3.1.
Het gaat in deze zaak om het volgende.
( i) [appellant] is advocaat te Amsterdam. [geïntimeerde] is werkzaam als redacteur bij Het Parool. [geïntimeerde] heeft verschillende artikelen over [appellant] geschreven, die in dagblad Het Parool zijn geplaatst, waaronder een artikel van 11 februari 2005. In dat artikel wordt [appellant] onder meer beschuldigd van betrokkenheid bij een witwasoperatie.
(ii) De toenmalige deken van de Amsterdamse Orde van Advocaten, [Van V.] , heeft [appellant] bij brief van 7 april 2005 – voor zover van belang – het volgende geschreven:
“Inmiddels heb ik de gelegenheid gehad nog eens alle stukken te bestuderen in dit dossier. Ik ben tot de conclusie gekomen dat er geen aanleiding bestaat tot het openen van enig tuchtrechtelijk onderzoek. Daar komt nog bij dat de zaken waarover in het Parool is gepubliceerd, dermate zijn gedateerd dat de juistheid van de feiten niet meer valt te achterhalen. Belangrijk is echter, mede gelet op uw eigen verklaringen, dat mij niet is gebleken van enig tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van uw kant. (…)”
(iii) Op 14 april 2005 stond in dagblad Het Parool een artikel onder de kop: ‘ [appellant] vrijuit in witwaszaak’. Dat artikel bevat de volgende passages:
“De deken van de Amsterdamse Orde van Advocaten, [Van V.] , ziet geen aanleiding tuchtrechtelijke stappen te nemen tegen advocaat [appellant] vanwege diens beweerde rol bij een omvangrijke witwasoperatie.
‘Ik heb [appellant] om een toelichting op die zaak gevraagd,’ aldus [Van V.] , ‘en hij heeft mij ook stukken gegeven. Op basis daarvan ben ik tot de conclusie gekomen dat ik geen aanleiding zie een tuchtrechtelijk onderzoek tegen hem te beginnen, omdat naar mijn mening geen sprake is geweest van tuchtrechtelijk verwijtbare handelingen.’
(…)
Tuchtrechtelijk niets aan de hand, meent deken [Van V.] . De deken heeft, benadrukt hij, geen ‘onderzoek’ ingesteld, maar ‘inlichtingen ingewonnen’. ‘Bij een tuchtrechtelijk onderzoek is sprake van een vermoeden van verwijtbaar gedrag. Maar nu gaat het om een publicatie in een krant. Een klager is er niet, alleen een journalistiek verhaal, en soms doe je daar iets mee, soms niet. Op grond van wat ik heb gezien, zie ik geen aanleiding om verder te spitten.’
Heeft u die verklaring van Athanassioe gelezen?
[Van V.] : ‘Ja.’
Heeft u gesproken met de zakenrelaties van Athanassioe, tevens ex-cliënten van [appellant] , die het verhaal van a tot z bevestigen?
[Van V.] : ‘Nee, dat doe je alleen als je iets formeel onderzoekt.’
Kent u de documenten waarin stroman [naam] toegeeft dat het niet om geld van [naam] ging, maar van [van B.] ?
[Van V.] : ‘Het lijkt mij niet juist dat ik zeg hoe ik mijn werk doe.’”
(iv) In Het Parool van 14 augustus 2010 stond op de voorpagina een artikel, geschreven door [geïntimeerde] , met als kop: ‘Naam slechte advocaat moet openbaar worden’. Dat artikel luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“Er moet op internet een openbaar register komen waar consumenten kunnen opzoeken welke advocaten zijn veroordeeld door de tuchtrechter, en waarvoor. (…) Dat zegt de deken van de Amsterdamse Orde van Advocaten, [mr. K.] . (…) Er doen zich, zegt [mr. K.] , schrijnende gevallen voor waarbij cliënten door hun advocaat ‘van de wal in de sloot’ worden geholpen. In het ergste geval blijven cliënten niet alleen zitten met hun oorspronkelijke juridische probleem, maar krijgen ze ook nog eens een proces aan hun broek van hun eigen advocaat, inclusief beslagleggingen. ‘Wát een onheil zie je af en toe.’
Een register zoals [mr. K.] dat wil, zou consumenten bijvoorbeeld waarschuwen voor [appellant] . In Amsterdam is [appellant] onbetwist koploper waar het gaat om tuchtzaken, procedures tegen en beslagleggingen bij (ex-)cliënten. (…)”
( v) In diezelfde krant was op pagina 6 en 7 nog een artikel van de hand van [geïntimeerde] opgenomen, onder de kop ‘Je eigen advocaat als ergste nachtmerrie’. Vervolgens bevat dat artikel als intro de tekst:
“Advocaat [appellant] verwaarloost de belangen van zijn cliënten, maar als zij weigeren te betalen, sleept hij ze voor de rechter. Laatste trend: beslag leggen bij cliënten. ‘Hoe komen we in hemelsnaam van [appellant] af?’”
Voor zover hier relevant staat in het artikel verder het volgende:
“Bij bestudering van zijn rijke tuchtrechtelijke heden en verleden dringt zich vooral deze gedachte op: je zult maar, als eenvoudige rechtszoekende, zonder enige ervaring op juridisch gebied, onverhoopt op het kantoor belanden van [appellant] aan de Keizersgracht in Amsterdam. Dan ben je, zoals één van zijn ex-cliënten het uitdrukt in goed Jiddisch, gesjochten, ofwel geruïneerd: je redder in nood, aan wie je allerlei privé-informatie hebt toevertrouwd, ontpopt zich als je grootste vijand, met uiteindelijk als resultaat dat je niet alleen zit opgezadeld met het oorspronkelijke juridische probleem, maar ook met door [appellant] tegen jou aangespannen korte gedingen, bodemprocedures en/of ander procedureel onheil.
[appellant] (1944) heeft altijd lucratieve klanten gehad. In de jaren tachtig stond hij maffiabaas [naam] 'De Dominee’ [van B.] geregeld bij, zowel in strafzaken en civiele procedures als in schimmige vastgoedtransacties. Als advocaat van onder anderen [van B.] was [appellant] rond 1990 ook nauw betrokken bij een, volgens direct betrokkenen, omvangrijke witwasoperatie. [van B.] investeerde in die periode zo’n 1,2 miljoen dollar in vastgoed in Boca Raton, Florida. Zowel een Amerikaanse stroman [van B.] als de Griekse eigenaar van een dekmantelfirma die bij de operatie werd gebruikt, heeft later toegegeven dat het een witwasoperatie betrof.
Daarnaast specialiseerde [appellant] zich in erfrecht en arbeidsrecht. Op die vakgebieden is hij de afgelopen twintig jaar in tuchtzaken bij de Raad en het Hof van Discipline herhaaldelijk tegen veroordelingen opgelopen als waarschuwingen, berispingen en voorwaardelijke en onvoorwaardelijke schorsingen; ook in civiele procedures met (ex-)cliënten moest [appellant] geregeld bakzeil halen. De advocaat was, heette het dan bijvoorbeeld, ‘toerekenbaar ernstig tekortgeschoten’, of hij had niet gehandeld zoals van een ‘redelijk handelend en redelijk bekwaam advocaat’ mag worden verwacht.
Twee jaar geleden vestigde [appellant] een persoonlijk record op het gebied van tuchtrecht: in juli 2008 moest hij op één dag in maar liefst vier zaken voor het Hof van Discipline verschijnen. Het betrof uiteenlopende klachten: [appellant] verstrekte zijn eigen cliënten ‘onjuiste informatie’, hij bracht niettemin een ‘excessief honorarium’ in rekening, hij had op een cliënt ‘druk’ uitgeoefend om een tuchtzaak niet door te zetten, hij pleegde ‘bedrog’, hij had zich ‘in dienst gesteld’ van de wederpartij van een cliënt, et cetera. Het Hof liet geen spaan van [appellant] heel. (…) [appellant] kreeg van het Hof een berisping en een onvoorwaardelijke schorsing van vier maanden (…).
[appellant] gaat onverdroten voort, sterker, hij is in zekere zin aan het innoveren: hij lijkt, naast het voeren van procedures, steeds vaker beslag te leggen bij (ex-)cliënten.
(…) bij [appellant] is beslaglegging een wezenlijk onderdeel van zijn praktijkvoering geworden.
Deels bekend was al de zaak van [R.] . In oktober 1997 verzocht [R.] [appellant] haar bij te staan in een erfeniskwestie. Twee maanden later al, december, liet zij hem weten niet langer op zijn bijstand prijs te stellen, onder meer omdat de advocaat buiten haar om in kluisjes zat te neuzen. [appellant] weigerde echter te accepteren dat [R.] niet met hem verder wilde. (…) In juni 1998 moest [R.] ’ nieuwe advocaat (…) zelfs een kort geding aanspannen tegen [appellant] waarin werd geëist dat hij het dossier- [R.] zou overdragen. De rechter wees die eis toe.
Vervolgens stuurde [appellant] [R.] een rekening: ruim dertigduizend gulden. [R.] weigerde dat te betalen (…) Eind 1998 legde [appellant] daarop beslag op de woning en twee bijbehorende garages van [R.] . (…) In september 2004 liet hij ten slotte een van de twee garages executoriaal verkopen. (…)
[R.] was zo kwaad over die gang van zaken dat zij (…) een baksteen in zijn richting gooide (…). De advocaat trok daarop een golfclub en hakte op [R.] in. (…) [R.] werd (…) door de politierechter tot twee weken voorwaardelijke gevangenisstraf veroordeeld (…). [appellant] werd om onduidelijke redenen niet vervolgd, maar de Raad van Discipline oordeelde dat hij, met het inhakken op [R.] , in strijd had gehandeld ‘met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt’: er was geen sprake van een noodweersituatie (…)
[mr. en mevr. Z.] , eigenaren van een grondbedrijf in [plaats] , ondergingen een soortgelijk lot. Zij wendden zich in 2006 met een aantal juridische problemen tot [appellant] , waaronder ook een erfeniskwestie. In de loop van 2008 kwam Frans Zaal, die analfabeet is, echter in zakelijke problemen en zag het ernaar uit dat zij ook [appellant] niet zouden kunnen betalen. Hoe hoog was die rekening eigenlijk? vroegen [mr. en mevr. Z.] hem begin juni 2008.
Heel hoog, liet [appellant] daarop weten: (…) Het totaal kwam uiteindelijk op circa 75.000 euro (…)
[mr. en mevr. Z.] spraken daarover hun verbijstering uit, en [appellant] kwam vervolgens met een verrassende oplossing: hij stelde voor het echtpaar een aanzienlijke hoeveelheid geld te lenen zodat zij hun schuldeisers, de fiscus, maar vooral [appellant] zelf zouden kunnen betalen. (…) Volgens een concept-hypotheekakte die werd opgemaakt, zouden [mr. en mevr. Z.] twee ton van [appellant] lenen tegen een rente van acht procent, met hun woonhuis (…) in Vinkeveen als onderpand. De lening moest een halfjaar later, eind 2008, alweer worden afgelost, anders zou het vastgoed worden verkocht. (…)
[mr. en mevr. Z.] kregen het gevoel dat zij hun hoofd in een strop staken, en weigerden te tekenen. Direct daarop legde [appellant] beslag op het vastgoed. (…)
Wel heeft Kurz [in het artikel aangeduid als de huidige raadsman van [mr. en mevr. Z.] , hof] bij de deken van de Amsterdamse Orde een klacht ingediend tegen [appellant] . ‘Want [appellant] heeft er echt een potje van gemaakt, en bovendien heeft hij geprobeerd een slaatje te slaan uit de financiële malaise van zijn eigen cliënten.’
Behalve de zaak- [R.] en de zaak-Zaal speelt momenteel ook nog de zaak rond mevrouw D. (…) Zij werd in 2004 door de Raad voor Rechtsbijstand naar [appellant] verwezen met een erfeniskwestie (…) Een paar maanden geleden besloot D. ten slotte te stoppen met [appellant] . ‘Door zijn toedoen is de zaak steeds verder geëscaleerd. Hij zag mij en mijn broer alleen maar als vehikel om aan geld te komen.’ In weerwil van eerdere toezeggingen stuurde [appellant] mevrouw D. vervolgens een rekening van zeventigduizend euro. Bij niet betaling zou bij haar beslag worden gelegd. Daarop greep de deken in, met een brief van 5 juli: of [appellant] dat maar uit zijn hoofd wilde laten. ‘Die erfenis kunnen wij allemaal wel vergeten,’ zegt D. ‘Het gaat ons nu alleen nog maar om de vraag: hoe krijgen we die beslagen eraf, en hoe komen we in hemelsnaam van [appellant] af?’
Eigenlijk is er maar één manier, zegt voormalig bloemenkoopman [Van T.] : zélf beslag laten leggen. [Van T.] kwam in 2002 bij [appellant] terecht, eveneens met een erfeniskwestie. In die zaak moest [appellant] ten behoeve van de erfgenamen, onder wie [Van T.] , een pand in de […] (laten) verkopen. Later kwam [Van T.] erachter dat hij van [appellant] 38.000 euro minder had gekregen dan waarop hij recht had. De bloemenkoopman spande een bodemprocedure tegen [appellant] aan en eind 2007 bepaalde de rechtbank dat de advocaat [Van T.] de ontbrekende 38.000 moest betalen.
Voor alle zekerheid liet [Van T.] op grond van dat vonnis beslag leggen op de drie naast elkaar gelegen panden van [appellant] op de Keizersgracht en op een vakantiehuisje van de advocaat in Overijssel. ‘Woest was-ie,’ zegt [Van T.] . ‘Uiteindelijk heeft-ie betaald, maar ja: doordat ik die procedure moest aanspannen, hield ik er misschien de helft van over. Tuig is het. Weet u wat ze met dit soort advocaten moeten doen? De grachten dempen.’”
(vi) In een kader bij het onder (v) genoemde artikel staat een interview met de deken van de Amsterdamse Orde van Advocaten, [mr. K.] , dat voor zover van belang luidt:
“Zijn er in Amsterdam nog meer advocaten met zo’n uitgebreid tuchtrechtelijk verleden als [appellant] ?
[mr. K.] : ‘Ehh… dat is denk ik toch vrij uitzonderlijk… Of nee: het ís uitzonderlijk.’”
(vii) [appellant] heeft over de onder (iv) en (v) genoemde publicaties een klacht ingediend bij de Raad voor de Journalistiek (RvJ), tegen [geïntimeerde] en de hoofdredacteur van Het Parool. Tegen die klacht is geen verweer gevoerd. Bij beslissing van 2 februari 2011 heeft de RvJ de klacht gegrond verklaard. Daartoe heeft hij onder meer overwogen:
“(…) Naar het oordeel van de Raad laat de vormgeving van de publicatie – de wijze van presenteren van feiten en meningen – de lezer weinig ruimte voor een andere conclusie dan dat de handelwijze van klager niet deugt.
(…)
Aldus is sprake van een zodanige diskwalificatie van klager dat verweerders deze niet zonder deugdelijke grondslag en behoorlijke toepassing van wederhoor hadden mogen publiceren. (…)
Ter zake van zijn vermeende betrokkenheid bij een witwasoperatie heeft klager aangevoerd dat reeds in april 2005 de toenmalige Deken van de Amsterdamse Orde van Advocaten heeft geoordeeld dat van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen geen sprake is geweest.
Uit de door klager overgelegde stukken blijkt dat deze informatie verweerders bekend was. (…)
Door niettemin over klager te berichten dat hij ‘als advocaat van onder anderen [van B.] rond 1990 ook nauw betrokken was bij een, volgens direct betrokkenen, omvangrijke witwasoperatie’ en daarbij onvermeld te laten dat de Orde van Advocaten in 2005 ter zake geen aanleiding zag voor tuchtrechtelijke stappen jegens klager, hebben verweerders op dit punt onvolledig en daardoor onjuist over klager bericht. (…)
Verder heeft klager gemotiveerd betwist dat hij ‘koploper is waar het gaat om tuchtzaken, procedures tegen en beslagleggingen bij (ex-)cliënten’. Niet is gebleken dat voor deze bewering voldoende feitelijke grondslag bestaat. (…)
Verweerders hebben derhalve een tendentieus en onvolledig beeld van klager als advocaat gegeven, terwijl niet is gebleken dat zij klager in de gelegenheid hebben gesteld op de beschuldigingen aan zijn adres te reageren.
Een en ander leidt tot de slotsom dat verweerders (…) de grenzen hebben overschreden van hetgeen, gelet op de eisen van journalistieke verantwoordelijkheid, maatschappelijk toelaatbaar is.”