Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:CRVB:2024:39

Centrale Raad van Beroep
10-01-2024
11-01-2024
21/3963 WSF
Socialezekerheidsrecht
Hoger beroep

Weigering studiefinanciering toe te kennen op grond van de verblijfsstatus van appellant is niet in strijd met artikel 14 van het EVRM in combinatie met artikel 2 van het Eerste Protocol EVRM. Keuze-element in de verblijfsstatus. Niet is gebleken van een humanitair schrijnende situatie.

Rechtspraak.nl
NJB 2024/215
RSV 2024/29

Uitspraak

21/3963 WSF

Datum uitspraak: 10 januari 2024

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 30 september 2021, 19/1795 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (appellant)

de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (minister)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. V. Sarkisian, advocaat, hoger beroep ingesteld.

De minister heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 november 2023. Namens appellant is verschenen mr. Sarkisian. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F. Hummel-Fekkes.

OVERWEGINGEN

1.1.

Appellant, geboren op [geboortedatum] 2000, heeft de Amerikaanse nationaliteit. Aan appellant is aanvankelijk een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), onder de beperking gezinshereniging bij ouder [vader appellant] (vader van appellant). Met ingang van 14 november 2016, geldig tot 14 november 2021, is de verblijfsvergunning van appellant gewijzigd in een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000, onder de beperking niet-tijdelijke humanitaire gronden. Aan de vader van appellant is, met ingang van 21 december 2001, een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend als bedoeld in artikel 14 Vw 2000, onder de beperking arbeid in loondienst. Deze vergunning is, na verlengingen, geldig tot 11 januari 2022. De ouders van appellant hebben de Armeense nationaliteit. De moeder van appellant heeft per 4 februari 2002 een verblijfsvergunning.

1.2.

Appellant volgt vanaf 1 september 2018 een opleiding in het hoger onderwijs. Hij heeft per die datum studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) aangevraagd.

1.3.

Bij besluiten van 9 november 2018 en 28 november 2018, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 12 februari 2019 (bestreden besluit), heeft de minister de aanvraag van appellant afgewezen. Daaraan is ten grondslag gelegd dat appellant niet voldoet aan het in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wsf 2000 neergelegde nationaliteitsvereiste en dat hij niet valt onder één van de in artikel 3 van het Besluit studiefinanciering 2000 (Bsf 2000) beschreven categorieën waarin gelijkstelling met een Nederlander plaatsvindt. Voor het recht op studiefinanciering dat is verbonden aan de aan appellant verleende verblijfsvergunning onder de beperking niet-tijdelijke humanitaire gronden, moet gekeken worden naar de beperking van de oorspronkelijk verleende vergunning: verblijf in het kader van gezinshereniging bij vader. Omdat vader geen Nederlander is en hij geen verblijfsvergunning heeft die valt onder artikel 3, eerste lid, sub a of sub e, van het Bsf 2000, valt appellant niet onder de gelijkstellingsregeling.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat het onderscheid in de verblijfsstatus van appellant ten opzichte van personen met een verblijfsvergunning niet-tijdelijk humanitair volgend op tijdelijk humanitair in artikel 3 van het Bsf 2000 niet in strijd is met artikel 14 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) in combinatie met artikel 2 van het Eerste Protocol bij het EVRM (EP). De situatie van appellant is niet vergelijkbaar met de situatie in de uitspraak van de Raad van 21 juli 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1845. De verblijfsvergunning van appellant voor bepaalde tijd onder de beperking niet-tijdelijke humanitaire gronden houdt verband met het verblijf bij zijn vader. De vader van appellant heeft een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder de beperking arbeid in loondienst. Deze verblijfsstatus is een eigen keuze. De omstandigheid dat appellant vrijwel vanaf zijn geboorte in Nederland heeft gewoond en hier zijn opleiding heeft genoten, doet er niet aan af dat appellant en zijn familie ervoor gekozen hebben om naar Nederland te komen om hier te komen werken. Van een (humanitair) schrijnende situatie, die vergelijkbaar is met of dicht aanligt tegen de situatie van houders van een verblijfsvergunning asiel is ook niet gebleken. Dat een verblijfsvergunning onder de beperking niet-tijdelijke humanitaire gronden kan leiden tot een permanent verblijf in Nederland is onvoldoende voor de conclusie dat het maken van onderscheid tussen verschillende houders van een dergelijke verblijfsvergunning ongerechtvaardigd is.

3. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het onderscheid in de verblijfsstatus van appellant ten opzichte van personen met een verblijfsvergunning onder de beperking niettijdelijk humanitair die vallen onder artikel 3, eerste lid, aanhef en onderdeel e, onder 2º, 3º of 4º van het Bsf 2000 in strijd is met artikel 14 van het EVRM in combinatie met artikel 2 van het EP. In dit verband heeft hij gesteld dat ook in zijn geval het keuze-element in de verblijfsstatus ontbreekt. Het is de keuze van zijn vader geweest om naar Nederland te komen om hier te komen werken. Appellant heeft als minderjarige noodgedwongen zijn ouders naar Nederland gevolgd. De keuze van zijn vader mag niet aan hem worden toegerekend. Daarnaast heeft hij gesteld dat ook zijn verblijfsstatus, evenals die van zijn vader, gericht is op een permanent verblijf in Nederland. In dit verband is verwezen naar de rechtsoverwegingen 6.8 tot en met 6.12 in de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 8 januari 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:81.

Het oordeel van de Raad

4.1.

De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht de afwijzing van de aanvraag van appellant in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

4.2.

De wettelijke regels en beleidsregels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.

4.3.

Het geschil draait om de vraag of het niet toekennen van studiefinanciering op grond van de verblijfsvergunning van appellant in strijd is met artikel 14 van het EVRM in combinatie met artikel 2 van het EP. Appellant meent dat zijn situatie vergelijkbaar is met die van houders van een verblijfsvergunning onder de beperking niet-tijdelijk humanitair die vallen onder artikel 3, eerste lid, aanhef en onderdeel e, onder 2º, 3º of 4º van het Bsf 2000. Aan appellant is per 24 januari 2020 een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd verleend in verband waarmee aan hem alsnog per februari 2020 studiefinanciering is toegekend. Het geschil is dan ook beperkt tot de weigering studiefinanciering toe te kennen over de periode van september 2018 tot en met januari 2020.

4.4.

Niet in geschil is dat appellant in de bovengenoemde periode geen vreemdeling is die op grond van artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wsf 2000 in samenhang met artikel 3 van het Bsf 2000 in aanmerking komt voor gelijkstelling met een Nederlander. Appellant voldoet namelijk niet aan artikel 3, eerste lid, aanhef en onderdeel e, onder 1º, van het Bsf 2000. Gelet op de zinsnede ‘of hiermee verband houdende niet-tijdelijke humanitaire gronden’ in onderdeel e, onder 1°, van het Bsf 2000 moet voor het recht op studiefinanciering worden gekeken naar de beperking van de oorspronkelijke vergunning: gezinshereniging bij vader. Om te kunnen voldoen aan de gelijkstellingsregeling moet de vader van appellant, die geen Nederlander is, een verblijfsvergunning hebben die valt onder artikel 3, onderdeel a (regulier onbepaalde tijd) of onderdeel e van het Bsf 2000. Dat is niet het geval. Hij heeft een verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd onder de beperking arbeid in loondienst. Deze valt niet onder onderdeel e, onder 2°, 3° of 4°, van het Bsf 2000, zodat er geen recht op studiefinanciering bestaat.

4.5.

De Raad is met de rechtbank van oordeel dat de situatie van appellant niet vergelijkbaar is met de situatie die heeft geleid tot de uitspraak van de Raad van 21 juli 2021.1 In die uitspraak wordt de achtergrond van de door de regelgever geformuleerde uitzonderingsgevallen beschreven. Uit de door de minister gegeven toelichting volgt dat budgettaire aspecten in samenhang met overwegingen van barmhartigheid ten aanzien van bijzondere en schrijnende situaties, de verwachting dat de verblijfsstatus waarschijnlijk tot een permanent verblijf in Nederland zal leiden en het gegeven dat de verblijfsstatus, evenals bij de asielstatus, een gebrek aan vrije keuze inhoudt, hebben geleid tot de regeling in artikel 3, eerste lid, aanhef en onderdeel e, van het Bsf 2000. De gegeven argumenten zijn volgens de Raad toereikend voor het maken van een onderscheid tussen de verschillende houders van een verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd, waaronder (ook) het maken van onderscheid binnen de groep houders van een verblijfsvergunning met de beperking niettijdelijk humanitair. In dit verband is verwezen naar het arrest Bah tegen het Verenigd Koninkrijk,2uit welk arrest kan worden afgeleid dat het keuze-element in de verblijfsstatus een rol kan spelen bij de vraag of onderscheid gemaakt mag worden. Personen met een verblijfsstatus waaraan een vrije keuze ten grondslag ligt, en waarvan dus negatieve gevolgen vermijdbaar zijn, hoeven niet hetzelfde te worden behandeld als personen met een verblijfsstatus waaraan niet of in mindere mate een vrije keuze ten grondslag ligt, zoals in vluchtelingensituaties en andere (humanitair) schrijnende situaties.

4.6.

De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de verblijfsvergunning van de vader van appellant, voor bepaalde tijd met de beperking ‘arbeid in loondienst’, berust op een eigen keuze en dat van een humanitair schrijnende situatie niet is gebleken. De verblijfsvergunning onder de beperking niet-tijdelijke humanitaire gronden houdt verband met de oorspronkelijke beperking gezinshereniging bij vader. Aan het gezinslid komen dezelfde rechten, maar niet méér rechten, toe dan aan degene van wie zijn verblijf is afgeleid (de hoofdpersoon). Bepalend is dus de vergunning van vader. Voor de verblijfsvergunning arbeid in loondienst heeft nimmer recht op studiefinanciering bestaan. Voor de groep vergunninghouders arbeid in loondienst is niet sprake van een (humanitair) schrijnende situatie, bestaat in zijn algemeenheid niet de verwachting dat de verblijfsstatus waarschijnlijk tot een permanent verblijf in Nederland zal leiden, en is de verblijfsstatus het gevolg van een vrije keuze om naar Nederland te komen voor werk. De keuze van vader komt in het kader van de toekenning van studiefinanciering voor rekening van appellant. De redenering van de rechtbank in de uitspraak van rechtbank Amsterdam van 8 januari 2019,3 waar appellant zich op beroept, is achterhaald met de in 4.5 genoemde uitspraak van de Raad van 21 juli 2021. Dat de verblijfsvergunning niet-tijdelijk humanitair een sterke verblijfsstatus is die gericht is op permanent verblijf betekent niet dat binnen de groep vergunninghouders niet-tijdelijk humanitair geen onderscheid gemaakt mag worden. Verder is het zo dat voor appellant die al voor zijn 3e jaar in Nederland verbleef, eerder een verblijfsvergunning regulier onbepaalde tijd had kunnen worden aangevraagd. Het had op de weg van de ouders gelegen, en in ieder geval ook op de weg van appellant zelf toen hij achttien jaar werd en ging studeren, om eerder onderzoek te doen naar de mogelijkheid om een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd aan te vragen.

4.7.

De uitspraak van het EHRM in de zaak Ponomaryov4 leidt niet tot een andere uitkomst. In de zaak Ponomaryov betrof het voortgezet onderwijs en ging het om een verplichting tot het betalen van schoolgeld op grond van de criteria nationaliteit en verblijfsstatus. Bij gebreke van betaling van schoolgeld was sprake van uitsluiting van het onderwijs en het onthouden van een diploma. Appellant is meerderjarig en het betreft in zijn geval hoger onderwijs. Bovendien gaat het om toekenning van een studiebeurs, dus om een positieve financiële verplichting van de Staat. De beoordelingsruimte van de Staat is groot waar het sociaal economische maatregelen betreft5 en neemt wat betreft het vraagstuk van toegang tot onderwijs als publieke voorziening, toe met het onderwijsniveau.6 Vastgesteld kan worden voorts dat het recht op onderwijs van appellant niet in de kern is aangetast. De weigering studiefinanciering toe te kennen, heeft appellant niet belet om van september 2018 tot en met januari 2020 hoger onderwijs te volgen.

Conclusie en gevolgen

4.8.

De Raad komt tot de conclusie dat de weigering studiefinanciering toe te kennen op grond van de verblijfsstatus van appellant niet in strijd is met artikel 14 van het EVRM in combinatie met artikel 2 van het EP. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de afwijzing van studiefinanciering in stand blijft.

5. Appellant krijgt daarom geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter en E.E.V. Lenos en J.E. Jansen als leden, in tegenwoordigheid van I. van der Hout als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 januari 2024.

(getekend) J. Brand

(getekend) I. van der Hout

Bijlage

Wet studiefinanciering 2000

Artikel 2.2. Nationaliteit

1. Voor studiefinanciering kan een studerende in aanmerking komen die:

(…)

c. niet de Nederlandse nationaliteit bezit maar wel in Nederland woont en behoort tot een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen groep van personen die voor het terrein van de studiefinanciering met Nederlanders worden gelijkgesteld.

Besluit studiefinanciering 2000

Artikel 3. Nationaliteit: gehele gelijkstelling

1. Met een Nederlander wordt gelijkgesteld de vreemdeling die in Nederland rechtmatig verblijf heeft:

a. op grond van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 8, onder b, van de Vreemdelingenwet 2000;

(…)

e. op grond van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000 die is verleend onder een beperking:

1° verband houdend met verblijf als familie- of gezinslid van een Nederlander of van een vreemdeling als bedoeld in onderdeel a, of dit onderdeel, of hiermee verband houdende niet-tijdelijke humanitaire gronden;

2° verband houdend met tijdelijke humanitaire gronden of hiermee verband houdende niet-tijdelijke humanitaire gronden;

3° als bedoeld in artikel 3.4, vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 of hiermee verband houdende niet-tijdelijke humanitaire gronden; of

4° verband houdend met afwikkeling nalatenschap oude Vreemdelingenwet als bedoeld in artikel 3.17a, onderdeel b, van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 of hiermee verband houdende niet-tijdelijke humanitaire gronden.

1 ECLI:NL:CRVB:2021:1845.

2 EHRM 27 september 2011, 56328/07.

3 ECLI:NL:RBAMS:2019:81.

4 EHRM 21 juni 2011, 5335/05.

5 EHRM 12 april 2006, 65731/01, 65900/01.

6 EHRM 21 juni 2011, 5335/05.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.