Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:GHAMS:2015:1023

Gerechtshof Amsterdam
24-03-2015
25-03-2015
200.145.521/01 KG
Civiel recht
Hoger beroep

IE- mogelijke inbreuk op rechten softwarepakket- voldoende voor onderzoek, niet voor bevel tot staken gebruik.

Rechtspraak.nl

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team II, IE

zaaknummer : 200.145.521/01 KG

zaak-/rolnummer rechtbank Noord-Holland : C/15/210393/KG ZA 14-17

arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 24 maart 2015

inzake

1 NOAD HOLDING B.V.,

gevestigd te Maarn,

appellante,

2. NOAD BUSINESS INTELLIGENCE B.V.,

gevestigd te Bilthoven,

appellante, tevens geïntimeerde in incidenteel appel,

3. NOAD R&D B.V.,

gevestigd te Maarn,

appellante,

advocaat: mr. M.A.A. van den Ham te Amsterdam,

tegen

1 IN4BI B.V.,

gevestigd te Zetten,

geïntimeerde,

2. BI AWARE INVESTMENTS B.V.,

gevestigd te Zetten,

geïntimeerde,

3. INFORMATION AGE BEHEER B.V.,

gevestigd te Zetten,

geïntimeerde,

tevens incidenteel appellante,

4. [geïntimeerde sub 4],

wonende te [woonplaats],

geïntimeerde,

5. DUNE IT MANAGEMENT B.V.,

gevestigd te Amsterdam,

geïntimeerde,

6. [geïntimeerde sub 6],

wonende te [woonplaats],

geïntimeerde,

advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.

1 Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna Noad c.s. (in vrouwelijk enkelvoud) en IN4BI c.s. (in vrouwelijk enkelvoud) genoemd. Waar nodig worden appellanten aangeduid als Noad Holding, Noad BI en Noad R&D, geïntimeerden 4 en 6 als [geïntimeerde sub 4] en [geïntimeerde sub 6] en geïntimeerden 3 en 5 als Information Age en Dune It.

Noad c.s. is bij dagvaarding van 14 april 2014 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Holland, onder voormeld rol- en zaaknummer op 18 maart 2014, met herstelvonnis van 28 maart 2014, in kort geding gewezen tussen Noad c.s. als eiseres in conventie, tevens verweerster in reconventie en IN4BI c.s. als gedaagde in conventie tevens eiseres in reconventie.

Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:

- memorie van grieven alsmede wijziging van eis, met producties;

- memorie van antwoord, tevens akte uitlating wijziging eis tevens grieven in incidenteel appel, met producties;

- memorie van antwoord in incidenteel appel (genoemd: memorie van antwoord in reconventie), met een productie;

- akte proceskosten zijdens Noad c.s., met producties;

- akte uitlaten proceskostenakte wederpartij zijdens IN4BI c.s.;

- akte uitlating producties zijdens Noad c.s.

Partijen hebben de zaak ter zitting van 4 november 2014 doen bepleiten, Noad c.s. door mr. D.I. Madunic en mr. M.A.A. van den Ham, beiden advocaat te Amsterdam, en IN4BI c.s. door mr. M.F.H. van Delft, advocaat te Leusden, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. Bij pleidooi heeft Noad c.s. nog twee producties in het geding gebracht en een akte kostenverantwoording ex art. 1019h Rv overgelegd.

Ten slotte is arrest gevraagd.

Noad c.s. heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog haar vorderingen zal toewijzen, met beslissing over de proceskosten.

IN4BI c.s. heeft geconcludeerd tot bekrachtiging, met beslissing over de proceskosten; zij vordert in incidenteel appel dat Noad c.s. wordt veroordeeld tot betaling van

€ 151.992,14, met rente en kosten.

2 Feiten

De voorzieningenrechter heeft in het vonnis onder 2.1 tot en met 2.6 de feiten opgesomd die zij bij de beoordeling van de zaak tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt.

3 Beoordeling

3.1

Het gaat hier, kort samengevat, om een vordering tot het treffen van maatregelen in de zin van art. 1019a e.v. Rv, in het kader van een beweerde inbreuk op IE-rechten, alsmede enige bijkomende vorderingen.

De meest relevante feiten laten zich als volgt samenvatten:

a. Noad c.s. levert en leverde in de afgelopen jaren software voor bedrijfsmatig gebruik genaamd EM en EQM (hierna tezamen EQM) aan zakelijke klanten.

b. Op basis van een managementovereenkomst tussen Noad c.s. en Information Age, de persoonlijke holding van [geïntimeerde sub 4], was [geïntimeerde sub 4] van 2000 tot 4 juli 2013 werkzaam voor Noad c.s. Op basis van aanvankelijk een arbeidsovereenkomst en later een managementovereenkomst tussen Noad c.s. en Dune It, de persoonlijke holding van [geïntimeerde sub 6], was [geïntimeerde sub 6] van 2000 tot 4 juni 2013 werkzaam voor Noad c.s. [geïntimeerde sub 4] was, in dat kader, tot 4 juli 2013 bestuurder van Noad c.s. en [geïntimeerde sub 6] was tot die datum hoofdontwikkelaar. Information Age en Dune It waren en zijn nog steeds, met twee andere (persoonlijke) holdingvennootschappen, aandeelhouder van Noad c.s..

c. Information Age en Dune It hebben tegen 4 juli 2013 per onmiddellijk de managementovereenkomsten beëindigd in verband met een tussen de bij Noad c.s. betrokken personen en hun holdings gerezen conflict over onder meer uitkering van gelden uit de onderneming. Noad c.s. had en heeft schulden aan Information Age en Dune It in verband met een lening aan Information Age en niet volledig betaalde management fees.

d. Een week later, op 11 juli 2013, is IN4BI opgericht, een met Noad c.s. concurrerende onderneming die in het zelfde bedrijfsverzamelgebouw gevestigd is en waarvoor [geïntimeerde sub 4] en [geïntimeerde sub 6] werken. IN4BI biedt Platform Manager aan, een eenvoudiger programma, met minder mogelijkheden, dat echter op een aantal punten dezelfde functionaliteiten als EQM biedt. Een aantal klanten van Noad c.s. gebruikt inmiddels, sedert ongeveer december 2013, Platform Manager in plaats van EQM. Tenminste één voormalig werknemer van Noad c.s. ([A]), die tot maart 2014 gebonden was aan een concurrentiebeding, is in dienst bij IN4BI.

3.2

Noad c.s. stelt dat zij de (auteurs)rechthebbende is op EQM en dat IN4BI c.s. inbreuk maakt op haar IE-rechten, nu Platform Manager een (gedeeltelijke) verveelvoudiging van EQM is. Daarnaast handelt IN4BI c.s. onrechtmatig jegens Noad c.s.. Zij troggelt werknemers en klanten van Noad c.s. af en presenteert zich, ten onrechte, als de onderneming die het werk van het beweerdelijk noodlijdende Noad c.s. voortzet. Dit alles is door [geïntimeerde sub 6] en [geïntimeerde sub 4], (met nog een ander) reeds voorbereid toen [geïntimeerde sub 6] en [geïntimeerde sub 4] nog voor Noad c.s. werkten.

Noad c.s. vordert op grond van de inbreuk op haar auteursrechten op EQM, althans het op dit moment bestaande redelijke vermoeden dat daarvan sprake is, en/of op grond van onrechtmatige daad, dat IN4BI c.s. (i) het gebruik, de verveelvoudiging en de openbaarmaking van Platform Manager staakt; (ii) medewerking verleent aan een vergelijkend onderzoek tussen EQM en Platform Manager door een onafhankelijke deskundige; (iii) Platform Manager en bijbehorende bescheiden afgeeft; (iv) opgave doet van allerlei gegevens aan een onafhankelijke deskundige alsmede IN4BI c.s. te veroordelen tot (v) het betalen van de voorschotten en de kosten van het deskundigenonderzoek. Voorts vordert Noad c.s. – niet op grond van inbreuk op haar intellectuele eigendomsrechten, maar op grond van de beëindigde managementovereenkomsten – (vi) te bevelen dat IN4BI de overdrachtsinformatie, waaronder de broncodes ten aanzien van de SAP BOXI4 update, de Webservices functionaliteit en de QlikView Object Impact Analyse functionaliteit aan Noad Holding verschaft, alles uitvoerbaar bij voorraad en op straffe van dwangsommen. Tenslotte vordert zij dat IN4BI c.s. wordt veroordeeld in de kosten op de voet van art. 1019h Rv, met rente en nakosten en vaststelling van een termijn als bedoeld in art. 1019i Rv.

IN4BI c.s. voert op alle punten gemotiveerd verweer.

3.3

De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van Noad c.s. in conventie afgewezen en (bij herstelvonnis) IN4BI c.s. niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering in reconventie. Zij heeft daartoe, kort samengevat, overwogen dat Noad Business en Noad R&D geen rechthebbenden op de IE-rechten ten aanzien van EQM zijn, zodat hun vorderingen reeds om die reden moeten worden afgewezen. Voorts heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat zonder nadere bewijslevering, waarvoor in kort geding geen plaats is, niet valt vast te stellen of IN4BI c.s. inbreuk maakt op IE-rechten van Noad Holding. Daarnaast is onvoldoende aannemelijk gemaakt dat IN4BI c.s. een onrechtmatige daad jegens Noad c.s. heeft gepleegd, nu het huren van bedrijfsruimte in hetzelfde gebouw en het in dienst nemen van een oud-werknemer van Noad c.s. daartoe onvoldoende zijn en de overige stellingen gelet op de betwisting daarvan onvoldoende aannemelijk zijn geworden.

Tegen deze beslissing in conventie en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt Noad c.s. met zeven grieven op. Grief I ziet op de ontvankelijkheid van Noad R&D en Noad BI en grief VI op de proceskosten, in het bijzonder de toepasselijkheid van art.1019h Rv. De grieven II tot en met V komen vanuit verschillende invalshoeken op tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat de gevraagde voorzieningen niet toewijsbaar waren. Grief VII ziet op de proceskosten in reconventie.

IN4BI c.s. voert verweer en vordert in incidenteel appel dat Noad c.s. wordt veroordeeld tot betaling van € 151.992,14, met rente en kosten.

3.4

Het hof acht het spoedeisend belang voldoende gebleken, gegeven de aard van de vorderingen - maatregelen om vast te stellen of auteursrechtinbreuken worden gemaakt en ge- en verboden in dat kader en in het kader van een daarmee samenhangende onrechtmatige daad - en de verstoorde verhouding tussen partijen. De betwisting daarvan door IN4BI c.s. - inhoudende dat Noad c.s. zich niet kan beroepen op een auteursrechtinbreuk - is een inhoudelijke bestrijding van de stellingen van Noad c.s. waarop hierna wordt ingegaan, maar staat los van de vraag of Noad c.s. een spoedeisend belang heeft bij, met name, het gevorderde gebod tot staking en het deskundigenonderzoek.

3.5

Voor wat betreft grief I geldt, dat Noad c.s. een licentie-overeenkomst heeft overgelegd en dat IN4BI c.s. de stelling van Noad c.s. dat Noad R&D en Noad BI over licenties voor EQM beschikken niet, zeker niet behoorlijk, gemotiveerd heeft betwist. Dat de prijs laag is geweest en dat de vorm van de licentie-overeenkomst ongebruikelijk is, is niet een zodanige betwisting. Uit het verleend zijn van licenties volgt dat zij dus als licentiehouder gerechtigd zijn om (in elk geval sommige van) de hier ingestelde vorderingen in te stellen en daarbij in beginsel ook belang hebben. Dat geldt met name voor het gebod tot staking en het deskundigenonderzoek. In zoverre slaagt de grief. Voor het overige is deze, zoals hierna zal blijken, zonder belang.

Nu IN4BI c.s. stelt (in 30 van de memorie van antwoord) dat de ratio van haar verweer ligt in de formulering van de eis, die zou meebrengen dat het jegens Noad Holding voldoen aan de verplichtingen geen bevrijding jegens Noad R&D en Noad BI meebrengt, zal het hof dat aspect op een later moment zo nodig in de beschouwingen betrekken.

3.6

Hoewel Noad c.s. benadrukt dat de delictuele grondslag en de IE-grondslag naast elkaar aan de vorderingen ten grondslag liggen blijkt onder meer uit de vorderingen zelf, die voor een groot deel op art. 1019a e.v. Rv gebaseerd zijn, dat een cruciaal onderdeel van het conflict ziet op de beweerde inbreuk op auteursrechten.

Het meest verstrekkende standpunt van IN4BI c.s. op het punt van de auteursrechten is dat er in het geheel geen sprake is van een auteursrecht op EQM. Als daarop wel een auteursrecht zou rusten, berust dat, in haar visie, bij [geïntimeerde sub 6] als de daadwerkelijke maker.

3.7

IN4BI c.s. heeft steeds gesteld dat EQM een programma is dat in 2000 is geschreven en in 2006 geheel opnieuw is ontwikkeld. Dat is ter zitting in dit appel nader toegelicht door IN4BI c.s.; volgens IN4BI c.s. is het programma toen geheel herschreven in een andere taal en is ook de broncode gewijzigd. Nu Noad c.s. dat niet (gemotiveerd) betwist, gaat het hof daarvan uit. Noad c.s. heeft in het licht daarvan haar stelling dat het gaat om de openbaarmaking van EQM in 2000 onvoldoende toegelicht. Tegen die achtergrond gaat het hof ervan uit dat het voor de vraag of op EQM een auteursrecht rust (en zo ja, bij wie) aankomt op de situatie in 2006, en op het toen nieuw ontwikkelde EQM.

3.8

Noad c.s. stelt en IN4BI c.s. betwist dat EQM een eigen, oorspronkelijke schepping van de ontwikkelaar is. Dat er geen sprake is geweest van eigen, creatieve keuzes van de ontwikkelaar heeft IN4BI c.s. echter onvoldoende onderbouwd. De enkele omstandigheid dat er andere programma’s van anderen huize, zoals Motio, op de markt zijn die soortgelijke functionaliteiten hebben is niet een dergelijke (toereikende) onderbouwing. Ter zitting hebben [geïntimeerde sub 4] en [geïntimeerde sub 6] weliswaar gezegd dat de functionaliteiten van EQM voor een groot deel bereikt worden door de toepassing van modules die tot op zekere hoogte gestandaardiseerd zijn, maar ook als dat juist is laat het onverlet dat er eigen, creatieve keuzes door de ontwikkelaar zijn gemaakt. Slechts als het programma uitsluitend uit standaardmodules bestaat is dat anders. De discussie tussen partijen over het bouwen van het programma - waarbij verschil van inzicht bestaat over de vraag hoe lang dat heeft geduurd maar wel vast staat dat het hier om maanden werk gaat - maakt naar voorshands oordeel onaannemelijk dat het programma geheel uit standaardmodules bestaat.

In het arrest van het Europese Hof van Justitie SAS/World Programming oordeelde het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ EU) dat de auteursrechtelijke bescherming voor computerprogrammatuur op grond van de Softwarerichtlijn (https://hybrid.kluwer.nl/display?cip=hybrid&d=id4e834deb19b1709756ba204d3f4864e6) ziet op de uitdrukkingswijzen ‘zoals de bron- en de doelcode’ van een programma, die de mogelijkheid bieden het programma te produceren of reproduceren, maar niet op de functionaliteit, programmeertaal en indeling van gegevensbestanden. Het monopoliseren van functionaliteit is volgens het Hof uitdrukkelijk niet verenigbaar met de Softwarerichtlijn. Het HvJ EU voegde daaraan echter toe dat dat niet afdoet aan het feit dat de programmeertaal en de indeling van gegevensbestanden als werken in aanmerking kunnen komen voor auteursrechtelijke bescherming, indien ze een ‘eigen intellectuele schepping’ van de auteur zijn.

Het hof is voorshands van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat EQM een oorspronkelijk werk is in de zin van de Auteurswet (Aw), zodat daarop auteursrechten rusten.

3.9

Noad c.s. meent dat die auteursrechten op grond van art. 7 en/of art. 8 Aw bij haar berusten. IN4BI c.s. stelt daartegenover dat ze bij [geïntimeerde sub 6] als de maker berusten. (Voor zover IN4BI c.s. stelt dat zij bij [geïntimeerde sub 4] berusten wordt die stelling, als niet onderbouwd, gepasseerd.) IN4BI c.s. wijst in dat verband op de bepaling in de overeenkomst tussen [geïntimeerde sub 6] en zijn holding, die inhoudt (art.13) aan werknemer komen in binnen- en buitenland het intellectuele eigendomsrecht toe voortvloeiende uit de werkzaamheden van de werknemer tijdens de arbeidsovereenkomst en gedurende een jaar na afloop daarvan.

IN4BI c.s. stelt op dit punt dat het auteursrecht reeds was uitgecontracteerd voordat Noad c.s. overging tot openbaarmaking.

3.10

Noad c.s. kan haar rechten niet op art.7 Aw baseren, nu vast staat dat [geïntimeerde sub 6] in 2006 niet bij haar in dienst was als in art. 7 Aw bedoeld. Een management-overeenkomst is geen dienstverband.

3.11

Dat ligt echter anders voor het beroep op art. 8 Aw. Het hof maakt uit het partijdebat op, dat in confesso is dat EQM steeds op de markt is gebracht onder de naam van Noad c.s., zonder dat daarbij [geïntimeerde sub 6] als maker is genoemd. In beginsel vloeit daaruit, gelet op art. 8 Aw, voort dat de auteursrechten bij Noad c.s. berusten. Zelfs als bij een aantal klanten bekend was dat [geïntimeerde sub 6] de ontwikkelaar was, valt uit de tot dusver door IN4BI c.s. ingenomen stellingen niet op te maken dat Noad c.s. hem bij de openbaarmaking als maker had vermeld en evenmin dat [geïntimeerde sub 6] er bezwaar tegen had dat Noad c.s. EQM onder haar naam (zonder vermelding van [geïntimeerde sub 6]) openbaar maakte. De door IN4BI c.s. geciteerde passages uit de overeenkomst tussen [geïntimeerde sub 6] en zijn holding doen daaraan niet af. Die holding maakte EQM immers niet openbaar, dat deed Noad c.s.

In een bodemprocedure zou (na bewijslevering) kunnen blijken dat [geïntimeerde sub 6] geen afstand heeft willen doen van zijn rechten als persoonlijke maker, maar voorshands acht het hof de kans van slagen van dat verweer niet zodanig reëel dat deze aan het geven van de door Noad c.s. gevorderde voorzieningen als onder 3.12 besproken in de weg kan staan. Tot dusver heeft [geïntimeerde sub 6] dat verweer immers niet onderbouwd.

3.12

Uit de vaststaande omstandigheden dat Platform Manager veel functionaliteiten met EQM deelt, dat de grafische gebruikersomgeving aanzienlijke overeenkomsten vertoont, dat beide programma’s interoperabel zijn met SAP en Qlikview, dat voormalige gebruikers van EQM zonder meer gebruik kunnen maken van Platform Manager, dat Platform Manager gebouwd is door [geïntimeerde sub 6], die ook EQM gebouwd heeft en dat Platform Manager bestemd is voor dezelfde doelgroep, een en ander in combinatie met het deskundigenrapport van Indivirtual, vloeit naar het voorshands oordeel van het hof voort dat Noad c.s zodanig aannemelijk heeft gemaakt dat er inbreuk op haar auteursrecht is gemaakt of dreigt te worden gemaakt, dat toepassing van de bijzondere mogelijkheden die art. 1019a e.v. Rv biedt gepast is te achten. Het hof wijst in dit verband op het bijzondere karakter van de hier bedoelde wettelijke regeling, waaraan de IE-Handhavingsrichtlijn (richtlijn 2004/48 EG) ten grondslag ligt en die er (mede) toe strekt om in zaken waarin sprake is van veronderstelde (dreigende) inbreuk op intellectuele eigendomsrechten bewijsmateriaal te vergaren en veilig te stellen. Noad c.s. heeft er voldoende belang bij om, door vergelijking van de broncode, zekerheid te krijgen over de vraag of Platform Manager inbreuk maakt op haar (mogelijke) auteursrecht op EQM. Daartoe is een bevel als onder 3.2 (ii) gevorderd een geëigend middel. Anders dan IN4BI c.s., gelet op haar betoog dat Platform Manager een veel eenvoudiger en beperkter programma is dan EQM, kennelijk wil betogen is ook een gedeeltelijke verveelvoudiging voldoende voor een inbreuk, het is niet nodig dat het gehele programma en/of de gehele broncode gekopieerd is. Een afweging van de wederzijdse belangen staat aan zo’n onderzoek niet in de weg, nu Noad c.s. heeft gevorderd het door haar gewenste onderzoek door een onafhankelijke deskundige te laten verrichten, die aan Noad c.s. geen inzage in de broncode van Platform Manager zal geven totdat een rechter dat (in het kader van een daartoe strekkend verzoek, in een nieuwe procedure) toestaat.

3.13

Het hof ziet aanleiding om de zaak naar de rol te verwijzen voor aktewisseling omtrent de praktische uitvoering. Voorshands acht het hof als modaliteit het meest praktisch dat een kopie van de broncode van zowel EQM als Platform Manager (althans een gegevensdrager waarop deze aanwezig is) ter beschikking wordt gesteld aan een deurwaarder, die een daartoe aangezochte hulppersoon (gebonden aan geheimhouding) met kennis op het gebied van (forensische) IT instrueert om, in antwoord op door het hof op voorstel van partijen geformuleerde vragen, te rapporteren over eventuele overeenkomsten tussen de broncode van Platform Manager en die van EQM broncode. De betreffende gegevensdragers en broncodes dienen niet door anderen te worden ingezien en onder verantwoordelijkheid van de deurwaarder te worden opgeslagen. Partijen kunnen zich omtrent die modaliteiten, de naam van de deskundige en de te stellen vragen ter rolle uitlaten.

3.14

Voor de toewijzing van het onder 3.2 (i) gevorderde bevel om het gebruik, de verveelvoudiging en de openbaarmaking van Platform Manager te staken en gestaakt te houden is onvoldoende grond. Voor een dergelijk bevel is, anders dan voor het gelasten van vorenbedoeld onderzoek, een redelijk vermoeden van inbreuk niet voldoende. Een dergelijk bevel komt erop neer dat de gehele bedrijfsvoering van IN4BI c.s., waarvan [geïntimeerde sub 6] en [geïntimeerde sub 4], naar in confesso is, voor hun levensonderhoud afhankelijk zijn, wordt stilgelegd. Hoewel niet mag worden gevergd dat reeds nagenoeg vast staat dat de (dreigende) inbreuk bewezen zal kunnen worden is, ook in het onderhavige kader, voor een dergelijk ingrijpend bevel een verdergaande zekerheid nodig, zeker in het licht van de omstandigheid dat [geïntimeerde sub 6] de feitelijke maker is en nog niet vast staat of het beroep van Noad c.s. op art.8 Aw in een bodemprocedure overeind zal blijven. De aanwijzingen voor onrechtmatige concurrentie die Noad c.s. als ondersteuning van haar betoog noemt, zijn niet zodanig sterk dat deze tot een ander oordeel moeten leiden. In dat verband is van belang dat in dit geval niet zozeer, zoals in de door Noad c.s. genoemde uitspraken, sprake is van een werknemer die met medeneming van collega’s en bedrijfsgeheimen weggaat om zijn voormalig werkgever op oneerlijke wijze te beconcurreren. Het betreft hier veeleer een zakelijk/financieel geschil over de koers van de vennootschap, dat heeft geleid tot een zekere scheiding van de wegen. [geïntimeerde sub 6] en [geïntimeerde sub 4] zijn nog steeds (indirect) aandeelhouders in Noad c.s. en het is nog steeds een optie om de activiteiten van Noad c.s. te splitsen in, kort gezegd, de EQM-activiteiten en de overige activiteiten en de EQM-activiteiten toe te delen aan [geïntimeerde sub 6] en [geïntimeerde sub 4]. De positie van [A] is op dit moment onvoldoende om daarover anders te oordelen.

3.15

De (bij)vorderingen onder 3.2 (iii) en (iv), die strekken tot afgifte van Platform Manager en bijbehorende bescheiden en opgave van allerlei gegevens, acht het hof op mutatis mutandis dezelfde gronden als onder 3.14 prematuur en disproportioneel en dus niet toewijsbaar.

3.16

Tegen de (niet op art. 1019a Rv gestoelde) vordering onder 3.2 (vi) tot het verstrekken van overdrachtsinformatie, te weten de broncodes van de SAPO BOX14 update, de webservices-functionaliteit en de Qlik View Object Analysis functionaliteit, waarvan het hof begrijpt dat die ziet op een update en twee functionaliteiten die volgens Noad c.s. voor EQM en voor Noad c.s. zijn ontwikkeld toen de managementovereenkomsten nog van kracht waren, heeft IN4BI c.s. gemotiveerd verweer gevoerd. Voor wat betreft de webservices houdt dat verweer in, dat deze al in 2013 zijn opgeleverd, met verwijzing naar een e-mail uit februari 2013. De QlikView impact analyse is door Noad c.s. niet aan [geïntimeerde sub 6]/[geïntimeerde sub 4] opgedragen en deze is bovendien (nog steeds) niet beschikbaar. Aan de BI4-ondersteuning, kennelijk wordt daarmee gedoeld op SAPO BOXI4, is, zo stelt IN4BI c.s., pas gewerkt in december 2013, dus na het uiteengaan van partijen. Tegenover dit verweer, dat IN4BI c.s. al in eerste aanleg voerde, heeft Noad c.s. in appel slechts een beroep op productie 13 bij inleidende dagvaarding gedaan. Die productie bestaat uit een aantal e-mails waaruit het hof niet meer kan opmaken dan dat partijen over deze kwestie contact hebben gehad. Dat is niet, ook niet in kort geding, aan te merken als een voldoende onderbouwing van deze door IN4BI c.s. betwiste stelling en in elk geval onvoldoende om geboden als door Noad c.s. gevraagd te rechtvaardigen. Die vordering zal dan ook te zijner tijd worden afgewezen.

3.17

IN4BI c.s. is in de vordering in reconventie door de voorzieningenrechter niet ontvangen, omdat indiening daarvan in strijd met de goede procesorde werd geacht. Dat betekent dat van een vordering in reconventie in eerste aanleg geen sprake is geweest. Dat is met het herstelvonnis duidelijk gemaakt. In hoger beroep kan niet voor het eerst een vordering in reconventie worden ingesteld. Het hof komt dus niet aan beoordeling van de vordering van IN4BI c.s. toe, en evenmin aan een kostenveroordeling ten gunste van Noad c.s.

3.18

De termijn uit hoofde van art. 1019i Rv zal te zijner tijd op 6 maanden worden gesteld. Elke verdere beslissing wordt thans aangehouden.

4 Beslissing

Het hof:

verwijst de zaak naar de rol van 21 april 2015 voor akte aan de zijde van Noad c.s. als in 3.13 bedoeld, waarna IN4BI c.s. bij antwoordakte kan reageren;

houdt elke verdere beslissing aan.

Dit arrest is gewezen door mrs. E.E. van Tuyll van Serooskerken-Röell, M.P. van Achterberg en P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 24 maart 2015.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.