Datum uitspraak: 7 december 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 24 mei 2022, 21/1510 (aangevallen uitspraak)
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 21 september 2020 heeft het Uwv geweigerd appellant een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) toe te kennen. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv is met een besluit van 11 mei 2021 (bestreden besluit) bij de weigering van de Wajong-uitkering gebleven.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard.
Namens appellant heeft mr. F. Reith, advocaat, hoger beroep ingesteld en een nader stuk ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Ter zitting heeft het Uwv een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ingebracht.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 9 november 2023. Namens appellant is mr. Reith verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C.P. Veldman.
Inleiding
1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant, geboren op [geboortedatum] 2002, heeft met een door het Uwv op [geboortedatum] 2020 ontvangen formulier een aanvraag voor een Wajong-uitkering ingediend. Daarbij is vermeld dat hij zich niet kan concentreren, niet kan slapen en PTSS heeft. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht, waarna geconcludeerd is dat appellant arbeidsvermogen heeft.
1.2.
In de bezwaarfase hebben een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onderzoek gedaan en rapporten opgesteld. Het Uwv heeft op basis hiervan geen aanleiding gezien voor wijziging van zijn standpunt.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het onderzoek van het Uwv voldoende zorgvuldig is geweest. Niet is gebleken dat de verzekeringsartsen aspecten van de gezondheidstoestand van appellant hebben gemist. Er zijn geen stukken van de huisarts aanwezig omdat appellant zijn machtiging daartoe heeft ingetrokken. Er is geen reden om te oordelen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanvullende medische informatie had moeten opvragen. Appellant heeft ook informatie van zijn behandelaars ingediend. De rechtbank ziet verder geen aanleiding om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vermeld dat bij appellant geen noodzaak bestaat voor een absolute beperking in de duurbelasting en dat hij ten minste vier uur per dag belastbaar is. Ook zijn er geen medische gronden om aan te nemen dat vaker dan één keer per uur een substantiële onderbreking van het productieproces noodzakelijk is om appellant bij te sturen. De medische informatie van de behandelaars werpt geen ander licht op de medische feiten. De rechtbank volgt het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat bij appellant, ondanks betrokkenheid van meerdere behandelaars, geen ontwikkelingspathologie is gediagnosticeerd of behandeling daarvan heeft plaatsgevonden. Er is dus wat betreft de gestelde ontwikkelingsproblematiek geen sprake van een medisch objectiveerbare ziekte en hieruit voorvloeiende beperkingen. Dat betekent dat niet aannemelijk is geworden dat sprake is van ontwikkelingspathologie. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een deskundige te benoemen omdat appellant voldoende gelegenheid heeft gehad het medisch oordeel te betwisten en van de gestelde ontwikkelingsachterstand niet is gebleken. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat de noodzaak van een vast aanspreekpunt en begripvolle werkomgeving arbeidsvermogen niet uitsluit. Voor zover die begeleiding verder zou gaan dan van een werkgever gevergd kan worden bestaat de mogelijkheid van een Participatievoorziening beschut werk. Nu geen sprake is van het ontbreken van arbeidsvermogen, wordt aan het duurzaamheidsvraagstuk niet toegekomen.
Het hoger beroep van appellant
3. Appellant is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat zijn beperkingen zijn onderschat. Het ontbreken van een diagnose sluit het bestaan van een stoornis/ontwikkelingspathologie niet uit. Uit het dossier blijkt dat hij zich niet als een normale jongere heeft ontwikkeld. Dat er geen diagnose en behandeling is, kan hem niet worden tegengeworpen. Appellant is al een tijd op zoek naar behandeling. Appellant stelt zich op het standpunt dat hij niet over arbeidsvermogen beschikt omdat hij moeite heeft met agressieregulatie en het nakomen van afspraken. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant informatie van het Rughuis van 29 mei 2023 ingebracht. Ook stelt appellant dat de rechtbank ten onrechte zijn verzoek om een deskundige heeft afgewezen. Appellant verzoekt de Raad een deskundige te benoemen om zijn arbeidsmogelijkheden vast te stellen.
Het oordeel van de Raad
4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om de Wajong-uitkering te weigeren in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
4.3.
In geschil is of het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellant per [geboortedatum] 2020 (de dag dat hij achttien jaar is geworden) arbeidsvermogen heeft. Het geschil spitst zich daarbij toe op de vraag of voldaan is aan de voorwaarde dat appellant niet over basale werknemersvaardigheden beschikt.
4.4.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat deze gronden niet slagen. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden onderschreven. Hieraan wordt het volgende toegevoegd.
4.5.
De door appellant in hoger beroep ingebrachte informatie van het Rughuis leidt niet tot een ander oordeel. In deze informatie staat dat appellant lichamelijke klachten ervaart waarvoor in 2023 een traject is ingezet bij het Rughuis. Dit traject is vervolgens vroegtijdig beëindigd omdat appellant niet verscheen op afspraken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voldoende gemotiveerd dat deze informatie niet ziet op pathologie op de datum in geding.
4.6.
Omdat er geen twijfel is over de juistheid van de medische beoordeling, is er ook geen aanleiding een deskundige te benoemen.
4.7.
Uit 4.1 tot en met 4.6 volgt dat de rechtbank het Uwv terecht heeft gevolgd in zijn standpunt dat appellant op [geboortedatum] 2020 beschikte over arbeidsvermogen en om die reden niet als jonggehandicapte is aan te merken. De vraag naar de duurzaamheid kan daarom onbeantwoord blijven.
Conclusie en gevolgen
5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft.
6. Appellant krijgt daarom geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.
(getekend) D. Schaap
Bijlage
Artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong
Jonggehandicapte is de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
Artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten
Betrokkene heeft geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie als bedoeld in de artikelen 1a:1, eerste lid, 2:4, eerste lid, en 3:8a, eerste lid, van de Wajong, indien hij:
a. a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie;
b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt;
c) niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur; of
d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is, tenzij hij ten minste twee uur per dag belastbaar is en in staat is per uur ten minste een bedrag te verdienen dat gelijk is aan het minimumloon per uur.