering, evenals een werkloosheidsuitkering, een op het individu gerichte uitkering ter compensatie van het wegvallen van inkomsten doordat de voorheen verrichte werkzaamheden niet meer kunnen worden uitgevoerd.
Is de Tozo 1-uitkering een werkloosheidsuitkering in de zin van Vo 883/2004?
4.6.1.
De Raad is van oordeel dat de Tozo 1-uitkering geen werkloosheidsuitkering is in de zin van Vo 883/2004. Hiervoor is het volgende van belang.
4.6.2.
Het college heeft terecht naar voren gebracht dat Vo 883/2004 geen definitie bevat van de term “uitkering bij werkloosheid” en dat voor de uitleg van dit begrip moet worden gekeken naar de rechtspraak van het HvJEU. Volgens vaste rechtspraak van het HvJEU dekt een werkloosheidsuitkering het risico van inkomensverlies dat een werknemer lijdt wanneer hij zijn betrekking verliest terwijl hij nog arbeidsgeschikt is.7
4.6.3.
Of sprake is van een werkloosheidsuitkering als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van
Vo 883/2004 moet volgens het HvJEU worden onderzocht aan de hand van het doel waarop de uitkering is gericht en de voorwaarden waaronder zij wordt toegekend.8
4.6.4.
Het doel van de Tozo 1, voor zover hier van belang, was om zelfstandig ondernemers die als gevolg van de coronacrisis met acute financiële problemen werden geconfronteerd en van wie het inkomen was gedaald tot onder het sociaal minimum, tijdelijk te ondersteunen in de kosten van levensonderhoud. De regering wilde op korte termijn de ergste noden van deze zelfstandigen lenigen om hen in staat te stellen de crisis te overleven. Voor het recht op een
Tozo 1-uitkering was niet relevant wat de oorzaak was van de financiële problemen. Er moest sprake zijn van inkomstenderving als gevolg van de coronacrisis. Een beroep op Tozo 1 kon worden gedaan door zelfstandig ondernemers die de bedrijfsactiviteit volledig of gedeeltelijk moesten onderbreken door ziekte, quarantaine, ziekenhuisopname, vermindering van opdrachten of om andere redenen van economische, organisatorische of persoonlijke aard. Ook een zelfstandige die de bedrijfsactiviteit niet volledig of gedeeltelijk hoefde te onderbreken, maar die te maken had met inkomstenderving die leidde tot een financieel probleem, kon een beroep doen op de Tozo 1.9
4.6.5.
Het college heeft in hoger beroep – onder verwijzing naar diverse arresten van het HvJEU10 – uitgebreid toegelicht waarom de Tozo 1 niet kwalificeert als een werkloosheidsuitkering. Appellant heeft hierop niet meer inhoudelijk gereageerd. De Raad sluit zich bij het standpunt van het college aan. Samengevat komt het erop neer dat uit de doelstelling en voorwaarden van de Tozo 1 blijkt dat de Tozo 1-uitkering niet bedoeld is om dekking te bieden tegen het risico van werkloosheid. Voor het recht op uitkering was slechts van belang of de zelfstandige financieel geraakt werd door de coronacrisis. Van verlies van arbeidsactiviteiten hoefde geen sprake te zijn. Verder was niet vereist dat de zelfstandige arbeidsgeschikt was. Ook de zelfstandige die vanwege corona arbeidsongeschikt werd, kon een beroep op de Tozo 1 doen. Ook ontbraken bij de Tozo 1-uitkering nog andere elementen die volgens de rechtspraak van het HvJEU kenmerkend zijn voor een werkloosheidsuitkering. Zo was de uitkering niet gebaseerd op het laatst verdiende inkomen of op tijdvakken van arbeid, verzekering of betaalde premies. Verder was de zelfstandige niet verplicht om naar ander werk te zoeken, beschikbaar te zijn voor arbeid, passend werk te accepteren en zich in te schrijven als werkzoekende.11
4.6.6.
Evenals de rechtbank is de Raad daarom van oordeel dat de Tozo 1-uitkering naar zijn aard moet worden aangemerkt als een sociale bijstandsuitkering die niet onder de werkingssfeer van Vo 883/2004 valt en op grond van die verordening dus niet naar andere lidstaten van de EU geëxporteerd hoeft te worden.
Toepassing van artikel 49 van het VWEU
4.7.1.
In hoger beroep heeft appellant verder gewezen op de uitspraak van de rechtbank Limburg van 25 april 2022.12 In die uitspraak heeft de rechtbank de voorwaarde dat de zelfstandige in Nederland moet wonen om in aanmerking te komen voor een Tozo 1-uitkering in strijd geacht met de vrijheid van vestiging als bedoeld in artikel 49 van het VWEU. Appellant heeft de Raad verzocht deze uitspraak te betrekken bij de beoordeling van zijn hoger beroep.
4.7.2.
De Raad verwijst kortheidshalve naar de uitspraak van vandaag die is gedaan in de zaken 22/1743 TOZO en 22/1744 TOZO (ECLI:NL:CRVB:2023:1101). In die uitspraak heeft de Raad geoordeeld dat het woonplaatsvereiste in de Tozo 1 niet in strijd is met artikel 49 van het VWEU.
4.8.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dat betekent dat de afwijzing van de aanvraag om een Tozo 1-uitkering in stand blijft.
5. Appellant krijgt daarom geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs als voorzitter en A.J. Schaap en M.A.H. van Dalen-van Bekkum als leden, in tegenwoordigheid van Y.S.S. Fatni als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 juni 2023.