Het oordeel van de Raad
4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond heeft verklaard en dit besluit heeft vernietigd aan de hand van wat het Uwv in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep slaagt. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat de referteperiode die geldt voor de vaststelling van het dagloon in dit geval loopt van 1 januari 2019 tot en met 31 december 2019. Ook is niet in geschil dat de uitbetaling van het bedrag ter zake van de waarnemingstoeslag in februari 2020 heeft plaatsgevonden, na afloop van de referteperiode. Het geschil spitst zich toe op de vraag of ten aanzien van de waarnemingstoeslag sprake is van in de referteperiode opgebouwde bedragen ten behoeve van een arbeidsvoorwaardenbedrag, zoals bedoeld in factor C van de formule die is opgenomen in artikel 16, eerste lid, van het Dagloonbesluit.
4.2.
De Raad volgt het Uwv in zijn standpunt dat de waarnemingstoeslag niet kan worden aangemerkt als een arbeidsvoorwaardenbedrag. Daarvoor is het volgende van belang.
4.3.
Artikel 1, eerste lid, aanhef en onder d, van het Dagloonbesluit bepaalt dat onder een arbeidsvoorwaardenbedrag wordt verstaan het aan de werknemer toegekende en in geld uitgedrukte toekomstige loonbestanddeel, niet zijnde een afzonderlijke opbouw van vakantiebijslag, dat is opgebouwd ingevolge afspraken in de individuele of collectieve arbeidsovereenkomst, voor zover dit toekomstige loonbestanddeel kan leiden tot loon als bedoeld in artikel 16 van de Wfsv. Uit de tekst van deze bepaling volgt dat, om te kunnen spreken van een arbeidsvoorwaardenbedrag, moet zijn afgesproken dat een bepaald onderdeel van het loon als zodanig wordt opgebouwd om op een later moment te worden opgenomen. Dit wordt bevestigd door de Nota van Toelichting. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de in de Nota van Toelichting genoemde voorbeelden van loonbestanddelen die een bijdrage kunnen leveren aan het arbeidsvoorwaardenbedrag niet limitatief zijn. Dit neemt niet weg dat alleen sprake is van een arbeidsvoorwaardenbedrag als aan alle onderdelen van de hiervoor genoemde definitie is voldaan. Dat ook sprake moet zijn van opbouw van een bedrag dat later wordt opgenomen, blijkt uit het feit dat – zoals is omschreven in de Nota van Toelichting – de rubrieken ‘opbouw arbeidsvoorwaardenbedrag’ en ‘opname arbeidsvoorwaardenbedrag’ zijn toegevoegd aan de loonaangifte die door de werkgever moet worden ingevuld.
4.4.
De waarnemingstoeslag is aan betrokkene toegekend op basis van paragraaf 2.7 van de cao van de Rabobank, waarin onder andere het volgende is opgenomen:
“Een medewerker die tenminste 22 werkdagen aaneengesloten een functie waarneemt die in een hogere functiegroep is ingedeeld, ontvangt een toeslag. Dit geldt niet als het waarnemerschap onderdeel is van de functieomschrijving. De hoogte van de toeslag is afhankelijk van de duur van de waarnemingsperiode. Op jaarbasis bedraagt deze 5% van het jaarsalaris (exclusief ploegentoeslag) van de waarnemer. Uitbetaling van de toeslag vindt plaats na afloop van de periode van waarneming of halfjaarlijks, als de waarneming langer dan 6 maanden duurt. De toeslag telt niet mee bij de bepaling van andere uitkeringen, vergoedingen of toeslagen.”
Hieruit blijkt weliswaar dat de waarnemingstoeslag berust op een afspraak die is gemaakt in een cao, maar niet dat deze afspraak ziet op de opbouw van een deel van het loon in een arbeidsvoorwaardenbedrag. Het enkele feit dat een deel van het loon later wordt uitbetaald, is daarvoor niet voldoende. Hierbij acht de Raad ook van belang dat de cao van de Rabobank in paragraaf 2.5 bepalingen kent over een EBB. In deze paragraaf wordt expliciet gesproken over opbouw van een budget waarmee de werknemer arbeidsvoorwaardelijke keuzes kan maken. Niet is gebleken van een afspraak om de waarnemingstoeslag op te nemen in een dergelijk budget of arbeidsvoorwaardenbedrag.
4.5.
Uit 4.2 tot en met 4.4 volgt dat ten aanzien van de waarnemingstoeslag geen sprake is van in de referteperiode opgebouwde bedragen ten behoeve van een arbeidsvoorwaardenbedrag, zoals bedoeld in factor C van de formule die is opgenomen in artikel 16, eerste lid, van het Dagloonbesluit. Het Uwv heeft de waarnemingstoeslag daarom terecht niet betrokken bij de vaststelling van het dagloon van betrokkene.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels
Artikel 13 van de Wet WIA:
1. Voor de berekening van een uitkering waarop op grond van deze wet recht bestaat, wordt als dagloon beschouwd 1/261 deel van het loon dat de werknemer verdiende in de periode van één jaar, die eindigt op de laatste dag van het aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de ziekte, het gebrek, de zwangerschap of de bevalling, die tot volledig en duurzame arbeidsongeschiktheid of gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid heeft geleid, is ingetreden doch ten hoogste het in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen bedoelde bedrag met betrekking tot een loontijdvak van een dag.
[…]
3. Bij algemene maatregel van bestuur worden met betrekking tot de vaststelling van het dagloon, bedoeld in het eerste lid, en de herziening ervan nadere en zonodig afwijkende regels gesteld.
4. Het maandloon bedraagt:
a. indien recht op een uitkering bestaat over een volledige kalendermaand: 21,75 maal het dagloon; of
b. indien niet over een volledige kalendermaand recht op een uitkering bestaat: de uitkomst van het aantal dagen in de betreffende kalendermaand waarover recht op een uitkering bestaat gedeeld door het totaal aantal dagen in de betreffende kalendermaand vermenigvuldigd met 21,75 maal het dagloon. Bij het bepalen van het aantal dagen worden de zaterdagen en zondagen buiten beschouwing gelaten.
Artikel 1, eerste lid, van het Dagloonbesluit:
In dit besluit wordt verstaan onder:
[…]
d. arbeidsvoorwaardenbedrag: het aan de werknemer toegekende en in geld uitgedrukte toekomstige loonbestanddeel, niet zijnde een afzonderlijke opbouw van vakantiebijslag, dat is opgebouwd ingevolge afspraken in de individuele of collectieve arbeidsovereenkomst, voor zover dit toekomstige loonbestanddeel kan leiden tot loon als bedoeld in artikel 16 van de Wfsv.
[…]
Artikel 13, eerste lid, van het Dagloonbesluit:
Onder referteperiode wordt in dit hoofdstuk de periode verstaan van één jaar die eindigt op de laatste dag van het aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de arbeidsongeschiktheid is ingetreden, of die eindigt, in geval de arbeidsongeschiktheid is ingetreden in gelijktijdige dienstbetrekkingen, op de laatste dag van het aangiftetijdvak dat het eerst voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid is geëindigd.
Artikel 16, eerste lid, van het Dagloonbesluit:
Het dagloon van uitkeringen op grond van de Wet WIA en de WAO is de uitkomst van de volgende berekening:
(A – B + C) / D
waarbij:
A staat voor het loon dat de werknemer in de referteperiode heeft genoten bij alle werkgevers;
B staat voor de bedragen aan vakantiebijslag die in de referteperiode als loon zijn uitbetaald ten laste van een opgebouwd bedrag en de bedragen die in die periode als loon zijn uitbetaald ten laste van een arbeidsvoorwaardenbedrag;
C staat voor de in de referteperiode opgebouwde bedragen ten behoeve van vakantiebijslag dan wel ten behoeve van een arbeidsvoorwaardenbedrag; en
D staat voor 261.
1. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt onder loon verstaan het loon en de gage overeenkomstig de Wet op de loonbelasting 1964.
2. Tot het loon behoren niet:
a. hetgeen uit een vroegere dienstbetrekking als bedoeld in de Wet op de loonbelasting 1964 wordt genoten met uitzondering van uitkeringen op grond van een werknemersverzekering of wachtgeld als bedoeld in artikel 6, vijfde lid, tweede zin, van de Werkloosheidswet en de aanvullingen daarop van degene tot wie de werknemer in dienstbetrekking staat en met uitzondering van toeslagen op grond van de Toeslagenwet;
b. eindheffingsbestanddelen als bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdelen b tot en met h, van de Wet op de loonbelasting 1964;
c. een tegemoetkoming als bedoeld in de artikelen 63a van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen en 65l van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering.