Afwijzing aanvraag voor de gehandicaptenparkeerplaats. Appellant kan beschikken over een parkeerplaats op eigen terrein (POET), namelijk in zijn tuin waar volgens het koopcontract van de woning een parkeerplaats moet worden onderhouden.
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 4 november 2021, 21/1697 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (college)
[betrokkene 1] en [betrokkene 2] als derde-belanghebbenden (betrokkenen)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E.M. Prins, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Betrokkenen hebben bericht als derde‑belanghebbenden aan het geding deel te nemen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 juni 2023. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Prins. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door D. Koughiani. Betrokkenen zijn verschenen.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant woont aan de aan de [adres] te [woonplaats] . Hij heeft een aanvraag ingediend voor een gehandicaptenparkeerplaats bij zijn woning. Bij besluit van 19 februari 2020 heeft het college deze aanvraag gehonoreerd en aan appellant een gehandicaptenparkeerplaats voor zijn woning toegewezen.
1.2.
Tegen dit besluit hebben appellant en betrokkenen bezwaar gemaakt. Appellant vindt de plek die hij toegewezen heeft gekregen te druk en niet veilig; hij geeft de voorkeur aan een parkeerplaats in de straat achter zijn woning. Betrokkenen hebben voornamelijk aangevoerd dat appellant gebruik kan maken van zijn eigen parkeerplaats.
1.3.
Bij besluit van 27 januari 2021 (bestreden besluit) heeft het college het besluit van 19 februari 2020 herroepen en de aanvraag voor de gehandicaptenparkeerplaats afgewezen. De reden daarvoor is dat appellant kan beschikken over een parkeerplaats op eigen terrein (POET), namelijk in zijn tuin waar volgens het koopcontract van de woning een parkeerplaats moet worden onderhouden.
3. Appellant heeft zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Ter zitting bij de Raad is komen vast te staan dat niet langer in geschil is dat appellant beschikt over een POET. De kern van wat appellant aanvoert is dat hij, anders dan zijn buren, zijn tuin moet opgeven om daarin een parkeerplaats te realiseren, terwijl op grond van de koopakte niet alleen voor hem maar ook voor zijn buren de verplichting geldt om een parkeerplaats op eigen grond te onderhouden. De Raad onderschrijft volledig wat de rechtbank hierover in de aangevallen uitspraak heeft overwogen en voegt hier nog het volgende aan toe. Anders dan appellant meent, heeft het college geen aanleiding hoeven zien om van de beleidsregels af te wijken. Het college legt appellant geen verplichting op om zijn auto in zijn tuin te parkeren. Ter zitting heeft appellant verteld dat hij zijn auto in de straat achter zijn woning parkeert. Dat kan hij blijven doen. Nu appellant een gehandicaptenparkeerplaats wenst, wordt hij geconfronteerd met de regel dat deze niet wordt toegewezen omdat hij beschikt over een POET. Deze regel geldt voor iedereen op gelijke wijze. Er is dan ook geen grond voor het oordeel dat appellant anders wordt behandeld dan zijn buren of dat er sprake is van bijzondere hardheid.
4.2.
Uit 4.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
4.3.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend als voorzitter en A. van Gijzen en K.H. Sanders als leden, in tegenwoordigheid van M. Dafir als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2023.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) M. Dafir
De gegevens worden opgehaald
Hulp bij zoeken
Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over: