De verjaringstermijn van een vordering uit onverschuldigde betaling is volgens artikel 3:309 BW vijf jaar nadat de schuldeiser zowel met het bestaan van de vordering als de persoon van de ontvanger bekend is geworden. Volgens Dexia is deze verjaringstermijn in het onderhavige geval aangevangen op de dag van (ontvangst van) de vernietigingsverklaring van 1 juli 2005 en heeft [Y] die termijn nimmer gestuit, zodat de restitutievordering bij het uitbrengen van de inleidende dagvaarding op 27 januari 2017 al ruimschoots was verjaard.
Leaseproces beroept zich in reactie hierop op de stuitende werking van de collectieve procedure alsmede van de (procedure tot) verbindendverklaring van de in de collectieve procedure getroffen schikking, inclusief de daarop volgende opt-out termijn. Verder voert Leaseproces aan dat zij bij brieven van 24 januari 2012 en
27 oktober 2016 (zie productie 12 bij akte van 10 juli 2018 van Leaseproces) voor al haar cliënten (waaronder [X] ) en de eega’s van de betreffende cliënten de verjaring van al hun rechten ten aanzien van al hun vorderingen jegens Dexia heeft gestuit.
De brief van 24 januari 2012 luidt, voor zover van belang, als volgt:
“Namens de op de bijgesloten lijsten A en B vermelde personen berichten wij u dat zij hun vorderingen op Dexia onverkort handhaven en dat deze brief met bijlagen bedoeld is om de verjaring van deze vorderingen, voor zover nodig, te stuiten. Dit geldt ook voor de vorderingen van de eega’s (…) van de op deze lijst vermelde personen uit hoofde van de artikelen 1:88 en 1:89 BW.”
Dexia brengt daartegen in dat genoemde brieven dermate algemeen van aard zijn dat daaruit geenszins kan worden afgeleid welke specifieke vordering Leaseproces namens haar cliënten wenst te stuiten en dat [Y] niet in de bijlagen staat.
Voor zover Dexia met dit betoog het oog heeft op de vordering uit hoofde van onverschuldigde betaling wegens de door [Y] ingeroepen buitengerechtelijke vernietiging, overweegt het hof dat in de brief van 24 januari 2012 deze bevoegdheid uitdrukkelijk wordt vermeld. Dit geldt eveneens voor de brief van 27 oktober 2016 die op dit punt gelijkluidend is. Het bestaan van en de inhoud van deze brieven heeft Dexia niet weersproken. Anders dan Dexia nog heeft betoogd, is het hof van oordeel dat met de verwijzing in de brieven naar de eega’s van de op de bijgesloten lijsten vermelde personen, hier: [X] , wel aan de eisen van artikel 3:317 BW is voldaan.