Het oordeel van de Raad
4. Het ter uitvoering van de aangevallen uitspraak door het Uwv genomen bestreden besluit 2 wordt, gelet op de artikelen 6:19 en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht mede in de beoordeling betrokken.
4.1.
De Raad beoordeelt of de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevochten, en bestreden besluit 2 in rechte stand kunnen houden. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak en het beroep tegen bestreden besluit 2 niet slagen. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, staan in de bijlage bij deze uitspraak.
Werkzaamheden voor [naam onderneming]
4.2.
De besluiten tot toepassing van artikel 44 van de WAO en terugvordering van een WAOuitkering en intrekking en terugvordering van de toeslag zijn belastende besluiten waarbij het aan het bestuursorgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat is voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 44 van de WAO, terugvordering van de WAOuitkering en intrekking en terugvordering van de toeslag in beginsel op het Uwv rust. Die last om informatie te vergaren brengt in dit geval mee dat het Uwv feiten moet aandragen die aannemelijk maken dat appellante in de periode van 1 juli 2011 tot 1 juli 2016 werkzaamheden heeft verricht en dat zij gelet op de inkomsten uit deze werkzaamheden voor minder dan 15% arbeidsongeschikt was, waardoor de WAO-uitkering over die periode onverschuldigd is betaald en geen recht bestond op een toeslag. Als het Uwv aan deze bewijslast heeft voldaan, ligt het vervolgens op de weg van appellante om de onjuistheid daarvan met tegenbewijs, berustend op objectieve en verifieerbare gegevens, aannemelijk te maken.2
4.3.
Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat het Uwv met de verwijzing naar de stukken uit het strafrechtelijk onderzoek door de Inspectie SZW voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat appellante in de periode van 1 juli 2011 tot 1 juli 2016 werkzaamheden heeft verricht voor [naam onderneming] en daarmee heeft voldaan aan de in 4.2 omschreven bewijslast. Uit de stukken uit het strafrechtelijk onderzoek blijkt onder andere dat:
- de Inspectie SZW in augustus 2014 een melding heeft ontvangen over fraude binnen [naam onderneming] . Op 25 augustus 2014 is de melder als getuige gehoord ten overstaan van de Inspectie SZW en heeft verklaard dat hoewel [naam onderneming] op naam staat van haar zoon, appellante feitelijk de eigenaresse is van [naam onderneming] , dat zij al 24 jaar een WAO-uitkering heeft en dat zij – samen met haar ex-echtgenoot – de leiding over het bedrijf heeft;
- op 28 september 2016 bij een doorzoeking in de woningen van appellante, haar zoon en haar ex-echtgenoot en in bedrijfspanden van onder andere [naam onderneming] onder meer een verkort aanvraagformulier zorg van het CIZ voor een cliënt van [naam onderneming] uit 2014 is aangetroffen dat is ondertekend door [appellante] en een bankpas van deze cliënt. De betreffende cliënt heeft in een getuigenverklaring verklaard dat zij voor haar zorg contact heeft gehad met appellante. Verder zijn aangetroffen een document met de titel “[titel]” waarin bij de aanwezigen [appellante] is vermeld en waarop met de hand de voornaam van appellante is geschreven en een brief van Euroshell Card gericht aan [naam onderneming] van 6 december 2012 waarop met de hand de voornaam van appellante geschreven is. In de woning van appellante is bovendien een mobiele telefoon aangetroffen die bij haar in gebruik is met data van onder andere contactgegevens van vermoedelijke werknemers en cliënten van [naam onderneming] , zorginstanties en boekhouders;
- in de periode van 26 september 2016 tot en met 5 oktober 2016 19 via de telefoonnummers van appellante, haar zoon en [naam onderneming] gevoerde gesprekken zijn opgenomen die duiden op werkzaamheden door appellante voor [naam onderneming] ;
- op 24 januari 2017 een doorzoeking ter inbeslagneming heeft plaatsgevonden bij het voormalige administratiekantoor van [naam onderneming] . Hierbij zijn onder andere e-mails aangetroffen waarin de gewerkte uren van werknemers werden doorgegeven aan de boekhouder ten behoeve van de loonadministratie. Er zijn e-mails aangetroffen uit de jaren 2009 tot en met 2012 en uit 2014. Een deel daarvan werd afgesloten met de voornaam van appellante;
- een werkneemster heeft verklaard dat zij in 2010 in loondienst is gekomen bij [voormalige naam onderneming] , waarvoor zij samen met appellante een arbeidscontract heeft ondertekend;
- de voormalige boekhouder heeft verklaard dat appellante weleens stukken voor [naam onderneming] kwam brengen en af en toe stukken voor de loonaangifte mailde;
- de huidige boekhouder heeft verklaard dat hij denkt dat appellante betrokken is bij het bedrijf, dat zij tijdens de bespreking op kantoor vragen stelde en veel wist van het bedrijf en zich gedroeg als gespreksleider;
- de cliënten hebben verklaard dat zij contact hebben gehad met appellante over hun zorg en dat één van hen heeft verklaard dat vanaf ongeveer 2007 zorg aan haar wordt verleend, dat appellante bij haar kwam om papieren op te halen en dat zij haar bankpas aan appellante heeft gegeven zodat zij de mensen kon betalen die bij haar kwamen werken.
4.4.
Met wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, is zij er niet in geslaagd om de onjuistheid van het standpunt van het Uwv aannemelijk te maken. De verschillende getuigen hebben concreet en op basis van eigen waarneming verklaard over onder andere contacten die zij met appellante in de periode in geding hebben gehad in verband met door [naam onderneming] verleende zorg, het ondertekenen van een arbeidscontract en informatie die nodig was om de boekhouding van [naam onderneming] te kunnen doen. Die verklaringen staan bovendien niet op zichzelf, maar vinden steun in de verschillende documenten die bij de doorzoekingen zijn aangetroffen. De getuigenverklaringen en de aangetroffen documenten bieden, in hun onderlinge samenhang bezien, voldoende aanknopingspunten om de conclusie op te baseren dat appellante – in de gehele periode hier in geding – werkzaamheden heeft verricht voor [naam onderneming] . De vraag in hoeverre betekenis kan worden toegekend aan de overige bewijsmiddelen, waaronder de opgenomen telefooncommunicatie, behoeft daarom geen bespreking meer.
4.5.
Appellante heeft aangevoerd dat zij in cassatie is gegaan tegen de arresten van het gerechtshof Den Haag. Wat de uitkomst van het cassatieberoep zal zijn is niet relevant voor de beoordeling in deze procedure. Door de strafrechter is appellante veroordeeld voor het medeplegen van gewoontewitwassen maar in deze zaak gaat het over de vraag of appellante werkzaamheden heeft verricht voor [naam onderneming] en daaruit inkomsten heeft ontvangen zonder dit door te geven aan het Uwv.
Dringende redenen
4.6.
Bij zijn tussenuitspraak van 18 april 2024 heeft de Raad zijn uitleg van de dringende reden verruimd. De Raad ziet het begrip dringende reden (voortaan) als een open norm waarbinnen het Uwv, tegenover het uitgangspunt dat wat ten onrechte is ontvangen in beginsel moet worden terugbetaald, de relevante feiten en omstandigheden zodanig moet afwegen dat die afweging een toetsing aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur zal kunnen doorstaan. Daarbij moet niet alleen rekening worden gehouden met de gevolgen van de herziening en terugvordering, maar ook met de oorzaak daarvan. Daarbij dienen alle relevante feiten en omstandigheden te worden betrokken, waaronder de vraag wat het eigen aandeel van het Uwv is in de redenen voor herziening en/of terugvordering. Gedacht kan bijvoorbeeld worden aan eigen fouten van het Uwv of trage besluitvorming. Van belang is ook het eigen aandeel van de betrokkene in de ontstane situatie: is sprake van een bewuste schending van de inlichtingenverplichting, een onoplettendheid, of een situatie waarin een betrokkene geen verwijt gemaakt kan worden, maar hij wel heeft moeten begrijpen dat hij teveel aan uitkering ontving.
4.7.
In wat appellante hierover heeft aangevoerd, ziet de Raad geen aanleiding om te oordelen dat sprake is van dringende redenen op grond waarvan het Uwv (geheel of gedeeltelijk) had moeten afzien van terugvordering van de WAO-uitkering en van intrekking en terugvordering de toeslag. De Raad is van oordeel dat het Uwv in de situatie van appellante zowel bij de oorzaak als bij de gevolgen van de intrekking en terugvordering alle relevante feiten en omstandigheden bij de beoordeling van de dringende reden voldoende heeft meegewogen.
4.8.
Het Uwv heeft inzichtelijk toegelicht dat naar aanleiding van een anonieme melding uit 2014 wel een onderzoek is gestart, bestaande uit dossieronderzoek, opvragen van informatie bij de Belastingdienst en het verrichten van een waarneming bij de woning van appellante en bij de onderneming [naam onderneming] . Dit onderzoek heeft voor appellante geen belastende informatie opgeleverd. Omdat geen foto van appellante aanwezig was en niet bekend was waar en wanneer appellante werkzaamheden verrichtte, is het onderzoek gestaakt.
4.9.
Naar aanleiding van de fraudemelding van de Inspectie SZW over appellante aan het Centraal Meldpunt Fraude UWV van 29 november 2017 is in maart 2018 opnieuw een onderzoek gestart. Door de Inspectie SZW was – onder leiding van een officier van Justitie – een strafrechtelijk onderzoek ingesteld naar onder andere de onderneming [naam onderneming] . Deze fraudemelding hield het volgende in: “Voor deze klant geldt hetzelfde als haar ex-partner. Zij verricht vermoedelijk werkzaamheden binnen het bedrijf dat op naam staat van haar zoon. Uit het onderzoek van ISZW lijkt het zo te zijn dat mevrouw de baas is van het bedrijf. Zij geeft opdrachten aan personeel, neemt personeel aan, geeft betalingsopdrachten etc. Volgens getuigenverklaring heeft zij ook werkzaamheden uitgevoerd.” Deze melding, concreter en specifieker dan de melding uit 2014, was voor het Uwv aanleiding om een nader onderzoek in te stellen naar mogelijk gepleegde overtreding(en) in verband met de Sociale Wetgeving, welk onderzoek heeft geleid tot de besluitvorming in deze zaak.
4.10.
Op grond van wat is vermeld onder 4.8 en 4.9 staat vast dat sprake is van een situatie waarin het Uwv geen aandeel heeft gehad in het oplopen van de terugvordering van de WAOuitkering en de toeslag. De anonieme melding uit 2014 is onderzocht, maar dat onderzoek leverde geen voor appellante belastende informatie op. Na de melding van de Inspectie SZW van 29 november 2017 heeft het Uwv een onderzoek opgestart, waarna op 26 juli 2018 de belastende besluiten zijn genomen. Daarentegen is uit het onderzoek gebleken dat appellante al jaren naast haar WAO-uitkering werkzaamheden verrichtte voor [naam onderneming] en dat zij het Uwv nooit van deze werkzaamheden op de hoogte heeft gesteld.
4.11
Wat betreft de gevolgen van de terugvordering is van belang dat de financiële gevolgen van de terugvordering zich in het algemeen pas voordoen bij de invordering of verrekening. Daarbij heeft de betrokkene de bescherming van onder meer de beslagvrije voet. Dit blijkt in het geval van appellante ook uit het feit dat het Uwv tot op heden niet tot invordering is overgegaan, omdat haar inkomen lager is dan de voor haar geldende beslagvrije voet. De gevolgen van de terugvordering worden ook beperkt door de regels over kwijtschelding.
Aldus heeft het Uwv voldoende rekening gehouden met de financiële gevolgen van de terugvordering voor appellante.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels
Artikel 44, eerste lid, van de WAO (tekst geldend vanaf 1 augustus 2009):
Indien degene, die recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering inkomsten uit arbeid geniet, wordt die arbeid gedurende een aaneengesloten tijdvak van vijf jaar, vanaf de eerste dag waarover de inkomsten uit arbeid worden genoten, niet aangemerkt als arbeid, bedoeld in artikel 18, vijfde lid, en wordt de arbeidsongeschiktheidsuitkering niet ingetrokken of herzien, doch wordt de uitkering:
a. niet uitbetaald indien de inkomsten uit arbeid zodanig zijn, dat als die arbeid wel de in artikel 18, vijfde lid, bedoelde arbeid zou zijn, niet langer sprake zou zijn van een arbeidsongeschiktheid van ten minste 15% of
b. indien het bepaalde onder a niet van toepassing is, uitbetaald tot een bedrag ter grootte van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, zoals deze zou zijn vastgesteld, indien die arbeid wel de in artikel 18, vijfde lid, bedoelde arbeid zou zijn.
Na afloop van het in de eerste zin genoemde tijdvak wordt de arbeid aangemerkt als arbeid, bedoeld in artikel 18, vijfde lid.
Tekst geldend vanaf 1 januari 2012:
Indien degene, die recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering, inkomen geniet doordat hij arbeid is gaan verrichten, wordt die arbeid gedurende een aaneengesloten tijdvak van vijf jaar niet aangemerkt als arbeid als bedoeld in artikel 18, vijfde lid, en wordt de arbeidsongeschiktheidsuitkering niet ingetrokken of herzien, doch wordt de uitkering:
a. niet uitbetaald indien het inkomen zodanig is, dat als die arbeid wel de in artikel 18, vijfde lid, bedoelde arbeid zou zijn, niet langer sprake zou zijn van een arbeidsongeschiktheid van ten minste 15%; of
b. indien het bepaalde onder a niet van toepassing is, uitbetaald tot een bedrag ter grootte van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, zoals deze zou zijn vastgesteld, indien die arbeid wel de in artikel 18, vijfde lid, bedoelde arbeid zou zijn.
Na afloop van het in de aanhef genoemde tijdvak wordt de arbeid aangemerkt als arbeid als bedoeld in artikel 18, vijfde lid.
Artikel 57 van de WAO (tekst geldend vanaf 1 januari 2010):
1. De uitkering, de loonsuppletie, bedoeld in artikel 65c, en de inkomenssuppletie, bedoeld in artikel 65d, die als gevolg van een beschikking als bedoeld in artikel 36a onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, wordt door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen teruggevorderd.
[…]
4. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
[…]
Tekst geldend vanaf 1 januari 2013:
1. De uitkering, de loonsuppletie, bedoeld in artikel 65c, en de inkomenssuppletie, bedoeld in artikel 65d, die als gevolg van een beschikking als bedoeld in artikel 36a onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, wordt door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen teruggevorderd.
[…]
5. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
[…]
Tekst geldend vanaf 1 januari 2016:
1. De uitkering, de loonsuppletie, bedoeld in artikel 65c, en de inkomenssuppletie, bedoeld in artikel 65d, die als gevolg van een beschikking als bedoeld in artikel 36a onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, wordt door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen teruggevorderd.
[…]
6. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
[…]
1. Recht op toeslag heeft een gehuwde, die:
a. recht heeft op loondervingsuitkering, en
b. per dag een inkomen heeft dat lager is dan € 59,80[per 1 januari 2011: € 65,49] .
[…]
Artikel 11a van de TW (tekst geldend vanaf 1 januari 2002):
1. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van toeslag en terzake van weigering van toeslag, herziet het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een dergelijk besluit of trekt zij dat in:
a. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 12 of 13 heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van toeslag;
b. indien anderszins de toeslag ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;
c. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 12 of 13 ertoe leidt dat niet kan worden vastgesteld of nog recht op toeslag bestaat.
2. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking af te zien.
Tekst geldend vanaf 1 januari 2013:
1. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van toeslag en terzake van weigering van toeslag, herziet het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een dergelijk besluit of trekt zij dat in:
a. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 12, 12a, eerste lid, aanhef en onderdeel b, of 13 heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van toeslag;
b. indien anderszins de toeslag ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;
c. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 12, 12a, eerste lid, aanhef en onderdeel b, of 13 ertoe leidt dat niet kan worden vastgesteld of nog recht op toeslag bestaat.
2. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking af te zien.
Artikel 20 van de TW (tekst geldend vanaf 1 juli 2009:
1. De toeslag die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 11a of 14 onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, wordt door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen teruggevorderd.
[…]
4. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
[…]
Tekst geldend vanaf 1 januari 2013:
1. De toeslag die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 11a of 14 onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, wordt door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen teruggevorderd.
[…]
5. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
[…]