Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:GHAMS:2014:910

Gerechtshof Amsterdam
25-03-2014
02-04-2014
200.098.121-01
Einduitspraak: ECLI:NL:GHAMS:2014:3579
Civiel recht
Hoger beroep

Verzekeringsrecht. Inboedelverzekering (nieuwwaarde). Inboedelschade door brand. De verzekeraar weigert uitkering.

De door de verzekeraar opgesomde omstandigheden zijn ontoereikend geoordeeld om te aanvaarden dat de verzekerde de brand heeft gesticht dan wel dat deze anderszins de hand in de brand heeft gehad.

Geen verval van het recht op schade-uitkering op de grond dat de verzekeringnemer bij de verzekeraar ter zake van zijn inboedelschade een volgens de verzekeraar achteraf gefabriceerde factuur heeft ingediend. Het hof neemt in dit geval aan dat de verzekeringnemer de factuur niet aan de verzekeraar heeft verschaft met het oogmerk een hogere vergoeding te verkrijgen.

Hoe de verzekeringnemer zijn inboedelgoederen heeft verkregen, gaat de verzekeraar in beginsel niet aan.

Rechtspraak.nl
NTHR 2014, afl. 3, p. 169

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I

zaaknummer : 200.098.121/01

zaaknummer rechtbank : 128366/HA ZA 11-301

arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 25 maart 2014

inzake

de naamloze vennootschap N.V. NOORDHOLLANDSCHE VAN 1816 SCHADEVERZEKERINGSMAATSCHAPPIJ,
gevestigd te Oudkarspel,

appellante,
advocaat: mr. J. van Rhijn te Alkmaar,

tegen

[geïntimeerde] ,

wonend te [woonplaats],

geïntimeerde,

advocaat: mr. M.A. Schuring te [woonplaats].

1 Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna Noordhollandsche en [geïntimeerde] genoemd.


Noordhollandsche is bij dagvaarding van 25 november 2011 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Alkmaar van 9 november 2011, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [geïntimeerde] als eiser in conventie, tevens verweerder in reconventie en Noordhollandsche als gedaagde in conventie tevens eiseres in reconventie.

Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:

- memorie van grieven;

- memorie van antwoord.

Ten slotte is arrest gevraagd.

Noordhollandsche heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog de vordering van [geïntimeerde] zal afwijzen en die van haar zal toewijzen alsmede [geïntimeerde] zal veroordelen tot restitutie van hetgeen zij hem uit hoofde van het bestreden vonnis heeft betaald vermeerderd met rente, alles met beslissing over de proceskosten met nakosten en rente.

2. Feiten

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2 (2.1 tot en met 2.7) de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Waar nodig zal het hof deze feiten aanvullen met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan.

3 Beoordeling

3.1

Het gaat in dit geding om de volgende kwestie.

3.1.1

Op 13 december 2009 heeft brand gewoed in het woonhuis van [geïntimeerde] in [woonplaats]. Daarbij is onder meer schade ontstaan aan zijn inboedel.

3.1.2

[geïntimeerde] heeft zich op het standpunt gesteld dat de door hem als gevolg van de brand geleden schade tot een bedrag groot € 46.694,- valt onder de dekking van de inboedelverzekering die hij in 2006 heeft afgesloten bij Noordhollandsche.
Noordhollandsche heeft geweigerd om tot schade-uitkering aan [geïntimeerde] over te gaan. Volgens Noordhollandsche heeft [geïntimeerde] zelf de hand gehad in de brand. Bovendien heeft hij zich volgens Noordhollandsche ter ondersteuning van zijn claim bediend van een valse factuur.

[geïntimeerde] heeft Noordhollandsche in rechte betrokken.

3.1.3

De rechtbank heeft de vordering van [geïntimeerde] toegewezen tot een bedrag groot
€ 31.694,52, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 december 2010.
De tegenvordering van Noordhollandsche, die strekt tot vergoeding van door haar gemaakte onderzoekskosten, heeft de rechtbank afgewezen.

3.2

Noordhollandsche is met haar grieven opgekomen tegen verschillende schakels van de motivering van de rechtbank. Deze grieven lenen zich gedeeltelijk voor gezamenlijke bespreking op de wijze die het hof hierna zal kiezen.

3.3

Haar eerste grief heeft Noordhollandsche gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat, samengevat, Noordhollandsche niet aannemelijk heeft gemaakt dat [geïntimeerde] op 13 december 2009 in zijn woning opzettelijk brand heeft veroorzaakt. Noordhollandsche wil aan een reeks omstandigheden de gevolgtrekking verbinden dat [geïntimeerde] de brand moet hebben gesticht, althans daarin op enigerlei wijze de hand moet hebben gehad, als volgt:
- de technische recherche heeft na uitgebreid sporenonderzoek geen braak- of verbrekingssporen in de woning gevonden;
- tijdens het ontstaan van de brand zijn de deuren en ramen van de woning rondom afgesloten geweest;
- op de plaats van de brandhaard waren geen gas- en/of elektraleidingen aanwezig;
- de diefstalclaim die [geïntimeerde] samen met de brandschadeclaim heeft ingediend, is frauduleus.

3.4

De door Noordhollandsche opgesomde omstandigheden zijn ontoereikend om de gevolgtrekking te wettigen dat [geïntimeerde] de brand heeft gesticht dan wel dat [geïntimeerde] anderszins de hand in de brand heeft gehad.
In de eerste plaats zijn die omstandigheden onvoldoende klemmend om de door Noordhollandsche bepleite conclusie te trekken dat de brand is gesticht. Noordhollandsche heeft het hof niet bekend gemaakt met de aard en omvang van het uitgevoerde brandonderzoek. Dat betekent dat niet zonder meer kan worden aanvaard dat een technische oorzaak van de brand moet worden uitgesloten, zoals ook [geïntimeerde] aanvoert. De enkele mededeling van Noordhollandsche dat op de plaats van de brandhaard geen gas- en/of elektraleidingen aanwezig waren, biedt daarvoor onvoldoende houvast.
Het ontbreken van braak- of verbrekingssporen en het feit dat ramen en deuren tijdens het ontstaan van de brand afgesloten waren, wijzen niet zonder meer op betrokkenheid van [geïntimeerde] bij de brand. In dit verband is opgevallen dat de stellingen van Noordhollandsche niets inhouden over de in dit verband relevante vraag wie toegang hadden tot de woning van [geïntimeerde]. Ook is opgevallen dat Noordhollandsche het betoog van [geïntimeerde] dat hij ten tijde van het ontstaan van de brand elders was, zonder enige feitelijke toelichting heeft weersproken, en dat Noordhollandsche verder niet heeft uitgelegd hoe zij, als [geïntimeerde] ten tijde van de brand elders zou zijn geweest, zijn betrokkenheid bij de brand ziet.
De omstandigheid dat [geïntimeerde] Noordhollandsche met zijn schadeclaim zou hebben misleid, wijst tot slot niet noodzakelijkerwijs op betrokkenheid van [geïntimeerde] bij de brand, ook niet op indirecte betrokkenheid.
Tezamen genomen rechtvaardigen de door Noordhollandsche opgesomde omstandigheden evenmin de conclusie dat [geïntimeerde] de brand moet hebben gesticht dan wel de hand moet hebben gehad in de brand. Daarbij heeft het hof nog betrokken dat de strafzaak waarin [geïntimeerde] als verdachte van brandstichting was aangemerkt, is geseponeerd wegens gebrek aan bewijs.
In deze overwegingen ligt besloten dat onvoldoende grond bestaat om het door Noordhollandsche bepleite bewijsvermoeden te aanvaarden.
Nu in dit verband een ter zake dienend bewijsaanbod van Noordhollandsche ontbreekt, moet de eerste grief van Noordhollandsche falen.
Uitgangspunt is hierna dus dat de inboedelverzekering in beginsel dekking bood voor de door de brand veroorzaakte schade.

3.5

Met haar tweede en derde grief betoogt Noordhollandsche dat de verzekeringsdekking is vervallen, doordat [geïntimeerde] haar opzettelijk heeft misleid. In het bijzonder verwijt Noordhollandsche [geïntimeerde] dat hij haar ter zake van de door hem geleden inboedelschade heeft misleid door een valse factuur in te dienen. Noordhollandsche doelt op de factuur van Pascha Wonen van 9 september 2006. Daarin factureert Pascha Wonen aan de familie [geïntimeerde] de volgende inboedelgoederen:
- vitrine,
- dressoir,
- spiegel ten behoeve van dressoir,
- eetkamertafel lang
- vier stoelen zonder armleuning,
- twee stoelen met armleuning,
- salontafel,
alle behorend tot het woonkamerprogramma Versailles.
Exclusief BTW bedraagt de koopsom blijkens de factuur € 12.895,-.
Van deze factuur zijn twee kopieën in het geding gebracht. De ene kopie heeft [geïntimeerde] na de brand opgevraagd bij Pascha Wonen ten behoeve van de verzekeraar; hij heeft deze na ontvangst per mail aan de door Noordhollandsche ingeschakelde schade-expert G.C. de Vries gefaxt. De andere kopie heeft schade-onderzoeker Hoep gekregen van Pascha Wonen, nadat hij bij Pascha Wonen navraag had gedaan. De factuur heeft een merkwaardig volgnummer (1) en de twee kopieën zijn niet identiek. Daaraan verbindt Noordhollandsche de conclusie dat de factuur vals is.

3.6

Bij de bespreking van deze grieven stelt het hof voorop:
- dat tussen partijen onomstreden is dat als waarde van de verzekerde inboedel de nieuwwaarde geldt (artikel 11 van de algemene voorwaarden die deel uitmaken van de verzekeringsovereenkomst),
- dat de stellingen van Noordhollandsche niet inhouden dat de inboedelgoederen die op de factuur staan geen deel uitmaakten van de inboedel van [geïntimeerde] ten tijde van de brand; een dergelijke stelling ligt ook weinig voor de hand, omdat op de foto’s die kort na de brand zijn gemaakt in de woning van [geïntimeerde], inboedelgoederen vallen waar te nemen die voldoen aan de omschrijving op de factuur, te weten een vitrine (foto 9), een dressoir (foto 4), een salontafel (foto 8) en een stoel (foto 7); de enkele betwisting door Noordhollandsche dat de meubels die op de factuur zijn vermeld, bij Pascha Wonen zijn gekocht, volstaat daartegenover niet;
- dat de stellingen van Noordhollandsche niet inhouden dat de inboedelgoederen die door de brand beschadigd zijn geraakt, een lagere nieuwwaarde vertegenwoordigden dan de nieuwwaarde die (exclusief BTW) wordt vermeld op de omstreden factuur; mede in aanmerking genomen dat de expert die ter plaatse onderzoek deed, de opgegeven waarde heeft geaccepteerd, kon Noordhollandsche niet volstaan met de enkele betwisting (bij conclusie van antwoord) dat de meubels die op de factuur zijn vermeld, zijn gekocht voor het op de factuur genoemde bedrag.
Dat betekent dat de stellingen van Noordhollandsche onvoldoende aanknopingspunt bieden om te aanvaarden dat zij op het punt van de omvang van de door [geïntimeerde] geleden inboedelschade door [geïntimeerde] onjuist is ingelicht.

3.7

Het gaat Noordhollandsche er in wezen om, zo begrijpt het hof haar stellingen, dat de in het geding gebrachte kopieën van de factuur achteraf zijn gefabriceerd. Het gaat dus om de vraag of die handelwijze van [geïntimeerde] heeft meegebracht dat zijn recht op schade-uitkering geheel of gedeeltelijk is komen te vervallen.
Bij de bespreking van die vraag zal het hof veronderstellenderwijs ervan uitgaan dat Noordhollandsche de factuur terecht als achteraf gefabriceerd en dus in zoverre terecht als vals heeft aangemerkt.

3.8

Als overeenkomstig het zojuist geformuleerde uitgangspunt wordt verondersteld dat [geïntimeerde] de door hem als gevolg van de brand geleden inboedelschade alsmede de omvang van die schade heeft proberen aan te tonen door middel van een kopie van een valse factuur, heeft [geïntimeerde] Noordhollandsche inlichtingen verschaft die wat betreft de omvang van de geleden schade op zichzelf niet onjuist waren, maar heeft hij deze inlichtingen vergezeld doen gaan van een schriftelijk stuk waarop hij zich niet had mogen beroepen.
De omstandigheid dat [geïntimeerde] de factuur, naar het hof heeft aangenomen, niet aan Noordhollandsche heeft verschaft met het oogmerk een hogere schadevergoeding te verkrijgen respectievelijk een uitkering te verkrijgen waarop hij bij kennis van de ware stand van zaken geen recht zou hebben gehad, staat eraan in de weg om te aanvaarden dat de verzekeraar in een in dit verband relevant redelijk belang is geschaad dan wel is misleid als bedoeld in artikel 7:941 lid 5 Burgerlijk Wetboek althans is misleid op zodanige wijze dat dit het verval van het recht op uitkering rechtvaardigt. Noordhollandsche heeft immers de nieuwwaarde van de beschadigde inboedelgoederen te vergoeden; hoe [geïntimeerde] die inboedelgoederen heeft verkregen, gaat Noordhollandsche in beginsel niet aan. Toelichting waarom hierover in dit geval anders zou moeten worden gedacht, ontbreekt.
De stelling van Noordhollandsche dat haar vertrouwen in [geïntimeerde] als gevolg van de handelwijze van [geïntimeerde] is aangetast, is op zichzelf te begrijpen. Nu (de omvang van) de uitkeringsplicht van Noordhollandsche door het gedrag van [geïntimeerde] niet is beïnvloed, is de uitkeringsplicht van Noordhollandsche desalniettemin in stand gebleven en kan Noordhollandsche aan het bepaalde in artikel 7:941 Burgerlijk Wetboek en de toepasselijke polisvoorwaarden niet het recht ontlenen om uitkering aan [geïntimeerde] te weigeren. Dat de verzekeringsovereenkomst wordt gekenmerkt door een hoge mate van afhankelijkheid van de verzekeraar van de betrouwbaarheid van de verzekerde, maakt hier geen verschil.
Tot slot is vermeldenswaard dat ingeval [geïntimeerde] Noordhollandsche deelgenoot had gemaakt van zijn bewijsnood wat betreft de waarde van zijn inboedelgoederen, geen hoge eisen aan het van hem te verlangen bewijs hadden mogen worden gesteld. Het door Noordhollandsche bepleite verval van zijn recht op uitkering valt daarmee bezwaarlijk in overeenstemming te brengen.

3.9

Er is bij deze stand van zaken geen grond voor het door Noordhollandsche bepleite bewijsvermoeden.
De grieven 2 en 3 van Noordhollandsche hebben geen succes.

3.10

Grief 4 gaat over de toewijsbaarheid van wettelijke rente.
Noordhollandsche heeft onder verwijzing naar artikel 18 van de toepasselijke algemene voorwaarden betoogd dat de wettelijke rente pas vanaf de dag van de inleidende dagvaarding, te weten 12 april 2011, kan worden toegewezen.
Volgens Noordhollandsche is de door de rechtbank gekozen ingangsdatum, 22 december 2010, de dag van de eerste sommatiebrief, dan ook onjuist.

3.11

Het beding waarop Noordhollandsche zich beroept, houdt in beginsel een beperking in van de schadevergoeding, verschuldigd wegens vertraging in de voldoening van een geldsom, die in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek is voorzien. Dit beding komt voor op de zogenoemde grijze lijst van artikel 6:237 Burgerlijk Wetboek onder f en in de zogenoemde indicatieve lijst van Richtlijn 93/13 EEG (oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten).
Het hof heeft na te gaan of artikel 18 van de toepasselijke algemene voorwaarden waarop Noordhollandsche zich beroept, oneerlijk is.
Het hof wil partijen daarmee niet overvallen. Het komt het hof daarom raadzaam voor partijen eerst aan het woord te laten over de vraag of het beding waarop Noordhollandsche zich beroept de toets die besloten ligt in Richtlijn 93/13 EEG (oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten) kan doorstaan. [geïntimeerde] krijgt de gelegenheid zich daarover bij akte uit te laten, Noordhollandsche mag daarop reageren.

3.12

De vijfde grief stelt geen nieuwe vragen aan de orde. Zij behoeft geen afzonderlijke bespreking.
De zesde grief stuit af op al hetgeen hierboven reeds werd besproken.

3.13

De grieven van Noordhollandsche treffen voor het leeuwendeel geen doel. Het hof heeft dan ook het voornemen om Noordhollandsche in de proceskosten van het hoger beroep te veroordelen. In afwachting van de in rechtsoverweging 3.12 bedoelde aktewisseling zal het hof vooralsnog iedere verdere beslissing aanhouden.



4.Beslissing

Het hof:

verwijst de zaak naar de rol van 22 april 2014 voor een akte aan de zijde van [geïntimeerde] met het hierboven in rechtsoverweging 3.11 omschreven doel;

houdt iedere verdere beslissing aan.

Dit arrest is gewezen door mrs. G.B.C.M. van der Reep, E.E. van Tuyll van Serooskerken- Röell en A.C. van Schaick en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 25 maart 2014.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.