1.1.
Betrokkene werkt sinds [datum] 1990 bij de politie, als laatste in de functie van [naam functie] , gedurende 36 uur per week.
1.2.
Bij besluit van 10 februari 2009 heeft de korpschef aan betrokkene toestemming verleend voor het verrichten van nevenwerkzaamheden als tolk/vertaler. Betrokkene verrichtte als zzp’er nevenwerkzaamheden bij onder meer de eigen politieorganisatie als ‘schrijftolk’. Dit kwam er feitelijk op neer dat zij opgenomen verhoren (audio- en videobestanden) letterlijk uitschreef. Haar eigen werk bij de politie, dus als politieambtenaar, betroffen deels precies dezelfde werkzaamheden.
1.3.
Tijdens de reorganisatie naar de Nationale Politie bleek dat de 26 regiokorpsen verschillend omgingen met nevenwerkzaamheden door politiemedewerkers. De korpschef heeft om die reden met ingang van 1 januari 2015 één nationaal beleid vastgesteld, dat is neergelegd in de notitie 'Nevenwerkzaamheden 2014’ (Notitie). Eén van de uitgangspunten van deze Notitie is:
“De politie laat geen eigen medewerkers nevenwerkzaamheden (anders dan volontaire vrijwillige politieambtenaar) verrichten binnen de politieorganisatie. Dit geldt voor de gehele politie, niet alleen binnen de eenheid waar de medewerker tewerkgesteld is.”
1.4.
Aan deze Notitie is aanvankelijk geen uitvoering gegeven. Naar aanleiding van een klacht vanuit de advocatuur dat de politie ten onrechte eigen medewerkers als tolk inhuurt is bij brief van 3 mei 2019 namens de korpsleiding aan de leidinggevenden verzocht om het beleid zoals neergelegd in de Notitie actief uit te dragen en de besluiten waarbij toestemming is verleend om deze nevenwerkzaamheden binnen de politieorganisatie te verrichten overeenkomstig dit beleid aan te passen.
1.5.
Bij besluit van 20 augustus 2020, na bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit, heeft de korpschef onder verwijzing naar de Notitie en de brief van 3 mei 2019 bepaald dat het betrokkene zes maanden na bekendmaking van het besluit (dat is bekendgemaakt op 13 oktober 2020) niet langer is toegestaan haar tolk- en vertaalwerkzaamheden binnen de politieorganisatie te verrichten en dat het eerdere toekennend besluit daartoe als ingetrokken moet worden beschouwd.
Uitspraak van de rechtbank
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de korpschef opgedragen om met inachtneming van die uitspraak een nieuw besluit op het bezwaar te nemen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het uitgangspunt in de Notitie de grenzen van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a, van de Ambtenarenwet 2017 (AW 2017) te buiten gaat. Dit artikel biedt net als voorheen artikel 125quinquies, eerste lid, aanhef en onder d, van de AW 2017 een waarborg dat niet willekeurig nevenwerkzaamheden kunnen worden verboden, maar dat aan de hand van concrete feiten aannemelijk wordt gemaakt dat in voorkomend geval de goede functievervulling of de goede functionering van de openbare dienst, voor zover deze in verband staat met de functievervulling, niet in redelijkheid zou zijn verzekerd. Er moet een samenhang zijn tussen de nevenwerkzaamheden en de functievervulling van de betrokken ambtenaar. Voor het verbieden van nevenwerkzaamheden die nadelig (kunnen) zijn voor de openbare dienst zonder dat er een verband is met de functievervulling van de ambtenaar die de nevenwerkzaamheden verricht, biedt artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a, van de AW 2017 geen ruimte. Dit volgt ook uit het beginsel van vrije arbeidskeuze, zoals neergelegd in artikel 19, derde lid, van de Grondwet. Betrokkene werkt in de functie van [naam functie]. Haar nevenwerkzaamheden bestaan uit het letterlijk uitschrijven van verhoren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de korpschef in het geval van betrokkene niet heeft onderzocht en evenmin aan de hand van concrete feiten aannemelijk heeft gemaakt dat door het verrichten van deze nevenwerkzaamheden door betrokkene de goede functievervulling of de goede functionering van de openbare dienst, voor zover deze in verband staat met haar functievervulling, in het gedrang zou (kunnen) komen. De korpschef heeft in dit kader geen enkel verband gelegd met de vervulling door betrokkene van haar functie van [naam functie], terwijl dat wel had gemoeten. De rechtbank komt tot de conclusie dat de korpschef het bestreden besluit in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) onzorgvuldig heeft voorbereid en in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb onvoldoende heeft gemotiveerd.
Het standpunt van de korpschef
3. De korpschef is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna besproken.