Inleiding
1.1.
Appellant is op [datum] tijdens een sportopdracht op de Politieacademie op zijn schouder gevallen en heeft hiervan melding gemaakt bij de korpschef. De korpschef heeft dit ongeval met een besluit van 21 september 2018 aangemerkt als een dienstongeval.
1.2.
Appellant heeft de korpschef op 12 april 2022 verzocht om een besluit te nemen over de toekenning van smartengeld. Na de melding van het dienstongeval – die geldt als een aanvraag om vergoeding van smartengeld – is de mate van invaliditeit en arbeidsongeschiktheid nog niet vastgesteld.
1.3.
Appellant heeft de korpschef op 13 juni 2022 in gebreke gesteld en verzocht om binnen twee weken te beslissen op zijn aanvraag. Vervolgens heeft hij op 15 juli 2022 bij de rechtbank beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard omdat de beslistermijn nog niet is verstreken. De beslistermijn voor de toekenning van het smartengeld vangt op grond van artikel 8, tweede lid, van de Regeling smartengeld dienstongevallen politie (Rsdp) in beginsel aan op het moment dat de mate van invaliditeit is vastgesteld en bedraagt drie weken. Dat de korpschef op grond van artikel 3, eerste lid, van de Rsdp de mate van invaliditeit uiterlijk binnen twee jaar na het dienstongeval moet vaststellen, is niet van invloed op het feitelijke aanvangsmoment van deze beslistermijn. Deze uitleg van artikel 3, eerste lid, en artikel 8, tweede lid, van de Rsdp strookt met de op de Rsdp gegeven toelichting, waarin de regelgever benoemt dat de beslistermijnen voor het toekennen van smartengeld zijn neergelegd in artikel 8, tweede en derde lid, van de Rsdp. Op de afzonderlijke aanvraag van appellant van 12 april 2022 is, anders dan appellant stelt, niet de algemene beslistermijn van artikel 4:13 en artikel 4:14 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing. Deze aanvraag heeft immers, net als de melding van het dienstongeval die van rechtswege als aanvraag wordt aangemerkt, betrekking op de toekenning van smartengeld. Dat betekent dat ook voor deze afzonderlijke aanvraag de beslistermijn in beginsel aanvangt op het moment dat de mate van invaliditeit is vastgesteld en drie weken bedraagt.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het niet eens met de uitspraak van de rechtbank. Hij vindt, kort samengevat, dat de uitleg die de korpschef heeft gegeven aan de bepalingen over de beslistermijnen niet strookt met het doel van de Rsdp namelijk een snelle afhandeling van het dienstongeval. Appellant benadrukt dat er inmiddels vijf jaar zijn verstreken sinds het dienstongeval en dat het arbeidsongeschiktheidspercentage in augustus 2021 definitief is vastgesteld op 81%. Ook is er volgens appellant een medische eindsituatie. Hiermee had de korpschef een beslissing kunnen nemen op zijn verzoek.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels
Algemene wet bestuursrecht
1. Een beschikking dient te worden gegeven binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn of, bij het ontbreken van zulk een termijn, binnen een redelijke termijn na ontvangst van de aanvraag.
[…].
1. Indien het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit dan wel het niet tijdig bekendmaken van een van rechtswege verleende beschikking, is het niet aan een termijn gebonden.
2. Het beroepschrift kan worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen of een van rechtswege verleende beschikking bekend te maken, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
[…].
Regeling smartengeld dienstongevallen politie
1. Het bevoegd gezag wijst een deskundige aan die de als gevolg van het dienstongeval ontstane mate van invaliditeit van de ambtenaar vaststelt aan de hand van de Guides to the Evaluation of Permanent Impairment van de American Medical Association. De vaststelling vindt plaats zodra voorzienbaar is dat de toestand van de ambtenaar niet meer zal verbeteren of verslechteren, doch uiterlijk twee jaar na het dienstongeval.
2. Het smartengeld is gelijk aan de in procenten vastgestelde mate van invaliditeit, tenzij op grond van artikel 4 een hoger uitkeringspercentage wordt vastgesteld.
[…].
1. Indien op grond van artikel 3 of artikel 4 een uitkeringspercentage is vastgesteld en het dienstongeval tevens heeft geleid tot arbeidsongeschiktheid, wordt een tweede uitkeringspercentage vastgesteld, tenzij de ambtenaar het bevoegd gezag schriftelijk verzoekt niet tot vaststelling daarvan over te gaan.
2. Het bevoegd gezag wijst een deskundige aan die het tweede uitkeringspercentage vaststelt aan de hand van de in het derde lid opgenomen tabel. Daarbij wordt uitgegaan van de mate van arbeidsongeschiktheid zoals bepaald door het ter zake van de uitvoering van de arbeidsongeschiktheidsregelingen bevoegde orgaan. De vaststelling vindt plaats zodra voorzienbaar is dat de mate van arbeidsongeschiktheid ten gevolge van het dienstongeval niet meer zal toenemen of afnemen, doch uiterlijk drie jaar na het dienstongeval.
1. De in artikel 2, eerste lid, onder a, en artikel 7, eerste lid, bedoelde meldingen gelden als aanvraag tot vergoeding van smartengeld.
2. Indien sprake is van een dienstongeval wordt de beschikking op de aanvraag genomen uiterlijk drie weken nadat de mate van invaliditeit is vastgesteld, tenzij met toepassing van artikel 5 een tweede uitkeringspercentage wordt vastgesteld. In dat geval wordt de beschikking uiterlijk drie weken na de vaststelling van het tweede uitkeringspercentage genomen.
3. Indien sprake is van een verzoek als bedoeld in artikel 5, eerste lid, wordt de beschikking genomen uiterlijk drie weken nadat de mate van invaliditeit is vastgesteld of, indien het verzoek na vaststelling van de invaliditeit is ingediend, uiterlijk drie weken na het verzoek.