PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft [gemachtigde] hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, in een enkelvoudige kamer, plaatsgevonden op 18 januari 2023. Appellante is verschenen, bijgestaan door [gemachtigde] . Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door T. van der Weert.
Na de zitting is het onderzoek heropend. De Raad heeft prof. dr. J.W.M. van der Meer benoemd als onafhankelijke deskundige voor het instellen van een onderzoek. Op 10 juni 2024 heeft deze deskundige rapport uitgebracht.
Nadat partijen hun zienswijzen op het rapport van de deskundige hebben gegeven, heeft de deskundige op verzoek van de Raad met een aanvullend rapport van 8 januari 2025 gereageerd op de zienswijze van het Uwv en (aanvullende) vragen van de Raad beantwoord.
De enkelvoudige kamer heeft de zaak verwezen naar de meervoudige kamer.
Op 28 mei 2025 heeft een nadere zitting plaatsgevonden. De Raad heeft deze zaak gevoegd behandeld met de zaken 19/2748 WIA, 22/3540 WIA en 22/3571 WIA. Appellante heeft via videobellen aan de zitting deelgenomen. Ter zitting is voor appellante verschenen [gemachtigde] , bijgestaan door deskundigen dr. F.C. Visser en dr. C.M.C. van Campen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.K. Affia, mr. M.J.H.H. Fuchs en mr. M.J. van Steenwijk, bijgestaan door medisch adviseur bezwaar en beroep drs. C.E.M. van Geest en stafverzekeringsarts bezwaar en beroep dr. J.P. Hermans.
Na de zitting zijn de zaken gesplitst. In de zaken 19/2748 WIA, 22/3540 WIA en 22/3571 WIA worden afzonderlijke uitspraken gedaan.
Inleiding
1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang. Voor de in deze uitspraak gebruikte afkortingen en een verklarende woordenlijst wordt verwezen naar de bijlage.
1.1.
Appellante heeft voor het laatst gewerkt als financieel manager/hoofd automatisering voor 40 uur per week. Op 22 september 2014 heeft zij zich ziekgemeld met klachten na een auto-ongeval. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd is aan de ex-werkgever van appellante een loonsanctie opgelegd. De ex-werkgever moest op grond van deze loonsanctie het loon van appellante doorbetalen tot en met 17 september 2017. Bij besluit van 13 oktober 2017 heeft het Uwv aan appellante met ingang van 18 september 2017 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 72,84%.
1.2.
Bij besluit van 17 april 2018 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante na afloop van de loongerelateerde WGA-uitkering met ingang van 18 juli 2018 recht heeft op een WGAvervolguitkering. De ex-werkgever heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.3.
Omdat aan het primair besluit geen actueel medisch en arbeidskundig onderzoek ten grondslag lag, heeft dit alsnog plaatsgevonden. Vervolgens heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep in de door haar op 18 februari 2019 opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) een aantal eerder wel aangenomen beperkingen laten vallen en heeft een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep op grond van een nieuwe functieselectie geconcludeerd dat appellante 31,48% arbeidsongeschikt is. Gelet hierop heeft het Uwv zijn voornemen kenbaar gemaakt om de uitkering te beëindigen. Bij besluit van 19 juni 2019 (bestreden besluit) heeft het Uwv het tegen het besluit van 17 april 2018 door de exwerkgever gemaakte bezwaar gegrond verklaard in die zin dat de WIA-uitkering per 31 juli 2019 is beëindigd.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest en dat de belastbaarheid juist is vastgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht dat uit wordt gegaan van de diagnose Whiplash Associated Disorder (WAD) en niet van de diagnose ME/CVS. De rechtbank volgt deze toelichting en acht door de verzekeringsarts bezwaar en beroep op overtuigende wijze toegelicht in welke mate appellante belast kan worden met werk. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft volgens de rechtbank ook navolgbaar uiteengezet waarom de brieven en bevindingen van Visser en Van Campen geen aanleiding geven tot aanpassing van de FML. In verband met het beroep van appellante op de uitspraak van de Raad van 8 januari 20201 wijst de rechtbank erop dat daarin, anders dan in deze zaak, de diagnose ME/CVS niet in geschil was en dat die uitspraak niet leidt tot een ander oordeel. Uitgaande van de FML, zoals opgesteld door de verzekeringsarts bezwaar en beroep, wordt appellante in staat geacht om de voor haar geselecteerde functies te vervullen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante terecht vastgesteld op minder dan 35%.
Het standpunt van appellante
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat bij haar sprake is van ME/CVS en dat haar beperkingen zijn onderschat. Daarbij heeft zij verwezen naar de in beroep en hoger beroep overgelegde medische rapporten van cardiologen Visser en Van Campen van Stichting Cardiozorg (Cardiozorg) en de (mede) door hen geschreven wetenschappelijke publicaties. Appellante stelt dat zij recht heeft op een IVA-uitkering.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft (aanvankelijk), onder betwisting van de bevindingen van Visser en Van Campen, verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. Tijdens de zitting heeft het Uwv zijn standpunt genuanceerd en te kennen gegeven het rapport van de deskundige op onderdelen te kunnen volgen. Zie hierover 5.3 tot en met 5.6. Het Uwv heeft echter ter zitting de vraag wat dit zou moeten betekenen voor zijn standpunt over het bestreden besluit en de aangevallen uitspraak niet eenduidig kunnen beantwoorden.
Benoeming deskundige en zijn verslagen
4.1.
De Raad heeft geconstateerd dat tussen Visser en Van Campen en de verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv een verschil van inzicht bestaat over de ernst van de medische situatie van appellante op 31 juli 2019 en de op die datum in aanmerking te nemen beperkingen. Daarbij verschillen de artsen van mening over de diagnose (WAD en/of ME/CVS) en de waarde die kan worden toegekend aan bepaalde onderzoeksmethodes van Cardiozorg, zoals de zogeheten kanteltafeltest, de tweedaagse inspanningstest en het gebruik van vragenlijsten. De Raad heeft hierin aanleiding gezien een deskundige te benoemen en daarvoor de Nederlandse Internisten Vereniging (NIV) gevraagd naar een gezaghebbend deskundige op het gebied van ME/CVS. De NIV heeft Van der Meer voorgedragen als zijnde gezaghebbend op het terrein van ME/CVS. Van der Meer is emeritus hoogleraar interne geneeskunde. Van der Meer is adviserend lid van de werkgroep van het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten die momenteel de ME/CVS richtlijn uit 2013 actualiseert. Van der Meer heeft zich bereid verklaard de Raad als deskundige van advies te dienen.
4.2.
De Raad heeft Van der Meer verzocht in algemene zin in te gaan op de navolgende onderzoeksmethodes: kanteltafeltest, geheugentesten (N-Back Test), inspanningstesten zoals de tweedaagse inspanningstest en het gebruik van vragenlijsten zoals de Checklist Individuele Spankracht (CIS) en de Short Form Health Survey (SF36) en de vraag of deze methodes naar huidige wetenschappelijk inzichten valide en geschikt zijn om de door appellante ervaren beperkingen te onderzoeken en te objectiveren. De Raad heeft de deskundige verzocht daarbij specifiek ook in te gaan op de door Cardiozorg beschreven verschijnselen ‘Post Exertional Malaise’ (PEM, postinspanningsmalaise) en ‘orthostatische intolerantie’ (OI, houdingsafhankelijke intolerantie, waaronder ook POTS: postural orthostatic tachycardia syndrome) en de vraag in hoeverre deze verschijnselen zich bij appellante voordoen en tot objectiveerbare beperkingen leiden. De Raad heeft de deskundige verzocht om bij de beantwoording van de vragen de publicaties van Cardiozorg die door appellante in deze procedure zijn gebracht te betrekken.
4.3.
In reactie op deze vragen heeft Van der Meer in zijn rapport van 10 juni 2024 en – na een zienswijze van het Uwv daarop en nadere vragen van de Raad – in zijn rapport van 8 januari 2025 algemene opmerkingen gemaakt over de onderzoeken van Cardiozorg, namelijk dat die wetenschappelijk verantwoord zijn, in het buitenland zijn erkend en een aantal vernieuwingen laten zien. De publicaties van Visser en Van Campen, die een peer review hebben ondergaan, tonen de voortgang die zij hebben geboekt in het objectiveren van de klachten. Bovendien leggen zij in de publicaties verantwoording af van de meetresultaten die zij verkrijgen.
4.4.
Specifiek over de vragenlijsten, zoals de CIS, SF36 en Verkorte Vermoeidheidsvragenlijst (VVV, een verkorte versie van de CIS), heeft Van der Meer toegelicht dat deze, hoewel ze door betrokkenen zelf worden ingevuld, een goed beeld geven van de ernst van de vermoeidheid, klachten en beperkingen. Naar aanleiding van vragen van de Raad heeft Van der Meer zijn standpunt voorzien van wetenschappelijke bronnen en erop gewezen dat de CIS internationaal en ook bij andere ziektes, zoals bijvoorbeeld MS, CVA, kanker en diabetes, wordt toegepast om vermoeidheid en beperkingen te meten. De CIS is gevalideerd en genormeerd in meer dan 150 wetenschappelijke artikelen en is wereldwijd een van de veelgebruikte gevalideerde instrumenten om vermoeidheid en beperkingen te meten. Over het gebruik van de SF36 heeft Van der Meer, naar aanleiding van nadere vragen van de Raad, toegelicht dat hiermee het fysiek en sociaal functioneren van betrokkenen kan worden vastgesteld. Ook in onderzoek naar ME/CVS wordt deze vragenlijst veel gebruikt en volgens Van der Meer laat deze zien dat ME/CVS samengaat met een verminderd functioneren. In reactie op de vraag van de Raad of bij genoemde vragenlijsten controlevragen worden gebruikt om subjectiviteit te voorkomen – een vraag die was ingegeven door de opmerking van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat het bij het gebruik van de vragenlijsten gaat om het verzamelen van subjectieve gegevens – heeft Van der Meer opgemerkt dat hij de afgelopen decennia veel met verzekeringsartsen heeft gediscussieerd over het onderwerp subjectiviteit en objectiviteit. ME/CVS is niet uniek in die zin dat “harde” objectieve markers ontbreken. Dit speelt ook bij andere aandoeningen, zoals pijnsyndromen, depressies en meer in het algemeen psychiatrische stoornissen. Onder verwijzing naar het gedachtengoed van emeritus prof. dr. J.H.B.M. Willems acht Van der Meer criteria als consistentie en plausibiliteit bruikbaarder. Symptomen als moeheid, pijn, misselijkheid e.d. kunnen alleen door middel van zelfrapportage worden vastgesteld. In die zin is altijd sprake van een subjectieve invulling, maar dit kan dus niet anders. De door Cardiozorg gebruikte vragenlijsten zijn niet ontwikkeld om de belastbaarheid in arbeid vast te stellen, maar Van der Meer acht het aannemelijk dat naarmate de scores op de CIS en de SF36 meer problematisch zijn, dit een negatief effect zal hebben op het arbeidsvermogen. Dit is echter geen een op een relatie.
4.5.
Wat betreft PEM heeft Van der Meer toegelicht dat het Amerikaanse Institute of Medicine (IOM)2 PEM op basis van uitgebreid literatuuronderzoek tot een verplicht criterium heeft gemaakt voor de diagnose ME/CVS. Het IOM is ook van mening dat PEM als symptoom een hoge specificiteit heeft. Met andere woorden: PEM komt vrijwel uitsluitend voor bij mensen met ME/CVS en, zoals uit recent onderzoek blijkt, bij mensen met long-COVID en andere vormen van post-infectieuze vermoeidheid. Onder verwijzing naar wetenschappelijke internationale publicaties concludeert Van der Meer dat de tweedaagse inspanningstest een gevalideerd instrument is en een betrouwbaar en objectief inzicht geeft in de beperkingen. In dit verband noemt Van der Meer expliciet de VO2max (zuurstofopname) die bij de tweedaagse inspanningstest is verstoord en van invloed is op het functioneren van een betrokkene. Van der Meer kent geen onderzoeken waarbij de bevindingen van de tweedaagse inspanningstest worden gekoppeld aan belastbaarheid in arbeid. Een slecht resultaat op deze test betekent wel dat een betrokkene niet goed functioneert en dat de klachten over PEM serieus zijn. Dat dit leidt tot mindere prestaties in het arbeidsproces ligt volgens Van der Meer zeer voor de hand.
4.6.
In zijn rapporten is Van der Meer uitvoerig ingegaan op OI in de vorm van POTS en/of orthostatische hypotensie. Deze symptomen zijn niet noodzakelijk voor het stellen van de diagnose ME/CVS, maar komen bij deze diagnose volgens Cardiozorg wel relatief vaak voor, namelijk in iets meer dan de helft van de gevallen. Hoewel Van der Meer dit percentage relatief hoog acht, neemt dit volgens hem niet weg dat OI kan leiden tot klachten zoals duizeligheid, licht in het hoofd zijn, hartkloppingen, flauwvallen en vermoeidheid. Bij een objectief aangetoonde OI moeten de klachten volgens Van der Meer serieus worden genomen en dient men zich af te vragen in hoeverre een betrokkene hierdoor beperkt is in het dagelijks leven en diens werkzaamheden. Van der Meer acht de kanteltafeltest ‘state of the art’ om OI te objectiveren en met deze test is veel ervaring opgedaan in de cardiologie en de vasculaire geneeskunde. Met behulp van een Doppler echografie, die in combinatie met de kanteltafeltest wordt uitgevoerd, kan worden vastgesteld of en in hoeverre sprake is van een verminderde cerebrale – dat wil zeggen: van/naar de hersenen – bloeddoorstroming en een mogelijk zuurstoftekort.
4.7.
Als een betrokkene door de verminderde bloedtoevoer naar de hersenen beperkt is in zijn werkgeheugen is volgens Van der Meer een N-Back Test geschikt om (eventuele) cognitieve beperkingen vast te stellen. Op de kritiek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, dat een N-Back Test alleen gebruikt wordt voor onderzoek naar het werkgeheugen en niet geschikt is om cognitieve beperkingen vast te stellen, heeft Van der Meer gereageerd in zijn nadere rapport van 8 januari 2025. Volgens Van der Meer speelt het werkgeheugen een essentiële rol en staat het aan de basis van vrijwel alle hogere cognitieve functies, waaronder taakbegrip, probleemoplossing, besluitvorming, multitasking en ook algemene leervaardigheden. Een vermindering of onderbreking van de bloedtoevoer beïnvloedt de functionaliteit van de hersenen met als gevolg dat cognitieve processen niet optimaal functioneren. Een beperking in het werkgeheugen zal het functioneren in arbeid dan ook negatief beïnvloeden, aldus Van der Meer.
Rapport deskundige, specifiek over de belastbaarheid van appellante
4.8.
Van der Meer heeft geconcludeerd dat bij appellante op de datum in geding (31 juli 2019) sprake was van ME/CVS en daaruit voortvloeiende beperkingen. Het klachtenpatroon is namelijk passend bij deze diagnose en de (ook) vastgestelde whiplash is geen exclusie (belemmering) om deze diagnose te stellen. Blijkens wetenschappelijk onderzoek kunnen deze ziektebeelden – WAD en ME/CVS – naast elkaar bestaan. Dit zou anders zijn als de ziekteverschijnselen aantoonbaar op een andere ziekte berusten (zoals bijvoorbeeld bij een bewezen reumatische aandoening), maar daarvan is in dit geval geen sprake. Bij ME/CVS is trauma een bekende niet-infectieuze precipiterende (veroorzakende) factor. In het geval van appellante is het auto-ongeluk met whiplash en wellicht hersenschudding als precipiterende factor aannemelijk. Dit zou ook kunnen verklaren waarom in dit geval ondanks de behandeling van de WAD een belangrijk deel van de klachten resteert. Bij WAD en ME/CVS spelen bovendien een aantal overlappende klachten die mogelijk op eenzelfde ziektemechanisme wijzen, namelijk verhoogde pijngevoeligheid en een overgevoelig centraal zenuwstelsel.
4.9.
De vraag of de deskundige kan instemmen met de FML van 18 februari 2019, wordt door hem ontkennend beantwoord. Er is volgens Van der Meer onvoldoende rekening gehouden met de functionele beperkingen van appellante als gevolg van ME/CVS. Bij haar is sprake van POTS en een evident verminderd werkgeheugen dat implicaties heeft voor de andere cognitieve functies. Ook is bij appellante sprake van een objectief vastgestelde inspanningsbeperking. Tijdens de inspanningstest werd op dag één een matige inspanningstolerantie vastgesteld. Op dag twee was sprake van een verslechtering van 27%. Volgens Van der Meer wordt hiermee objectief inzicht verkregen in de beperkingen van appellante en is zij sterk beperkt. Appellante is volgens deze deskundige niet in staat om acht uur per dag, veertig uur per week te werken.
Reactie appellante op rapport deskundige
5.1.
Appellante kan zich vinden in de conclusies van de deskundige.
Reactie Uwv op rapport deskundige en wijziging van standpunt
5.2.
In haar rapport van 24 september 2024 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de bevindingen en conclusies van Van der Meer gemotiveerd betwist. Zo heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep over PEM, OI, cognitieve problematiek, de tweedaagse inspanningstest en de kanteltafeltest opgemerkt dat die helpend zijn om de diagnose ME/CVS te stellen, maar dat het geen gevalideerde instrumenten zijn waarmee beperkingen kunnen worden geobjectiveerd.
5.3.
Tijdens de zitting op 28 mei 2025 hebben Van Geest en Hermans deze reactie bijgesteld en zich (deels) geschaard achter de conclusies van Van der Meer. Ten aanzien van de vragenlijsten en de N-Back Test heeft het Uwv erkend dat deze aanwijzingen kunnen bevatten voor beperkingen in het functioneren in arbeid en daarom, als zijnde één van de onderzoeksgegevens, in de beoordeling meegenomen moeten worden. Resultaten van NBack Testen zijn volgens het Uwv gericht op een klein onderdeel van het werkgeheugen. De doorbloeding heeft ook effect op andere delen van de hersenen, maar om goed in kaart te brengen wat er cognitief aan de hand is zouden ook andere testen of onderzoeken moeten worden gedaan. Een test als de N-Back Test is een onderdeel van een bredere ‘testbatterij’, waartoe met name ook een neuropsychologisch onderzoek (NPO) behoort. Het Uwv acht zo’n NPO van essentieel belang om het cognitief functioneren volledig in kaart te brengen.
5.4.
Over de tweedaagse inspanningstest hebben Hermans en Van Geest verklaard dat die test zich goed leent voor het vaststellen van PEM en dat dat voor de belastbaarheid in arbeid ook goede aanwijzingen geeft. De VO2max, die gemeten wordt met de tweedaagse inspanningstest, zegt iets over de ernst van de klachten en kan volgens het Uwv van belang zijn bij het vaststellen van de belastbaarheid.
5.5.
Medisch adviseur Van Geest heeft toegelicht dat OI een associatie heeft met ME/CVS en onderdeel kan vormen van de klachten. De kanteltafeltest wordt ook door het Uwv geschikt geacht om OI vast te stellen. Als OI is vastgesteld is volgens het Uwv de vervolgvraag welke beperkingen in de belastbaarheid daaruit voortvloeien.
5.6.
Het Uwv heeft ter zitting erkend dat CVS/ME kan bestaan naast WAD en dat Van der Meer wat dit onderdeel betreft kan worden gevolgd.
Het oordeel van de Raad
6. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de beëindiging van de WIA-uitkering van appellante in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het bestreden besluit in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet deugdelijk is gemotiveerd. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
6.1.
In geschil is of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante in de zin van de WIA terecht met ingang van 31 juli 2019 heeft vastgesteld op minder dan 35%.
6.2.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter de conclusies van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige volgt, als de motivering van deze deskundige hem overtuigend voorkomt.
6.3.
Deze situatie doet zich hier voor. Het deskundigenrapport, gelezen in samenhang met de aanvulling daarop, geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek. De deskundige heeft dossierstudie verricht, bij appellante een anamnese afgenomen en alle in het dossier aanwezige medische informatie in zijn beoordeling betrokken. Van der Meer heeft in zijn rapport van 10 juni 2024 inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd hoe hij vanuit zijn expertise tot zijn conclusies is gekomen. Hetzelfde geldt voor zijn nadere rapport van 8 januari 2025, waarin hij uitvoerig is ingegaan op de reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 24 september 2024 en (aanvullende) vragen van de Raad heeft beantwoord. Daarbij heeft hij uitgebreid toegelicht waarom hij bij zijn standpunt blijft en desgevraagd zijn antwoorden voorzien van een nadere onderbouwing met verwijzingen naar meerdere (wetenschappelijke) publicaties. Voor zover het Uwv – gelet op zijn standpuntwijziging ter zitting zoals vermeld onder 5.3 t/m 5.6 – nog delen van het rapport van Van der Meer betwist, wordt het Uwv daarin niet gevolgd. Het Uwv heeft met name volstaan met een herhaling van zijn standpunt dat de onderzoeksmethodes van Cardiozorg niet geschikt zijn om beperkingen te objectiveren. Echter, deze stellingen zijn niet onderbouwd met (wetenschappelijke) publicaties, of anderszins nieuwe medische onderzoeken, die een ander licht werpen op de rapporten van Van der Meer. De Raad heeft dan ook geen aanleiding om aan zijn conclusies te twijfelen. Louter de verwijzing door het Uwv naar de uitspraak van 26 januari 20233 is in dit verband onvoldoende. Nog afgezien van de rapporten van Van der Meer in deze zaak, is ook het standpunt van het Uwv zelf – zoals naar voren gebracht ter zitting – niet meer geheel met deze uitspraak in lijn.
6.4.
Ook wat betreft de specifieke medische situatie van appellante worden de conclusies van Van der Meer gevolgd. Het Uwv heeft ten onrechte geen rekening gehouden met de diagnose ME/CVS en de daaruit voortvloeiende beperkingen. Voor appellante is ten onrechte geen urenbeperking aangenomen en ook met de overige bevindingen zoals vermeld in het rapport van Van der Meer zoals (deels) weergegeven onder 4.9 is in de FML onvoldoende rekening gehouden.
Conclusie en gevolgen
7. Uit het vorenstaande volgt dat de FML van 18 februari 2019 niet juist is. Het bestreden besluit lijdt aan een motiveringsgebrek en is dus genomen in strijd met het bepaalde in artikel 7:12, eerste lid, van de Awb.
8. Om tot een definitieve beslechting van het geschil te komen, ziet de Raad aanleiding om met toepassing van artikel 8:51d van de Awb het Uwv op te dragen het gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Daartoe dient een verzekeringsarts bezwaar en beroep de FML van 18 februari 2019 in overeenstemming te brengen met de conclusies van Van der Meer. Zo zal de verzekeringsarts bezwaar en beroep – in ieder geval – een urenbeperking moeten vaststellen en ook overigens de bevindingen van Van der Meer moeten vertalen naar (aanvullende) beperkingen. Vervolgens zal het Uwv moeten bezien welke gevolgen dat heeft voor de voor appellante geselecteerde functies en de aanspraak van appellante op grond van de Wet WIA.
9. Omdat met deze uitspraak nog geen einde aan het geding is gekomen, wordt nog geen oordeel gegeven over de proceskostenvergoeding.
Gebruikte afkortingen - verklarende woordenlijst
CIS Checklist Individuele Spankracht: door de patiënt in te vullen vragenlijst over vermoeidheid en gedragsaspecten die daaraan gerelateerd zijn
CVA Cerebro Vasculair Accident : beroerte
CVS Chronisch Vermoeidheidssyndroom
IOM Institute of Medicine (onderdeel van de National Academy of Sciences van de Verenigde Staten)
ME Myalgische encefalomyelitis
MS Multiple sclerose: aandoening van hersenen en ruggenmerg waardoor op verschillende plaatsen ontstekingen ontstaan die ervoor zorgen dat hersengebieden minder goed met elkaar kunnen communiceren en hersenen sommige functies niet goed meer uitvoeren
N-Back Test Test waarbij reeksen van bijvoorbeeld cijfers of letters worden gepresenteerd en de testpersoon moet zeggen of die gelijk zijn aan wat hij n-stappen terug heeft gezien
NPO Neuropsychologisch onderzoek
OI Orthostatische intolerantie
PEM Post Exertional Malaise, postinspanningsmalaise
POTS Postural Orthostatic Tachycardia
SF36 Short Form Health Survey: door de patiënt in te vullen vragenlijst over gezondheid en gezondheidsgerelateerde kwaliteit van leven
VO2max Maximaal volume (V) zuurstof (O2) dat lichaam per minuut kan opnemen en gebruiken tijdens maximale inspanning
VVV Verkorte vermoeidheidsvragenlijst = verkorte versie van CIS
WAD Whiplash Associated Disorder: weke delen letsel van de nek