De Raad heeft de minister bij brief van 18 augustus 2022 verzocht om te verduidelijken hoe zijn besluitvorming zich verhoudt tot artikel 299a van de Faillissementswet. Hierop is bij brief van 9 september 2022 als volgt gereageerd:
‘Indien een debiteur aan een buitenlandse schuldsaneringsregeling onderworpen is (geweest), wordt het tweede lid van artikel 299a Faillissementswet onder dezelfde voorwaarden toegepast als ware de debiteur onderworpen aan een binnenlandse schuldsaneringsregeling.
In Nederland werkt de schuldsaneringsregeling slechts ten aanzien van achterstallige termijnen van de studieschuld uit hoofde van hoofdstuk 6 van de Wet studiefinanciering 2000. Gedurende de schuldsaneringsregeling wordt de aflosfase en het berekenen van rente over de studieschuld opgeschort.
Na het beëindigen van de schuldsaneringsregeling wordt de aflosfase weer voortgezet en kan de debiteur vragen om naar draagkracht de studieschuld af te lossen. Een debiteur is dus niet bevrijd van zijn of haar studieschuld (maar) slechts van de achterstand in het aflossen van de studieschuld die bestond bij aanvang van de schuldsaneringsregeling.
Ten tijde van het starten van de schuldsaneringsregeling in Oostenrijk ontving betrokkene nog studiefinanciering. Er was derhalve geen achterstallige studieschuld die, indien DUO op de hoogte was geweest van deze regeling, opgenomen kon worden in de buitenlandse schuldsaneringsregeling.
Pas met ingang van 1 januari 2012 start de aflosfase van betrokkene. Op dat moment loopt de schuldsaneringsregeling in Oostenrijk nog en zou zijn aflosfase kunnen worden opgeschort en zou hij over de periode van schuldsanering geen rente over de studieschuld verschuldigd zijn. Omdat het bestaan van de schuldsaneringsregeling in Oostenrijk niet hier bekend was, is dit (nog) niet op hem toegepast. Betrokkene zal echter op korte termijn een voorstel ontvangen voor de verdere afwikkeling van zijn studieschuld. Een onderdeel van dit voorstel zal zijn dat de aflosfase vanaf 1 januari 2012 gedurende de schuldsaneringsregeling wordt opgeschort en er in die periode geen rente over de studieschuld wordt berekend.’
Bij brief van 19 september 2022 is aan appellant het volgende voorstel gedaan:
‘De achterstand over 2012 tot en met 2018 wordt na correctie van de rente, weer bij de reguliere schuld opgeteld met een looptijd van 180 maanden met ingangsdatum 1 januari 2019. Hierdoor kan u uw schuld dan alsnog via de reguliere termijnverplichting terugbetalen. We zullen met terugwerkende kracht het ‘Verzoek verlagen maandbedrag’ vanaf januari 2019 beoordelen. Hiervoor hebben we een inkomstenverklaring van u (en uw eventuele partner) nodig van 2018 tot en met 2021.’