Bij besluit van 5 juli 2019 heeft de minister afwijzend beslist op het verzoek van appellant om door hem ontvangen prestatiebeurs om te zetten in een gift. Appellant heeft bezwaar gemaakt, maar de minister is bij besluit van 15 april 2020 bij zijn standpunt gebleven. De rechtbank heeft het beroep daartegen ongegrond verklaard.
Samenvatting
In deze uitspraak bevestigt de Raad dat de minister mocht weigeren om de door appellant ontvangen prestatiebeurs om te zetten in een gift. Het is appellant niet gelukt om aannemelijk te maken dat hij als direct gevolg van bijzondere medische omstandigheden van structurele aard niet in staat is om binnen de diplomatermijn met goed gevolg het afsluitend examen te behalen van een opleiding niveau 3 of 4.
Totstandkoming van de besluiten van de minister
1.1.
Appellant is geboren op [Geboortedag] 1996. De minister heeft hem met ingang van maart 2014 een prestatiebeurs toegekend voor een mbo-opleiding aan het Koning Willem I College in Den Bosch. Appellant heeft de betreffende opleiding in november 2015 afgebroken. Sindsdien heeft appellant geen prestatiebeurs meer ontvangen.
1.2.
Op 7 januari 2019 heeft appellant bij de minister een formulier ‘Verzoek Voorziening beroepsonderwijs bij bijzondere omstandigheden’ ingediend. Daarbij is gevraagd om de aan appellant uitbetaalde prestatiebeurs om te zetten in een gift, omdat hij zijn opleiding aan het Koning Willem I College heeft moeten staken in verband met gezondheidsklachten.
1.3.
Bij besluit van 5 juli 2019 heeft de minister afwijzend beslist op voornoemd verzoek.
1.4.
Bij besluit van 15 april 2020 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van appellant tegen het onder 1.3 vermelde besluit ongegrond verklaard. Daarbij is verwezen naar artikel 4.14 van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) en een in opdracht van de minister door de arts F. Knol uitgebracht medisch adviesrapport van 2 maart 2020.
Uitspraak van de rechtbank
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat de minister het bestreden besluit heeft mogen baseren op het medisch adviesrapport van F. Knol van 2 maart 2020. Verder is in aanmerking genomen dat de medische stukken die appellant in de beroepsfase heeft overgelegd niet genoeg grond bieden om te twijfelen aan de juistheid van het bestreden besluit. Daarbij is aangehaakt bij een door de minister overgelegd aanvullend medisch adviesrapport van F. Knol van 19 januari 2021.
Standpunten van partijen in hoger beroep
3.1.
In hoger beroep heeft appellant de Raad verzocht om de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit te vernietigen. Daartoe is gesteld dat de medisch adviseur van de minister appellant ten onrechte niet persoonlijk heeft onderzocht, dat hij de ernst en de omvang van de medische beperkingen van appellant onderschat en dat appellant wel degelijk als direct gevolg van bijzondere medische omstandigheden van structurele aard niet in staat is om binnen de diplomatermijn met goed gevolg het afsluitend examen te behalen van een opleiding niveau 3 of 4. Appellant heeft in hoger beroep een rapport overgelegd van psycholoog H.C. Schep van 15 maart 2021. Dit rapport is opgesteld in opdracht van Weener XL, het werkontwikkelbedrijf van de gemeente ’s-Hertogenbosch.
3.2.
De minister heeft de Raad verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen. Bij zijn verweerschrift heeft de minister een nader rapport overgelegd van F. Knol van 10 augustus 2021. Daarin is ingegaan op het rapport van psycholoog H.C. Schep.
Het oordeel van de Raad
4.1.
Voor een overzicht van de wettelijke regels die in dit geding van belang zijn wordt verwezen naar de bijlage bij deze uitspraak.
4.2.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd vormt in grote lijnen een herhaling van wat hij ook in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft de beroepsgronden gewogen en daarover een gemotiveerd oordeel gegeven. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en, op hoofdlijnen, de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen. Duidelijk is dat appellant kampt met problemen die kunnen leiden tot een beperkte en wisselende belastbaarheid, maar de in de bezwaar- en beroepsfase door appellant overgelegde gegevens bieden niet genoeg feitelijke grondslag voor de vaststelling dat appellant als direct en onvermijdelijk gevolg van de door hem aan zijn aanvraag ten grondslag gelegde medische beperkingen buiten staat had moeten worden geacht om binnen de diplomatermijn met goed gevolg het afsluitend examen van een opleiding niveau 3 of 4 te behalen. De Raad tekent daarbij aan dat de – ruime – diplomatermijn ten tijde van belang voor appellant nog niet was geëindigd en bovendien desgevraagd kan worden verlengd in geval van bijzondere omstandigheden. Ook met het in hoger beroep overgelegde rapport van psycholoog H.C. Schep is niet aangetoond dat appellant als direct en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek (met verlies van keuzemogelijkheden) buiten staat moet worden geacht om binnen de diplomatermijn met goed gevolg het afsluitend examen te behalen van een mbo-opleiding op niveau 3 of 4. Daarbij is in aanmerking genomen dat adviserend arts F. Knol in zijn rapport van 10 augustus 2021 terecht heeft gesignaleerd uit het rapport van psycholoog H.C. Schep niet kan worden opgemaakt of bij appellant conform de DSMsystematiek een specifieke psychische stoornis is vastgesteld. Niet is gebleken dat er voor de adviserend arts van de minister een noodzaak bestond om appellant persoonlijk te onderzoeken. Het achterwege laten van een persoonlijk onderzoek brengt daarom in dit geval niet met zich mee dat de onderzoeken van de adviserend arts van de minister onzorgvuldig zijn te achten. De rapporten over appellant van de adviserend arts van de minister zijn zorgvuldig tot stand gekomen, inzichtelijkheid en concludent en kunnen het bestreden besluit dragen.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels
Artikel 4.9 Wsf 2000 (tekst vanaf 1 september 2015)
De diplomatermijn beroepsonderwijs is een periode van 10 jaren. Deze periode vangt aan op de eerste dag van de maand waarover voor het eerst prestatiebeurs beroepsonderwijs is toegekend.
Artikel 4.10, eerste lid, Wsf 2000 (tekst vanaf 1 september 2015)
1. Indien een deelnemer binnen de diplomatermijn beroepsonderwijs het afsluitend examen van een opleiding niveau 3 of 4 met goed gevolg heeft afgelegd, wordt de aan hem (…) toegekende prestatiebeurs beroepsonderwijs omgezet in een gift.
(…)
Artikel 4.14 Wsf 2000 (tekst vanaf 1 september 2015)
1. Indien een deelnemer als direct gevolg van bijzondere omstandigheden van tijdelijke aard niet in staat is binnen de diplomatermijn beroepsonderwijs met goed gevolg het afsluitend examen van een opleiding niveau 3 of 4 te behalen, wordt deze termijn verlengd met de duur van die bijzondere omstandigheden.
2. Indien een deelnemer als direct gevolg van bijzondere omstandigheden van structurele aard niet in staat is binnen de diplomatermijn beroepsonderwijs met goed gevolg het afsluitend examen van een opleiding niveau 3 of 4 te behalen, wordt deze termijn, op aanvraag, verlengd met 5 jaren. Onder bijzondere omstandigheden van structurele aard kunnen in ieder geval worden verstaan functiebeperking of chronische ziekte.
3. Indien een deelnemer als direct gevolg van bijzondere omstandigheden van structurele aard niet in staat is binnen de diplomatermijn beroepsonderwijs of binnen de, op grond van het tweede lid, verlengde diplomatermijn beroepsonderwijs met goed gevolg het afsluitend examen van een opleiding niveau 3 of 4 te behalen, wordt de aan hem toegekende prestatiebeurs beroepsonderwijs omgezet in een gift.
4. Indien een deelnemer als direct gevolg van een tijdens de studie verworven handicap, ten gevolge van een zich tijdens de studie verergerende handicap of ten gevolge van een zich tijdens de studie manifesterende chronische ziekte genoodzaakt is een reeds begonnen opleiding te beëindigen, ontvangt de deelnemer bij keuze voor een passender opleiding nieuwe aanspraak op studiefinanciering.
5. Onze Minister stelt op aanvraag van de deelnemer vast of er sprake is van bijzondere omstandigheden in de zin van dit artikel. De bijzondere omstandigheden kunnen uitsluitend worden aangetoond door gedagtekende verklaringen van een arts en de natuurlijke persoon of het bestuur van de rechtspersoon van de onderwijsinstelling waar hij is ingeschreven. Indien de bijzondere omstandigheden uitsluitend van niet-medische aard zijn, volstaat een gedagtekende verklaring van de natuurlijke persoon of het bestuur van de rechtspersoon van de onderwijsinstelling waar de deelnemer is ingeschreven.