Inleiding
1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Betrokkene, geboren in 1982, is bekend met EDS (Ehlers-Danlos syndroom oftewel hypermobiliteit van de gewrichten), lip- en lymfoedeem en diverse andere lichamelijke aandoeningen en heeft gesteld verder bekend te zijn met hoogbegaafdheid en hoogsensitiviteit. Betrokkene heeft te kennen gegeven beperkingen te ervaren op het gebied van administratie, bij doktersafspraken, bij communicatie met anderen, bij sociale contacten en bij het zoeken naar een zinvolle daginvulling. Betrokkene heeft zich om die reden bij het college gemeld voor een maatwerkvoorziening voor individuele begeleiding, te verstrekken in de vorm van een persoonsgebonden budget.
1.2.
Naar aanleiding van de melding van betrokkene is door Heerlen Stand-By (HSB) onderzoek verricht en een aanbod gedaan voor een algemene voorziening voor begeleiding bij het organiseren van het dagelijks leven, het bieden van praktische ondersteuning op verschillende leefgebieden, het organiseren van een zinvolle daginvulling, het organiseren van en het ondersteunen bij het meegaan naar afspraken of contact leggen met instanties en het in contact brengen met andere mensen ter voorkoming van een sociaal isolement. Betrokkene heeft het aanbod van HSB afgeslagen en een aanvraag voor een maatwerkvoorziening gedaan, omdat vanwege de complexe problematiek expertise is vereist die HSB niet kan bieden.
1.3.
Bij besluit van 29 juni 2021 heeft het college de aanvraag afgewezen. Bij het bestreden besluit is het bezwaar ongegrond verklaard, omdat het college bij zijn standpunt blijft dat er op basis van het GGD-advies geen medische noodzaak is voor begeleiding. De psychische problematiek kan onvoldoende geobjectiveerd worden. Het college heeft geoordeeld dat dit advies zorgvuldig tot stand is gekomen en dat betrokkene geen objectieve medische gegevens zoals een contra-expertise heeft overlegd waardoor kan worden getwijfeld aan de juistheid ervan. Betrokkene heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Tussenuitspraak van de rechtbank
2.1.
In de aangevallen tussenuitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat het standpunt van het college dat betrokkene geen psychosociale beperkingen kan hebben nu geen sprake is van gediagnosticeerde psychische klachten, geen stand kan houden. Om in aanmerking te komen voor een maatwerkvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) geldt niet als voorwaarde dat sprake is van beperkingen die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg voortvloeien uit ziekte of gebrek. Het college heeft nagelaten de concrete en specifieke ondersteuningsbehoefte van betrokkene in kaart te brengen, omdat de beoordeling is gestopt bij de conclusie dat geen noodzaak bestond voor begeleiding. Het college moet alsnog onderzoek verrichten naar de noodzakelijke ondersteuning van betrokkene. Daarbij moet worden geïnventariseerd bij welke concrete activiteiten en in welke situaties betrokkene begeleiding nodig heeft en hoeveel tijd daarmee is gemoeid. Het bestreden besluit is onzorgvuldig voorbereid en ondeugdelijk gemotiveerd.
Einduitspraak van de rechtbank
2.2.
De rechtbank heeft in de aangevallen einduitspraak het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. De rechtbank heeft geoordeeld dat de psychosociale beperkingen van betrokkene voldoende geobjectiveerd zijn op het gebied van structuur, planning en regie, communicatie met instanties en sociale contacten onderhouden. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien de rechtsgevolgen in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat de rechtmatige uitkomst naar de huidige stand van zaken nog te veel open ligt. De rechtbank heeft het college opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van de tussenuitspraak en de einduitspraak.
Na de einduitspraak van de rechtbank
3.1.
Ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank heeft het college bij besluit van 17 mei 2022 (nader besluit) opnieuw op het bezwaar beslist en dit bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
3.2.
Het college is het niet eens met de uitspraak van de rechtbank en heeft hoger beroep ingesteld. Betrokkene heeft daartegen verweer gevoerd en incidenteel hoger beroep ingesteld. Wat partijen hebben aangevoerd wordt hierna besproken.
Bijlage: voor deze uitspraak van belang zijnde wettelijke regels
Artikel 1.1.1 van de Wmo 2015
1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(…)
- begeleiding: activiteiten gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie van de cliënt opdat hij zo lang mogelijk in zijn eigen leefomgeving kan blijven;
- zelfredzaamheid: in staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden;
- maatschappelijke ondersteuning (voor zover van belang): ondersteunen van de zelfredzaamheid en participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen zoveel mogelijk in de eigen leefomgeving;
(…).
Artikel 2.3.1 van de Wmo 2015
Het college draagt er zorg voor dat aan personen die daarvoor in aanmerking komen, een maatwerkvoorziening wordt verstrekt.
Artikel 2.3.2 van de Wmo 2015
1. Indien bij het college melding wordt gedaan van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, voert het college in samenspraak met degene door of namens wie de melding is gedaan en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers, dan wel diens vertegenwoordiger, zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen zes weken, een onderzoek uit overeenkomstig het tweede tot en met achtste lid. Het college bevestigt de ontvangst van de melding.
2. Voordat het onderzoek van start gaat, kan de cliënt het college een persoonlijk plan overhandigen waarin hij de omstandigheden, bedoeld in het vierde lid, onderdelen a tot en met g, beschrijft en aangeeft welke maatschappelijke ondersteuning naar zijn mening het meest is aangewezen. Het college brengt de client van deze mogelijkheid op de hoogte en stelt hem gedurende zeven dagen na de melding, bedoeld in het eerste lid, in de gelegenheid het plan te overhandigen.
(…)
4. Het college onderzoekt:
a. de behoeften, persoonskenmerken en de voorkeuren van de cliënt;
b. de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te verbeteren of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;
c. de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;
e. de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, onderscheidenlijk de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;
(…)
5. Indien de cliënt een persoonlijk plan als bedoeld in het tweede lid aan het college heeft overhandigd, betrekt het college dat plan bij het onderzoek als bedoeld in het vierde lid, onderdelen a tot en met g.
6. Bij het onderzoek wordt aan de cliënt dan wel diens vertegenwoordigeer medegedeeld welke mogelijkheden bestaan om te kiezen voor de verstrekking van een persoonsgebonden budget. De cliënt dan wel diens vertegenwoordiger wordt in begrijpelijke bewoordingen ingelicht over de gevolgen van die keuze.
7. De cliënt dan wel diens vertegenwoordiger verschaft het college de gegevens en bescheiden die voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
(…).
Artikel 2.3.5 van de Wmo 2015
1. Het college beslist op een aanvraag:
a. van een ingezetene van de gemeente om een maatwerkvoorziening ten behoeve van zelfredzaamheid en participatie;
(…)
3. Het college beslist tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met een algemeen gebruikelijke voorziening, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.3.2 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de client in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
(…)
5. De maatwerkvoorziening is, voor zover daartoe aanleiding bestaat, afgestemd op:
a. de omstandigheden en mogelijkheden van de cliënt,
b. zorg en overige diensten als bedoeld bij of krachtens de Zorgverzekeringswet,
(…).
Artikel 2.3.8 van de Wmo 2015
1. De cliënt doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6.
2. De verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het college kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij regeling van Onze Minister aan te wijzen administraties.
3. De cliënt is verplicht aan het college desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.