Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:CRVB:2025:992

Centrale Raad van Beroep
17-07-2025
17-07-2025
22/3540 WIA-T
Socialezekerheidsrecht
Hoger beroep

Tussenuitspraak. Vaststelling arbeidsongeschiktheid bij de ziekte ME/CVS. De Raad heeft een medisch deskundige benoemd en heeft hem gevraagd te adviseren over onderzoeksmethoden om ME/CVS en daarvan ondervonden beperkingen vast te stellen. In zijn rapporten heeft de deskundige overtuigend gemotiveerd dat de gebruikte onderzoeksmethoden wetenschappelijk onderbouwd zijn en kunnen helpen bij het vaststellen van de belastbaarheid van mensen met ME/CVS. Ook heeft de deskundige geconcludeerd dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met de beperkingen als gevolg van ME/CVS. De Raad volgt zijn deskundige en concludeert daarom dat het besluit van het Uwv niet berust op een draagkrachtige motivering. De Raad draagt het Uwv op dit gebrek te herstellen.

Rechtspraak.nl
AR-Updates.nl 2025-0896

Uitspraak

22/3540 WIA-T

Datum uitspraak: 17 juli 2025

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 20 oktober 2022, 21/2066 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellante] te [woonplaats] (appellante)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

SAMENVATTING

Deze zaak gaat over de vraag of het Uwv terecht appellante geen WIA-uitkering heeft toegekend, omdat bij appellante met ingang van 14 september 2020 geen sprake is van toegenomen beperkingen uit dezelfde ziekteoorzaak binnen vijf jaar na 14 oktober 2015. Volgens appellante heeft zij toegenomen beperkingen door haar vermoeidheidsklachten en psychische klachten. Ter onderbouwing hiervan en de door haar gestelde beperkingen heeft appellante informatie overgelegd van cardiologen Visser en Van Campen, beiden werkzaam voor Cardiozorg. De Raad heeft emeritus hoogleraar interne geneeskunde Van der Meer als deskundige benoemd. Deze deskundige heeft zich in algemene zin uitgelaten over de onderzoeksmethodes van Cardiozorg. Over de specifieke medische situatie van appellante heeft de deskundige geconcludeerd dat de beperkingen van appellante zijn onderschat, onder meer ten aanzien van de urenbeperking. De Raad volgt zijn deskundige en concludeert daarom dat het besluit van het Uwv niet berust op een draagkrachtige motivering. De Raad draagt het Uwv op dit gebrek te herstellen.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft [gemachtigde] hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Partijen hebben nadere stukken ingestuurd.

De Raad heeft prof. dr. J.W.M. van der Meer benoemd als onafhankelijke deskundige voor het instellen van een onderzoek. Op 16 juli 2024 heeft deze deskundige een rapport uitgebracht.

Nadat partijen hun zienswijzen op het rapport van de deskundige hebben gegeven, heeft de deskundige op verzoek van de Raad met een aanvullend rapport van 12 december 2024 gereageerd op de zienswijze van het Uwv en (aanvullende) vragen van de Raad beantwoord.

De enkelvoudige kamer heeft de zaak verwezen naar de meervoudige kamer.

Vervolgens heeft mr. Y. van der Linden, advocaat, zich als tweede gemachtigde voor appellante gesteld. Van der Linden heeft nadere hoger beroepsgronden en nadere stukken ingediend. Zij heeft verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.

Op 28 mei 2025 heeft een zitting plaatsgevonden. De Raad heeft deze zaak gevoegd behandeld met de zaken 19/2748 WIA, 20/4405 WIA en 22/3571 WIA. Appellante heeft via videobellen aan de zitting deelgenomen. Ter zitting zijn voor appellante verschenen [gemachtigde] en Van der Linden, bijgestaan door deskundigen dr. F.C. Visser en dr. C.M.C. van Campen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.K. Affia, mr. M.J.H.H. Fuchs en mr. M.J. van Steenwijk, bijgestaan door medisch adviseur bezwaar en beroep drs. C.E.M. van Geest en stafverzekeringsarts bezwaar en beroep dr. J.P. Hermans.

Na de zitting zijn de zaken gesplitst. In de zaken 19/2748 WIA, 20/4405 WIA en 22/3571 WIA worden afzonderlijke uitspraken gedaan.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang. Voor de in deze uitspraak gebruikte afkortingen en een verklarende woordenlijst wordt verwezen naar de bijlage.

1.1.

Appellante heeft voor het laatst gewerkt als [administratief medewerkster] voor gemiddeld 27,95 uur per week. Op 16 oktober 2013 heeft zij zich ziekgemeld met vermoeidheidsklachten en psychische klachten. Ook speelden destijds pijnklachten. Bij besluit van 2 oktober 2015 heeft het Uwv geweigerd appellante per 14 oktober 2015 een WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen, omdat de mate van haar arbeidsongeschiktheid minder dan 35% was. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 28 januari 2016 ongegrond verklaard. Daaraan ligt ten grondslag een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep met een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 21 januari 2016. De rechtbank heeft bij uitspraak van 22 december 2017 het beroep van appellante tegen het besluit van 28 januari 2016 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 12 december 2019 heeft de Raad de uitspraak van 22 december 2017 bevestigd.1

1.2.

Appellante heeft zich op 14 september 2020 bij het Uwv gemeld met toegenomen vermoeidheidsklachten, pijnklachten en psychische klachten. Vervolgens heeft een primaire arts, die appellante heeft onderzocht, in zijn rapport van 3 november 2020 geconcludeerd dat de beperkingen van appellante sinds 14 oktober 2015 niet zijn toegenomen en dat de eerder opgestelde FML van 21 januari 2016 nog steeds passend is.

1.3.

Het Uwv heeft bij besluit van 4 november 2020 geweigerd om aan appellante met ingang van 14 september 2020 een WIA-uitkering toe te kennen.

1.4.

Bij besluit van 6 juli 2021 heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard. Aan dit besluit ligt ten grondslag een rapport van een tweede verzekeringsarts bezwaar en beroep van 8 juni 2021. Deze verzekeringsarts heeft geen objectieve medische redenen gezien voor een toename van de beperkingen van appellante in het tijdvak 14 oktober 2015 tot 14 september 2020. Volgens deze verzekeringsarts is niet zozeer de (subjectieve) klachtenbeleving van appellante van belang, maar of geobjectiveerd kan worden dat de beperkingen zijn toegenomen. Daarvan is volgens hem geen sprake.

Uitspraak van de rechtbank

2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de (verzekerings)artsen van het Uwv op een overtuigende wijze hebben gemotiveerd dat geen sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid op de datum in geding van 14 september 2020. Op basis van eigen onderzoek en de informatie vanuit de behandelend sector is geconcludeerd dat er geen toename van de beperkingen van appellante kan worden geobjectiveerd. Bovendien heeft appellante in beroep geen nieuwe medische informatie overgelegd. De medische informatie van cardiologen Visser en Van Campen van de Stichting Cardiozorg (Cardiozorg) waarnaar wordt verwezen door appellante is reeds ingebracht tijdens de bezwaarprocedure en is door de verzekeringsarts bezwaar en beroep in voldoende mate meegenomen. Daarover heeft de verzekeringsarts meer concreet te kennen gegeven dat de testresultaten niet geobjectiveerd zijn, maar vanuit de eigen klachtenperceptie van appellante zijn ingevuld. Nu geen sprake is van een toename van medische beperkingen, heeft het Uwv terecht een nader arbeidskundig onderzoek achterwege gelaten.

Het standpunt van appellante

3.1.

In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat bij haar sprake is van ME/CVS en dat haar beperkingen wel degelijk zijn toegenomen. Daarbij heeft zij verwezen naar de in beroep en hoger beroep overgelegde medische rapporten van de cardiologen Visser en Van Campen van Cardiozorg en de (mede) door hen geschreven wetenschappelijke publicaties.

Het standpunt van het Uwv

3.2.

Het Uwv heeft (aanvankelijk), onder betwisting van de bevindingen van Visser en Van Campen, verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. Tijdens de zitting heeft het Uwv zijn standpunt genuanceerd en te kennen gegeven het rapport van de deskundige op onderdelen te kunnen volgen. Zie hierover 5.3 tot en met 5.6. Het Uwv heeft echter ter zitting de vraag wat dit zou moeten betekenen voor zijn standpunt over het bestreden besluit en de aangevallen uitspraak niet eenduidig kunnen beantwoorden.

Benoeming deskundige en zijn verslagen

4.1.

De Raad heeft geconstateerd dat tussen Visser en Van Campen en de verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv een verschil van inzicht bestaat over de aard en mate van de achteruitgang in de gezondheidssituatie van appellante en de waarde die kan worden toegekend aan bepaalde onderzoeksmethodes van Cardiozorg, zoals de zogeheten kanteltafeltest, de tweedaagse inspanningstest en het gebruik van vragenlijsten. De Raad heeft hierin aanleiding gezien een deskundige te benoemen en daarvoor de Nederlandse Internisten Vereniging (NIV) gevraagd naar een gezaghebbend deskundige op het gebied van ME/CVS. De NIV heeft Van der Meer voorgedragen als zijnde gezaghebbend op het terrein van ME/CVS. Van der Meer is emeritus hoogleraar interne geneeskunde. Van der Meer is adviserend lid van de werkgroep van het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten die momenteel de ME/CVS richtlijn uit 2013 actualiseert. Van der Meer heeft zich bereid verklaard de Raad als deskundige van advies te dienen.

4.2.

De Raad heeft Van der Meer verzocht in algemene zin in te gaan op de navolgende onderzoeksmethodes: kanteltafeltest, geheugentesten (N-Back Test), inspanningstesten zoals de tweedaagse inspanningstest en het gebruik van vragenlijsten zoals de Checklist Individuele Spankracht (CIS) en de Short Form Health Survey (SF36) en de vraag of deze methodes naar huidige wetenschappelijke inzichten valide en geschikt zijn om de door appellante ervaren beperkingen te onderzoeken en te objectiveren. De Raad heeft de deskundige verzocht daarbij specifiek ook in te gaan op de door Cardiozorg beschreven verschijnselen ‘Post Exertional Malaise’ (PEM, postinspanningsmalaise) en ‘orthostatische intolerantie’ (OI, houdingsafhankelijke intolerantie, waaronder ook POTS: postural orthostatic tachycardia) en de vraag in hoeverre deze verschijnselen zich bij appellante voordoen en tot zwaardere objectiveerbare beperkingen leiden dan vermeld in de FML van 21 januari 2016. Verder is Van der Meer verzocht of hij zich kan verenigen met het standpunt van de (verzekerings)artsen dat appellante op 14 september 2020 in staat was acht uur per dag en veertig uur per week te werken.

4.3.

In reactie op deze vragen heeft Van der Meer in zijn rapport van 16 juli 2024 en – na een zienswijze van het Uwv daarop en nadere vragen van de Raad – in zijn rapport van 12 december 2024 algemene opmerkingen gemaakt over de onderzoeken van Cardiozorg, namelijk dat die wetenschappelijk verantwoord zijn, in het buitenland zijn erkend en een aantal vernieuwingen laten zien. De publicaties van Visser en Van Campen, die een peer review hebben ondergaan, tonen de voortgang die zij hebben geboekt in het objectiveren van de klachten. Bovendien leggen zij in de publicaties verantwoording af van de meetresultaten die zij verkrijgen.

4.4.

Specifiek over de vragenlijsten, zoals de CIS, SF36 en Verkorte vermoeidheidsvragenlijst (VVV, een verkorte versie van de CIS), heeft Van der Meer toegelicht dat deze, hoewel ze door betrokkenen zelf worden ingevuld, een goed beeld geven van de ernst van de vermoeidheid, klachten en beperkingen. Naar aanleiding van vragen van de Raad heeft Van der Meer zijn standpunt voorzien van wetenschappelijke bronnen en erop gewezen dat de CIS internationaal en ook bij andere ziektes, zoals bijvoorbeeld MS, CVA, kanker en diabetes, wordt toegepast om vermoeidheid en beperkingen te meten. De CIS is gevalideerd en genormeerd in meer dan 150 wetenschappelijke artikelen en is wereldwijd één van de veelgebruikte gevalideerde instrumenten om vermoeidheid en beperkingen te meten. Over het gebruik van de SF36 heeft Van der Meer, naar aanleiding van nadere vragen van de Raad, toegelicht dat hiermee het fysiek en sociaal functioneren van betrokkenen kan worden vastgesteld. Ook in onderzoek naar ME/CVS wordt deze vragenlijst veel gebruikt en volgens Van der Meer laat deze zien dat ME/CVS samengaat met een verminderd functioneren. In reactie op de vraag van de Raad of bij genoemde vragenlijsten controlevragen worden gebruikt om subjectiviteit te voorkomen – een vraag die was ingegeven door de opmerking van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat het bij het gebruik van de vragenlijsten gaat om het verzamelen van subjectieve gegevens – heeft Van der Meer opgemerkt dat hij de afgelopen decennia veel met verzekeringsartsen heeft gediscussieerd over het onderwerp subjectiviteit en objectiviteit. ME/CVS is niet uniek in die zin dat “harde” objectieve markers ontbreken. Dit speelt ook bij andere aandoeningen, zoals pijnsyndromen, depressies en meer in het algemeen psychiatrische stoornissen. Onder verwijzing naar het gedachtegoed van emeritus prof. dr. J.H.B.M. Willems acht Van der Meer criteria als consistentie en plausibiliteit bruikbaarder. Symptomen als moeheid, pijn, misselijkheid e.d. kunnen alleen door middel van zelfrapportage worden vastgesteld. In die zin is altijd sprake van een subjectieve invulling, maar dit kan dus niet anders. De door Cardiozorg gebruikte vragenlijsten zijn niet ontwikkeld om de belastbaarheid in arbeid vast te stellen, maar Van der Meer acht het aannemelijk dat naarmate de scores op de CIS en de SF36 meer problematisch zijn, dit een negatief effect zal hebben op het arbeidsvermogen. Dit is echter geen een-op-een-relatie.

4.5.

Wat betreft PEM heeft Van der Meer toegelicht dat het Amerikaanse Institute of Medicine (IOM)2 PEM op basis van uitgebreid literatuuronderzoek tot een verplicht criterium heeft gemaakt voor de diagnose ME/CVS. Het IOM is ook van mening dat PEM als symptoom een hoge specificiteit heeft. Met andere woorden: PEM komt vrijwel uitsluitend voor bij mensen met ME/CVS en, zoals uit recent onderzoek blijkt, bij mensen met long-COVID en andere vormen van postinfectieuze vermoeidheid. Onder verwijzing naar wetenschappelijke internationale publicaties concludeert Van der Meer dat de tweedaagse inspanningstest een gevalideerd instrument is en een betrouwbaar en objectief inzicht geeft in de beperkingen. In dit verband noemt Van der Meer expliciet de VO2max (zuurstofopname) die bij de tweedaagse inspanningstest is verstoord en van invloed is op het functioneren van een betrokkene. Van der Meer kent geen onderzoeken waarbij de bevindingen van de tweedaagse inspanningstest worden gekoppeld aan belastbaarheid in arbeid. Een slecht resultaat op deze test betekent wel dat een betrokkene niet goed functioneert en dat de klachten over PEM serieus zijn. Dat dit leidt tot mindere prestaties in het arbeidsproces ligt volgens Van der Meer zeer voor de hand.

4.6.

In zijn rapporten is Van der Meer uitvoerig ingegaan op OI in de vorm van POTS en/of orthostatische hypotensie. Deze symptomen zijn niet noodzakelijk voor het stellen van de diagnose ME/CVS, maar komen bij deze diagnose volgens Cardiozorg wel relatief vaak voor, namelijk in iets meer dan de helft van de gevallen. Hoewel Van der Meer dit percentage relatief hoog acht, neemt dit volgens hem niet weg dat OI kan leiden tot klachten zoals duizeligheid, licht in het hoofd zijn, hartkloppingen, flauwvallen en vermoeidheid. Bij een objectief aangetoonde OI moeten de klachten volgens Van der Meer serieus worden genomen en dient men zich af te vragen in hoeverre een betrokkene hierdoor beperkt is in het dagelijks leven en diens werkzaamheden. Van der Meer acht de kanteltafeltest ‘state of the art’ om OI te objectiveren en met deze test is veel ervaring opgedaan in de cardiologie en de vasculaire geneeskunde. Met behulp van een Doppler echografie, die in combinatie met de kanteltafeltest wordt uitgevoerd, kan worden vastgesteld of en in hoeverre sprake is van een verminderde cerebrale – dat wil zeggen: van/naar de hersenen – bloeddoorstroming en een mogelijk zuurstoftekort.

4.7.

Als een betrokkene door de verminderde bloedtoevoer naar de hersenen beperkt is in zijn werkgeheugen is volgens Van der Meer een N-Back Test geschikt om (eventuele) cognitieve beperkingen vast te stellen. Op de kritiek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, dat een N-Back Test alleen gebruikt wordt voor onderzoek naar het werkgeheugen en niet geschikt is om cognitieve beperkingen vast te stellen, heeft Van der Meer gereageerd in zijn nadere rapport van 12 december 2024. Volgens Van der Meer speelt het werkgeheugen een essentiële rol en staat het aan de basis van vrijwel alle hogere cognitieve functies, waaronder taakbegrip, probleemoplossing, besluitvorming, multitasking en ook algemene leervaardigheden. Een vermindering of onderbreking van de bloedtoevoer beïnvloedt de functionaliteit van de hersenen met als gevolg dat cognitieve processen niet optimaal functioneren. Een beperking in het werkgeheugen zal het functioneren in arbeid dan ook negatief beïnvloeden, aldus Van der Meer.

Rapport deskundige, specifiek over de belastbaarheid van appellante

4.8.

Van der Meer heeft geconcludeerd dat bij appellante op de datum in geding (14 september 2020) sprake was van ME/CVS, PEM en OI en daaruit voortvloeiende beperkingen. Verder was sprake van psychoproblematiek, ADD en het syndroom van Ehlers Danlos (EDS). ADD en psychoproblematiek zijn volgens hem geenszins incompatibel met de aanwezigheid van ME/CVS. Bij vrijwel alle somatische aandoeningen komt psychopathologie voor en ME/CVS vormt hierop geen uitzondering. Hoewel het aannemelijk is dat psychoproblematiek en ADD bijdragen aan de beperkingen, zijn bij appellante de beperkingen door ME/CVS veel relevanter. Wat betreft de mogelijkheid van EDS heeft hij opgemerkt dat hij, net zoals Visser, bij zijn onderzoek een Beighton score van 8 heeft vastgesteld.

4.9.

De deskundige heeft de vraag of op 14 september 2020 meer beperkingen gelden dan de verzekeringsarts bezwaar en beroep destijds in het kader van de eerdere WIA-beoordeling in de FML van 21 januari 2016 heeft opgenomen, bevestigend beantwoord. Uit de stukken van de behandelend artsen (uit de periode 2011 tot en met 2020) blijkt volgens Van der Meer dat de intensiteit van de gemelde pijn is toegenomen en dat appellante meer tijd nodig heeft voor herstel. Wat betreft de vermoeidheid van appellante heeft Van der Meer ook gewezen op de metingen die bij herhaling hebben laten zien dat sprake is van ernstige vermoeidheid en aanzienlijke beperkingen. Uit de testen (2016, 2019, 2020) blijkt dat deze consistent zijn en dat sinds de meting van de VVV in 2011 de vermoeidheid duidelijk meer prominent is (namelijk hoog in de vermoeidheidsschaal). De laatste jaren is sprake van een verslechtering met meer beperkingen, meer pijn en meer houdingsafhankelijke klachten. Daarbij komt dat er geen concrete aanwijzingen zijn gevonden voor aggravatie of simulatie door appellante. In dit geval worden de testresultaten gesteund door objectieve metingen. Ook is bij appellante sprake van een objectief vastgestelde inspanningsbeperking. Tijdens de inspanningstest werd op dag één een matige inspanningstolerantie vastgesteld. Op dag twee was sprake van een verslechtering van 26%. Verder is bij appellante geen POTS vastgesteld maar is er wel een aantal objectieve bevindingen die belangrijk zijn en wel een verminderde cerebrale bloeddoorstroming bij de kanteltest en een geheugenstoornis. De resultaten van de metingen van Cardiozorg op 26 september 2019 van de geheugenstoornis met de N-Back Testen zijn overtuigend. Tijdens zijn onderzoek op 12 juli 2024 zijn de orthostatische klachten, zoals de voorkeur voor halfliggende houding en het zittend douchen naar voren gekomen. Volgens Van der Meer wordt hiermee objectief inzicht verkregen in de beperkingen van appellante en is zij sterk beperkt. Appellante is volgens deze deskundige niet in staat om acht uur per dag, veertig uur per week te werken.

Reactie appellante op rapport deskundige

5.1.

Appellante kan zich vinden in de conclusie van de deskundige.

Reactie Uwv op rapport deskundige en wijziging standpunt

5.2.

In haar rapport van 9 augustus 2024 heeft Van Geest, in haar hoedanigheid van verzekeringsarts bezwaar en beroep, de bevindingen en conclusies van de deskundige gemotiveerd betwist. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft te kennen gegeven dat er onderzoeken zijn gericht op PEM en ME/CVS (zoals de vragenlijsten CIS, SIP en VVV, de tweedaagse inspanningstest, de N-Back Test, en de kanteltafeltest) maar dat er tot op heden er nog geen sprake is van gevalideerde testen die objectieve en betrouwbare gegevens opleveren waarmee beperkingen en de ernst daarvan vastgesteld kunnen worden. De vaststelling van beperkingen ten aanzien van de belastbaarheid ten gevolge van geobjectiveerde ziekte of gebrek dient volgens Van Geest altijd multifactorieel bepaald te worden, met medeneming van biomedische, psychologische en sociale factoren en niet sec op basis van individuele testen.

5.3.

Tijdens de zitting op 28 mei 2025 hebben Van Geest en Hermans deze reactie bijgesteld en zich (deels) geschaard achter de conclusies van Van der Meer. Ten aanzien van de vragenlijsten en de N-Back Test heeft het Uwv erkend dat deze aanwijzingen kunnen bevatten voor beperkingen in het functioneren in arbeid en daarom, als één van de onderzoeksgegevens, in de beoordeling meegenomen moeten worden. Resultaten van NBack Testen zijn volgens het Uwv gericht op een klein onderdeel van het werkgeheugen. De doorbloeding heeft ook effect op andere delen van de hersenen, maar om goed in kaart te brengen wat er cognitief aan de hand is zouden ook andere testen of onderzoeken moeten worden gedaan. Een test als de N-Back Test is een onderdeel van een bredere ‘testbatterij’, waartoe met name ook een neuropsychologisch onderzoek (NPO) behoort. Het Uwv acht zo’n NPO van essentieel belang om het cognitief functioneren volledig in kaart te brengen.

5.4.

Over de tweedaagse inspanningstest hebben Hermans en Van Geest verklaard dat die test zich goed leent voor het vaststellen van PEM en dat dat voor de belastbaarheid in arbeid ook goede aanwijzingen geeft. De VO2max, die gemeten wordt met de tweedaagse inspanningstest zegt iets over de ernst van de klachten en kan volgens het Uwv van belang zijn bij het vaststellen van de belastbaarheid.

5.5.

Medisch adviseur Van Geest heeft toegelicht dat OI een associatie heeft met ME/CVS en onderdeel kan vormen van de klachten. De kanteltafeltest wordt ook door het Uwv geschikt geacht om OI vast te stellen. Als OI is vastgesteld, is volgens het Uwv de vervolgvraag welke beperkingen in de belastbaarheid daaruit voortvloeien.

5.6.

Het Uwv heeft ter zitting naar voren gebracht dat bij appellante in zowel 2015 als 2020 sprake was van fibromyalgie en dat de diagnose EDS niet wordt betwist. Ook heeft het Uwv erkend dat de dagverhalen in 2016 en 2020 van appellante wezenlijk verschillen. Zo deed appellante in 2016 vrijwilligerswerk, was zij [soort vrijwilligerswerk] en ging zij wandelen op de [locatie] . In 2019/2020 is zij gestopt met dit vrijwilligerswerk en in 2020 was zij niet in staat het eind van de straat te halen. Het Uwv heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat de FML uit 2016 per 14 september 2020 niet meer van toepassing was en dat per die datum een nieuwe FML moet worden opgesteld.

Het oordeel van de Raad

6. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om geen WIA-uitkering toe te kennen in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de broepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het bestreden besluit in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet deugdelijk is gemotiveerd. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

6.1.

In geschil is of het Uwv terecht appellante geen WIA-uitkering heeft toegekend, omdat bij appellante met ingang van 14 september 2020 geen sprake is van toegenomen beperkingen uit dezelfde ziekteoorzaak binnen vijf jaar na 14 oktober 2015.

6.2.

Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter de conclusies van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige volgt, als de motivering van deze deskundige hem overtuigend voorkomt.

6.3.

Deze situatie doet zich hier voor. Het deskundigenrapport, gelezen in samenhang met de aanvulling daarop, geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek. De deskundige heeft dossierstudie verricht, bij appellante een anamnese afgenomen en alle in het dossier aanwezige medische informatie in zijn beoordeling betrokken. Van der Meer heeft in zijn rapport van 16 juli 2024 inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd hoe hij vanuit zijn expertise tot zijn conclusies is gekomen. Hetzelfde geldt voor zijn nader rapport van 12 december 2024, waarin hij uitvoerig is ingegaan op de reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 9 augustus 2024 en (aanvullende) vragen van de Raad heeft beantwoord. Daarbij heeft hij uitgebreid toegelicht waarom hij bij zijn standpunt blijft en desgevraagd zijn antwoorden voorzien van een nadere onderbouwing met verwijzingen naar meerdere (wetenschappelijke) publicaties. Voor zover het Uwv – gelet op zijn standpuntwijziging ter zitting zoals vermeld onder 5.3 t/m 5.6 – nog delen van het rapport van Van der Meer betwist wordt het Uwv daarin niet gevolgd. Het Uwv heeft met name volstaan met een herhaling van zijn standpunt dat de onderzoeksmethodes van Cardiozorg niet geschikt zijn om beperkingen te objectiveren. Echter, deze stellingen zijn niet onderbouwd met (wetenschappelijke) publicaties, of anderszins nieuwe medische onderzoeken, die een ander licht werpen op de rapporten van Van der Meer. De Raad heeft dan ook geen aanleiding om aan zijn conclusies te twijfelen. Louter de verwijzing door het Uwv naar de uitspraak van 26 januari 20233is in dit verband onvoldoende. Nog afgezien van de rapporten van Van der Meer in deze zaak, is ook het standpunt van het Uwv zelf – zoals naar voren gebracht ter zitting – niet meer geheel in lijn met deze uitspraak.

6.4.

Ook wat betreft de specifieke medische situatie van appellante worden de conclusies van de deskundige gevolgd. Het Uwv heeft onvoldoende rekening gehouden met de diagnose ME/CVS en de daaruit voortvloeiende beperkingen op 14 september 2020. Voor appellante is ten onrechte geen urenbeperking aangenomen en ook met de overige bevindingen zoals vermeld in het rapport van de deskundige zoals (deels) weergegeven onder 4.9 is onvoldoende rekening gehouden.

Conclusie en gevolgen

7. Uit het vorenstaande volgt dat het bestreden besluit lijdt aan een motiveringsgebrek en genomen is in strijd met het bepaalde in artikel 7:12, eerste lid, van de Awb.

8. Om tot een definitieve beslechting van het geschil te komen, ziet de Raad aanleiding om met toepassing van artikel 8:51d van de Awb het Uwv op te dragen het gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Daartoe dient een verzekeringsarts bezwaar en beroep een FML op te stellen die in overeenstemming is met de conclusies van Van der Meer. Zo zal de verzekeringsarts bezwaar en beroep – in ieder geval – een urenbeperking moeten vaststellen en ook overigens de bevindingen van Van der Meer moeten vertalen naar (aanvullende) beperkingen. Vervolgens zal het Uwv moeten bezien of sprake is van toegenomen beperkingen die voortvloeien uit dezelfde ziekteoorzaak en zo ja, welke gevolgen dat heeft voor de aanspraak van appellante op grond van de Wet WIA.

9. Omdat met deze uitspraak nog geen einde aan het geding is gekomen, wordt nog geen oordeel gegeven over de proceskostenvergoeding en het verzoek om schadevergoeding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep draagt het Uwv op om binnen acht weken na verzending van deze tussenuitspraak het hiervoor vermelde gebrek in het bestreden besluit te herstellen met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen.

Deze uitspraak is gedaan door A.I. van der Kris als voorzitter, T. Dompeling en W.R. van der Velde als leden, in tegenwoordigheid van S. Pouw als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2025.

(getekend) A.I. van der Kris

(getekend) S. Pouw

Bijlage

Gebruikte afkortingen - verklarende woordenlijst

ADD Attention Deficit Disorder: aandachtstekortstoornis

Beighton Methode om hypermobiliteit vast te stellen door middel van 5 testen (rug/heupen, ellebogen, knieën, duimen en pinken), maximale score is 9

CIS Checklist Individuele Spankracht: door de patiënt in te vullen vragenlijst over vermoeidheid en gedragsaspecten die daaraan gerelateerd zijn

CVA Cerebro Vasculair Accident : beroerte

CVS Chronisch Vermoeidheidssyndroom

EDS Ehlers Danlos Syndroom: erfelijke bindweefselziekte met sterk gevarieerd ziektebeeld

IOM Institute of Medicine (onderdeel van de National Academy of Sciences van de Verenigde Staten)

ME Myalgische encefalomyelitis

MS Multiple sclerose: aandoening van hersenen en ruggenmerg waardoor op verschillende plaatsen ontstekingen ontstaan die ervoor zorgen dat hersengebieden minder goed met elkaar kunnen communiceren en hersenen sommige functies niet goed meer uitvoeren

N-Back Test test waarbij reeksen van bijvoorbeeld cijfers of letters worden gepresenteerd en de testpersoon moet zeggen of die gelijk zijn aan wat hij n-stappen terug heeft gezien

NPO Neuropsychologisch onderzoek

OI Orthostatische intolerantie

PEM Post Exertional Malaise

POTS Postural Orthostatic Tachycardia

SF36 Short Form Health Survey: door de patiënt in te vullen vragenlijst over gezondheid en gezondheidsgerelateerde kwaliteit van leven

VO2max Maximaal volume (V) zuurstof (O2) dat lichaam per minuut kan opnemen en gebruiken tijdens maximale inspanning

VVV Verkorte vermoeidheidsvragenlijst = verkorte versie van CIS

1 CRvB 12 december 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:4307.

2 Een onderdeel van de National Academy of Sciences.

3 CRvB 26 januari 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:178.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.