beschikking van de meervoudige kamer van 14 december 2021 in de zaak van
[appellante 1] ,
wonende te [woonplaats A] , gemeente [Z] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: [appellante 1] ,
en
[appellante 2] ,
wonende te [woonplaats B] , gemeente [Z] ,
tevens verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: [appellante 2] (samen ook: de kinderen),
advocaat voor beide appellanten: mr. M.C. Leenhouts te Amsterdam.
Als belanghebbenden in deze zaak is aangemerkt:
- [de rechthebbende] (hierna: de rechthebbende).
1 Het verloop van het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de kantonrechter), van 15 februari 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
2 Het geding in hoger beroep
2.1
[appellante 1] en [appellante 2] zijn op 7 mei 2021 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van 15 februari 2021.
2.2
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een e-mail van de zijde van [appellante 1] en [appellante 2] van 7 september 2021.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 1 november 2021 plaatsgevonden. [appellante 1] en [appellante 2] zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaat. Ook zijn verschenen de partners van [appellante 1] en [appellante 2] . De rechthebbende is met bericht van verhindering niet verschenen.
3 De feiten
3.1
De rechthebbende is geboren op [geboortedatum 1] 1956. De rechthebbende was gehuwd met [echtgenoot] , welk huwelijk is ontbonden door zijn dood op 5 mei 2018. De rechthebbende en wijlen haar echtgenoot hebben twee dochters, [appellante 1] , geboren op [geboortedatum 2] 1983, en [appellante 2] , geboren op [geboortedatum 3] 1987.
3.2
De rechthebbende heeft een hersenbloeding gekregen op 1 november 2017, als gevolg waarvan zij een blijvend ernstig hersenletsel heeft opgelopen. De rechthebbende verblijft in een somatisch verpleeghuis, te weten [het woonzorgcentrum] te [woonplaats B] . Rechthebbende is hiervoor een vermogensafhankelijke bijdrage verschuldigd.
3.3
Bij beschikking van 17 juli 2018 heeft de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, de rechthebbende onder curatele gesteld als gevolg van haar lichamelijke of geestelijke toestand, met benoeming van [appellante 1] en [appellante 2] tot curator.
4 De omvang van het geschil
4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter het verzoek van [appellante 1] en [appellante 2] tot het doen van een eenmalige schenking van € 103.643,-, per kind, of, indien de schenking in 2021 plaatsvindt € 104.887,- per kind, afgewezen.
4.2
[appellante 1] en [appellante 2] verzoeken primair hen te machtigen tot het doen van een eenmalige schenking uit het vermogen van de rechthebbende van € 105.302,- (conform artikel 33a Successiewet (SW)) en subsidiair hen te machtigen tot het doen van een eenmalige schenking uit het vermogen van de rechthebbende van een in goede justitie te bepalen bedrag en/of schenkingen uit het vermogen van de rechthebbende aan [appellante 1] en [appellante 2] en hun kinderen ad de jaarlijkse vrijgestelde bedragen (conform artikel 33 SW) (doorlopende machtiging, al dan niet voor een bepaalde termijn), althans in goede justitie te bepalen bedragen.
5 De motivering van de beslissing
5.1
Ter beoordeling staat het verzoek van [appellante 1] en [appellante 2] om een machtiging te verlenen tot het doen van schenkingen uit het vermogen van de rechthebbende, hun moeder.
5.2
[appellante 1] en [appellante 2] voeren aan dat, hoewel er geen sprake is van een schenkingstraditie, er sprake is van bijzondere omstandigheden om toestemming voor de verzochte schenkingen te geven. De rechthebbende en haar overleden echtgenoot hebben altijd hard gewerkt en hebben als gevolg hiervan vermogen opgebouwd van thans ongeveer
€ 250.000,-. Zowel de rechthebbende als haar echtgenoot zijn op relatief jonge leeftijd ziek geworden. Door een hersenbloeding in 2017 verblijft de rechthebbende thans in een woonzorgcentrum. In 2018 is vervolgens de echtgenoot van rechthebbende overleden. Rechthebbende is voor haar verblijf in het woonzorgcentrum een hoge eigen bijdrage verschuldigd, te weten € 2.108,12 per maand.
[appellante 1] en [appellante 2] menen dat de rechthebbende onder deze omstandigheden aan hen zou hebben willen schenken in plaats van dat haar vermogen zou verdampen, zoals nu het geval is. Daarom hebben de rechthebbende en haar overleden echtgenoot destijds ook beiden een testament opgemaakt waarin [appellante 1] en [appellante 2] zijn benoemd tot erfgenaam. Destijds was er geen schenkingstraditie, omdat het vermogen niet liquide was en in de woning van rechthebbende en haar echtgenoot was geïnvesteerd. Inmiddels woont rechthebbende in een woonzorgcentrum en is de woning verkocht. Daardoor is het vermogen nu liquide geworden.
De rechthebbende zal geen nadeel ondervinden van de schenking. Er zal na de schenking voldoende vermogen overblijven, ongeveer € 40.000. Ook dit dient bij de beoordeling te worden betrokken. Als partijen waren gehoord door de kantonrechter, dan hadden zij de wil van de rechthebbende om te schenken naar voren kunnen brengen.
5.3
Ingevolge de aanbevelingen curatele van het Landelijk Overleg Vakinhoud Civiel en Kanton (hierna: LOVCK) wordt voor de vermogensrechtelijke taken van de curator verwezen naar de Aanbevelingen meerderjarigenbewind. Ingevolge de aanbevelingen omtrent schenking wordt een door de bewindvoerder ingediend verzoek om te worden gemachtigd tot het doen van een schenking namens een rechthebbende die zijn wil niet kan bepalen, als hoofdregel afgewezen indien er geen schenkingstraditie wordt aangetoond. Er zijn bijzondere omstandigheden denkbaar op grond waarvan kan worden afgeweken van die hoofdregel. Daarnaast wordt een schenking in beginsel, ook als er wel sprake is van een schenkingstraditie, niet toegestaan indien het liquide vermogen van de rechthebbende door de schenking minder wordt dan € 30.000,-. Van deze grens kan worden afgeweken indien de kantonrechter van oordeel is dat daarmee de toekomstige verzorging van de rechthebbende geen gevaar loopt.
5.4
Uit het dossier en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de rechthebbende in november 2017, op 61-jarige leeftijd, een hersenbloeding heeft gekregen als gevolg waarvan zij blijvend ernstig hersenletsel heeft opgelopen. De echtgenoot van de rechthebbende, de vader van appellanten, is een half jaar later plotseling overleden op 5 mei 2018, op 64-jarige leeftijd. De rechthebbende is bij beschikking van de rechtbank van 7 juli 2018 onder curatele gesteld en verblijft in een somatisch verpleeghuis.
Ter zitting is gebleken dat de woning van de rechthebbende is verkocht in januari 2020, nadat was gebleken dat er voor rechthebbende geen perspectief meer was op zelfstandig functioneren en wonen. [appellante 2] en [appellante 1] hebben vervolgens hun kindsdeel, € 50.000,- tot € 60.000,- per kind uit de nalatenschap van hun vader verkregen. Thans bedraagt het vermogen van de rechthebbende ongeveer € 250.000,-. Tevens is gebleken dat de rechthebbende een nabestaandenpensioen ontvangt van haar overleden echtgenoot.
5.5
Niet in geschil is dat er in dit geval geen sprake is van een schenkingstraditie in de eigenlijke zin van het woord. Wel is er sprake van bijzondere omstandigheden in het verleden op grond waarvan het hof in dit specifieke geval reden ziet om enige schenking wel toe te staan. In de eerste plaats speelt een rol dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de rechthebbende en haar echtgenoot in het verleden een grote vrijgevigheid toonden richting hun dochters. Uit de in geding gebrachte verklaring van [vriend] en [vriendin] , vrienden van de rechthebbende en haar echtgenoot, maakt het hof op dat er ten behoeve van de dochters waar mogelijk geld opzij werd gezet, geld dat niet aan eigen luxe werd besteed. De wens en bedoeling van de rechthebbende en haar echtgenoot om in de toekomst vermogen te schenken aan hun dochters blijkt zowel uit hun beider testamenten als uit de naar derden gedane uitlatingen daarover. De rechthebbende is op jonge leeftijd, 61 jaar, wilsonbekwaam geworden en haar echtgenoot is eveneens op jonge leeftijd, te weten 64 jaar, overleden. Op die relatief jonge leeftijd waren zij nog niet in de omstandigheid om aan hun kinderen geldbedragen te kunnen schenken, omdat hun vermogen destijds nog niet liquide was. Mensen als rechthebbende en haar echtgenoot, die beiden steeds hebben gewerkt maar niet zoveel verdienden dat zij daarvan zoveel geld konden missen dat zij dit op middelbare leeftijd reeds aan hun kinderen konden geven, beginnen daar vaak pas mee wanneer zij in de aanloop naar hun pensioen de financiële balans opmaken of hun huis verkopen om kleiner te gaan wonen. Door hun voortijdig overlijden respectievelijk ziek worden zijn de rechthebbende en haar echtgenoot daaraan nooit toegekomen. Zij hebben daardoor geen schenkingstraditie in de eigenlijke zin van het woord kunnen scheppen.
5.6
Onder die specifieke omstandigheden acht het hof het in dit geval passend om, gelet op het voorgaande, schenkingen toe te staan in de orde van grootte zoals rechthebbende en wijlen haar echtgenoot deze zouden hebben gedaan als zij niet ziek zouden zijn geworden of zouden zijn overleden.
Het hof zal dan ook met ingang van de periode dat het huis werd verkocht, januari 2020, een machtiging verlenen voor een jaarlijkse belastingvrije schenking (van € 5.515,- per kind in 2020 en € 6.604,- per kind in 2021), onder de beperking dat deze schenkingen slechts zonder nadere toestemming van de kantonrechter mogen plaatshebben zolang de volgens de Aanbevelingen meerderjarigenbewind geldende grens van het liquide vermogen van de rechthebbende niet is bereikt. De door [appellante 1] en [appellante 2] primair verzochte machtiging om de zogenaamde “jubelton” te mogen schenken, wordt afgewezen. De financiële omstandigheden van rechthebbende en wijlen haar echtgenoot hadden dit ook niet mogelijk gemaakt wanneer hun gezondheid goed was gebleven. De verzorgingsbehoefte van de rechthebbende komt door deze schenkingen, gelet op de omvang van het vermogen, niet in het gedrang. Het hof betrekt daarbij tevens de omstandigheid dat de rechthebbende een nabestaandenpensioen ontvangt. De te beschermen vermogensrechtelijke belangen van de rechthebbende worden naar het oordeel van het hof niet geschaad wanneer de schenking wordt toegestaan. Het primaire verzoek van [appellante 1] en [appellante 2] wordt dan ook afgewezen, het subsidiaire verzoek wordt toegewezen.
5.7
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.
6 De beslissing
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking, en opnieuw beschikkende:
verleent [appellante 1] en [appellante 2] machtiging tot het doen van schenkingen ten laste van het vermogen van de rechthebbende aan ieder van hen tot een bedrag ter grootte van de maximale belastingvrije schenking per kind per jaar met ingang van 1 januari 2020, en zonder nadere toestemming van de kantonrechter slechts zolang de volgens de Aanbevelingen meerderjarigenbewind geldende grens van het liquide vermogen van de rechthebbende de schenking toelaat;
wijst af het anders of meer verzochte;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.F. Miedema, mr. J.M.C. Louwinger-Rijk en mr. J.W. van Zaane, in tegenwoordigheid van mr. L.S. van Tol als griffier en is op 14 december 2021 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.
De gegevens worden opgehaald
Hulp bij zoeken
Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over: