Een deskundigenoordeel is geen besluit in de zin van art. 1:3 Awb en hiertegen kan geen bezwaar worden gemaakt. Appellant wil dat het deskundigenoordeel inhoudelijk wordt beoordeeld. Het bezwaar is terecht niet ontvankelijk verklaard.
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 9 januari 2025, 24/3417 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het deskundigenoordeel waarin de arbeidsdeskundige van het Uwv heeft geconcludeerd dat de (ex-)werkgever van appellant voldoende reintegratie-inspanningen heeft verricht, een besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Volgens appellant is dat het geval. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv het bezwaar tegen het deskundigenoordeel terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft [gemachtigde] hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft partijen laten weten dat hij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Partijen hebben daarna niet om een zitting gevraagd. Daarom heeft de Raad de zaak niet op een zitting behandeld en het onderzoek gesloten.
OVERWEGINGEN
Inleiding
1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Een arbeidsdeskundige van het Uwv heeft op 27 mei 2024 een deskundigenoordeel uitgebracht, waarin is geconcludeerd dat de inspanningen van de werkgever van appellant om appellant te re-integreren tot op dat moment voldoende zijn geweest.
1.1.1.
Bij beslissing op bezwaar van 11 juli 2024 heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen dit deskundigenoordeel kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Daarbij heeft het Uwv toegelicht dat tegen een deskundigenoordeel geen bezwaar openstaat, omdat het een niet bindend advies aan werkgever en werknemer betreft, waaruit geen directe consequenties of rechtsgevolgen voortvloeien. Verder is toegelicht dat wel de mogelijkheid bestaat om gebruik te maken van correctierecht als appellant het niet met de inhoud van het arbeidskundig rapport eens is, waarna zijn visie aan het dossier wordt toegevoegd.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv terecht gesteld dat het deskundigenoordeel een niet bindend advies is en daarom niet is aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, zodat daartegen geen bezwaar kan worden gemaakt. De rechtbank heeft in dit verband verwezen naar een uitspraak van de Raad van 7 augustus 2013.1 Pas als het Uwv een besluit neemt op basis van het deskundigenadvies, staat daartegen bewaar en beroep open. In wat appellant heeft aangevoerd, heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om hier anders over te oordelen. Dat appellant stelt dat in de Werkwijzer Poortwachter van 1 augustus 2022 staat dat in principe niet wordt afgeweken van een eerder uitgebracht deskundigenoordeel, tenzij dit oordeel evident onjuist blijkt, maakt dit niet anders. Het beroep op het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 10 november 2021, afdeling privaatrecht, 2 en de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 6 februari 20243 heeft de rechtbank verworpen. De rechtbank Amsterdam heeft in haar vonnis eveneens overwogen dat een deskundigenoordeel geen bestuursrechtelijk besluit is en anders dan in de zaak van appellant, heeft het Uwv in de zaak bij de rechtbank Gelderland een bestuursrechtelijk besluit genomen naar aanleiding van een deskundigenoordeel. De rechtbank heeft overwogen dat de stelling van appellant dat het Uwv onrechtmatig heeft gehandeld door, kort gezegd, een gebrekkig deskundigenoordeel af te geven, buiten de omvang van dit geding valt. Het Uwv moet nog een beslissing nemen op het verzoek van appellant om schadevergoeding op grond van de door appellant gestelde onrechtmatige daad. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het Uwv het bezwaar terecht kennelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard en de beroepsgronden over de totstandkoming en de inhoud van het deskundigenoordeel van 27 mei 2024 in deze procedure niet aan de orde kunnen komen.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft herhaald dat het deskundigenoordeel volgens hem wel een besluit in de zin van de Awb is, dat dit besluit onzorgvuldig, in strijd met verschillende algemene beginselen van behoorlijk bestuur, tot stand is gekomen en onvoldoende gemotiveerd en onjuist is. Volgens appellant wordt hem een effectief rechtsmiddel onthouden door te oordelen dat het bezwaar tegen het deskundigenoordeel niet-ontvankelijk is. Appellant heeft verzocht het deskundigenoordeel daarom alsnog inhoudelijk te beoordelen. Appellant heeft gesteld dat het bestreden besluit in strijd is met het gelijkheidsbeginsel, omdat volgens hem in andere gevallen klachten over deskundigenoordelen wel inhoudelijk worden behandeld. In dit verband heeft appellant gewezen op een arrest van 3 maart 2020 van het Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch4 en opnieuw op het vonnis van 10 november 2021 van de rechtbank Amsterdam.5 Appellant heeft gesteld dat het Uwv door afgifte van dit deskundigenoordeel onrechtmatig tegenover hem heeft gehandeld en ten onrechte heeft geweigerd om een nieuw deskundigenoordeel af te geven.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
Het oordeel van de Raad
4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de nietontvankelijkheid van het bezwaar in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat het deskundigenoordeel van 27 mei 2024 geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Dit is in overeenstemming met vaste rechtspraak, waaronder de door de rechtbank genoemde uitspraak van 7 augustus 2013.6 Er is geen reden om daarover in deze zaak anders te oordelen. Appellant wordt niet gevolgd in zijn stelling dat hem daardoor een effectief rechtsmiddel wordt onthouden. Appellant kan het Uwv civielrechtelijk aansprakelijk stellen en in een eventuele civiele procedure het deskundigenoordeel op zijn rechtmatigheid laten toetsen. Appellant is daartoe inmiddels ook overgegaan en het Uwv heeft dit verzoek om schadevergoeding in behandeling genomen. Daarnaast kan appellant tegen een eventueel besluit van het Uwv, indien na 104 weken ziekte geen loon- dan wel ziekengeldsanctie aan de werkgever wordt opgelegd omdat de reintegratie-inspanningen door Uwv als voldoende worden beoordeeld, desgewenst bezwaar maken en daarbij ook de gestelde onjuistheid van het eerder gegeven deskundigenoordeel betrekken.
4.2.
Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet. In zowel de zaak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch als de zaak van de rechtbank Amsterdam waarnaar appellant in dit verband heeft verwezen, ging het niet om een bestuursrechtelijke procedure waarin een deskundigenoordeel inhoudelijk door de bestuursrechter is beoordeeld, maar om een civiele procedure waarin het Uwv aansprakelijk werd gesteld vanwege een gebrekkig deskundigenoordeel.
4.3.
Gelet op 4.1 en 4.2 kunnen de stellingen van appellant over de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het deskundigenoordeel van 27 mei 2024 en de inhoud daarvan in deze procedure niet worden beoordeeld. Dit geldt ook voor de weigering van het Uwv om een nieuw deskundigenoordeel af te geven.
Conclusie en gevolgen
5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat het bestreden besluit, waarbij het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk is verklaard, in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van S.P.A. Elzer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 april 2025.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) S.P.A. Elzer
1 CRvB 7 augustus 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1319, onder 4.3.
2 Rb Amsterdam 10 november 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:6648.
3 Rb Gelderland 6 februari 2024, ECLI:NL:RBGEL:2024:571.
4 Rb ’s-Hertogenbosch 3 maart 2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:766.
5 Rb Amsterdam 10 november 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:6648.
6 CRvB 7 augustus 2013 ECLI:NL:CRVB:2013:1319, onder 4.3.
De gegevens worden opgehaald
Hulp bij zoeken
Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over: