GERECHTSHOF AMSTERDAM
uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
de heffingsambtenaar van de gemeente Hoorn, de heffingsambtenaar,
tegen de uitspraak van 1 juli 2020 in de zaak met kenmerk HAA 20/289 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
[X]
, wonende te [Z] , belanghebbende,
gemachtigde: G. Gieben (Previcus B.V. te Boxmeer)
1 Ontstaan en loop van het geding
1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking krachtens artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) met dagtekening 28 februari 2019 de waarde van de onroerende zaak [A-straat] [A] te [Z] voor het jaar 2019 vastgesteld op € 211.000. In hetzelfde geschrift is de aanslag onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2019 bekendgemaakt.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft – na daartegen gemaakt bezwaar – bij uitspraak van
18 oktober 2019 de vastgestelde waarde gehandhaafd. Belanghebbende heeft daartegen beroep bij de rechtbank ingesteld.
1.3.
De rechtbank heeft bij de uitspraak van 1 juli 2020 als volgt beslist (in deze uitspraak zijn belanghebbende en de heffingsambtenaar aangeduid als ‘eiser’ en ‘verweerder’):
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- wijzigt de beschikking, stelt de waarde van de onroerende zaak nader vast op € 204.000;
- vermindert de aanslag onroerende-zaakbelastingen tot een, berekend naar een heffingsmaatstaf van € 204.000 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.700;
- geeft verweerder opdracht het voor deze zaak geheven griffierecht van € 47 aan eiser te vergoeden.”
1.4.
De heffingsambtenaar heeft tegen de uitspraak van de rechtbank op 11 augustus 2020 hoger beroep bij het Hof ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 september 2021. Het Hof heeft het onderzoek ter zitting is geschorst en de heffingsambtenaar in de gelegenheid gesteld stukken in te dienen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
1.6.
De heffingsambtenaar heeft op 14 september 2021 stukken ingediend. Bij brief van 21 september 2021 heeft belanghebbende daarop gereageerd.
1.7.
Partijen hebben het Hof toestemming gegeven (belanghebbende op 24 september 2021 en de heffingsambtenaar op 27 september 2021) om zonder (nadere) zitting op het hoger beroep te beslissen. Het onderzoek is daarop gesloten.
4 Beoordeling van het geschil
Op de zaak betrekking hebbende stukken
4.1.
Ter zitting bij het Hof is gebleken dat de heffingsambtenaar niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft overgelegd (zie artikel 8:42 Awb). De ontbrekende stukken zouden meer inzicht kunnen bieden in de door hem gehanteerde korting wegens de grotere inhoud van de woning. Ter zitting heeft de heffingsambtenaar aangegeven dat die korting is berekend met behulp van een rekenmodel op basis van de hem bekende marktcijfers. Nu het geschil zich in hoger beroep hierop toespitst, heeft het Hof daarin aanleiding gezien om het onderzoek ter zitting te schorsen en de heffingsambtenaar in de gelegenheid te stellen deze stukken binnen een week na de zitting alsnog in te brengen. De heffingsambtenaar heeft in dat kader een Excel-spreadsheet overgelegd, waarin onder meer gegevens zijn opgenomen die betrekking hebben op 40 woningen gelegen in de [A-straat] te [Z] . De heffingsambtenaar heeft daarbij de volgende toelichting gegeven:
De standaardinhoud in de groep is 264 m3 (zie: kolom ‘inhoud’). Van de [A-straat] wijken er drie woningen af van de standaard (nr. [xxx] , [A] en [xxx] ). Deze zijn respectievelijk 48, 61 en 93 m3 groter. Dit wordt vermenigvuldigd met 0,25. 48 x 0,25 = 12, 61 x 0,25 = 15,25 en 91 x 0,25 = 23,25 (zie: kolom ‘correctie inhoud’). Door de betreffende getallen (12, 15,25 en 23,25) van de standaard kuubsprijs af te trekken, krijgt men de gecorrigeerde kuubsprijs (respectievelijk 515, 511 en 503), zie: kolom ‘m3 prijs’.
Belanghebbende heeft daarop als volgt gereageerd:
(…)
In de toegezonden stukken zien we (…) slechts een opsomming van onroerend goed waarin de 0,25 eurocent per m3 is toegepast op meerdere objecten, in geen velden of wegen is er een spoor van een (…) rekenprogramma waaruit blijkt dat er een onderbouwing is van de door mijn gemotiveerd betwiste 0,25 eurocent correctie per m3 (…).
Voor de beantwoording van de vraag of de heffingsambtenaar met het overleggen van het spreadsheet heeft voldaan aan de op hem rustende verplichting om de op de zaak betrekking hebbende stukken te overleggen heeft het volgende te gelden. Indien een door het bestuursorgaan genomen besluit geheel of ten dele het resultaat is van een geautomatiseerd proces en de belanghebbende de juistheid van de bij dat geautomatiseerde proces gemaakte keuzes en van de daarbij gebruikte gegevens en aannames wil controleren en zo nodig gemotiveerd betwisten, moet het bestuursorgaan zorgdragen voor de inzichtelijkheid en controleerbaarheid van die keuzes, aannames en gegevens (zie HR 17 augustus 2018, ECLI:NL:HR:2018:1316). Door het overleggen van het spreadsheet heeft de heffingsambtenaar voldaan aan die op hem rustende verplichting. Dat het onderliggende rekenprogramma niet is overgelegd, zoals belanghebbende terecht opmerkt, brengt immers niet mee dat de door de heffingsambtenaar gemaakte keuzes en/of de door hem daarbij gebruikte gegevens en aannames niet controleerbaar zijn voor belanghebbende. Van een ongelijkwaardige procespositie van partijen is dan ook geen sprake.
4.2.
De rechtbank heeft omtrent het geschil als volgt overwogen en beslist:
“6. Bij de totstandkoming van de Wet WOZ is de WOZ-waarde omschreven als "de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding". De rechtbank overweegt dat verweerder aannemelijk moet maken dat hij de waarde niet op een te hoog bedrag heeft vastgesteld. Verweerder heeft daarvoor verwezen naar het door hem ingebrachte taxatierapport en de matrix. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder daarmee en met wat hij daarvoor verder heeft aangevoerd, niet in zijn bewijs geslaagd. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de door verweerder gehanteerde vergelijkingsobjecten vier aan elkaar identieke tussenwoningen zijn die weliswaar in dezelfde buurt als de woning liggen en tot dezelfde bouwstroom hebben behoord, maar een stuk kleiner zijn dan de woning en op kleinere kavels staan en daarom niet goed bruikbaar zijn als vergelijkingsobject. Deze woningen hebben een inhoud van ongeveer 264 m³ en staan op kavels ter grootte van 112 m² of 113 m². [A-straat] [B] is op 28 juni 2018 verkocht voor € 185.000, nummer [C] op 23 oktober 2017 voor € 167.500 en nummer [E] op 17 november 2017 voor 169.500. Nummer [D] is op 26 juni 2017 verkocht voor 162.500 en op 16 december 2019 opnieuw verkocht € 203.099. In de matrix zijn deze verkoopprijzen, rekening houdend met het tijdsverloop tussen de verkoopdatums en de waardepeildatum, herleid tot een prijs per vierkante meter kaveloppervlakte van € 250 en een prijs per kubieke meter woninginhoud van € 527. De rechtbank heeft geen reden om aan de juistheid van deze gegevens te twijfelen. De aan de woning toegekende waarde per kubieke meter woninginhoud bedraagt € 511 en is dus lager dan die is afgeleid uit de verkoopprijzen van de vergelijkingsobjecten. Met het afnemend grensnut, waarvan verweerder niet heeft betwist dat het zich niet alleen voordoet bij grond maar ook bij opstallen, is dus kennelijk rekening gehouden, maar desgevraagd heeft verweerder niet kunnen onderbouwen of daarmee in voldoende mate rekening is gehouden. Derhalve kan niet op adequate wijze worden beoordeeld of de vastgestelde waarde in een goede verhouding staat tot de gerealiseerde verkoopprijzen van genoemde vergelijkingsobjecten.
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser, met het door hem ingebrachte taxatierapport, de door hem voorgestane waarde evenmin aannemelijk gemaakt. Naar verweerder heeft aangevoerd en de rechtbank aannemelijk acht liggen de in dat taxatierapport genoemde objecten in een andere wijk waar, vanwege overlast door onder meer drugsgebruik, een ander prijspeil heerst. Eiser heeft dit niet betwist en de rechtbank acht de door eiser genoemde objecten daarom ook niet goed bruikbaar als vergelijkingsobject. Ook heeft eiser niet aangegeven hoe de waarde van de woning is herleid uit de gerealiseerde verkoopprijzen van de die objecten.
8. Nu geen van beide partijen de door hem voorgestane waarde aannemelijk heeft gemaakt, stelt de rechtbank die, rekening houdend met alle feiten en omstandigheden die daartoe door partijen over en weer zijn aangevoerd, in goede justitie vast op € 204.000. Het beroep is daarom gegrond verklaard.”
4.3.
De heffingsambtenaar heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij, anders dan door de rechtbank is geoordeeld, aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan. Hij heeft de waarde onderbouwd met de verkoop van vier, naar hij stelt, goede referentieobjecten die eveneens zijn gelegen in het [A-straat] (nummers [E] , [B] , [D] en [C] ). Deze objecten bevinden zich in een straal van circa 300 meter rondom de woning. Zo sprake is van stankoverlast van het nabijgelegen kipverwerkende bedrijf, is het neerwaartse prijseffect daarvan verdisconteerd in de voor die objecten gerealiseerde verkoopprijzen. De referentieobjecten zijn nagenoeg identieke woningen die zijn verkocht rondom de waardepeildatum. Zij maken deel uit van dezelfde bouwstroom als die waarin de woning is gebouwd, hebben hetzelfde bouwjaar (1996), hebben dezelfde bouwkwaliteit en een identiek energielabel. Daarom is ook gerekend met een eenheidsprijs per m³. Met onderlinge verschillen is voldoende rekening gehouden door aanpassing van de zogenoemde KOVL-aspecten. Met het principe ‘van het afnemend grensnut’ is, zo voert de heffingsambtenaar aan, voldoende rekening gehouden; bij een perceel groter dan 250 m² is gerekend met een afslag van 25%. Ook is voor de woning uitgegaan van een lagere prijs per m³ (€ 511 in plaats van € 527). De door belanghebbende aangevoerde referentieobjecten zijn minder goed bruikbaar, omdat die in een ander deel van de wijk zijn gelegen dat minder goed staat aangeschreven (meer (drugs)overlast). Deze woningen zijn bovendien gebouwd begin jaren tachtig van de vorige eeuw en hebben een lager energielabel.
4.4.
Belanghebbende voert aan dat de heffingsambtenaar de wet van het afnemend grensnut ten aanzien van de inhoud van de woning, die groter is dan de vergelijkingsobjecten, onvoldoende heeft laten meewegen. Een deugdelijke onderbouwing van het gehanteerde verschil ontbreekt. Daar komt bij dat de voorzieningen in de woning 22 jaar oud zijn en dus gedateerd. Daarmee is onvoldoende rekening gehouden. Ter onderbouwing van de door hem voorgestane waarde wijst hij voorts naar het in beroep overgelegde taxatierapport en de daarin genoemde referentieobjecten.
4.5.
Anders dan de rechtbank, is het Hof van oordeel dat de vier objecten die door de heffingsambtenaar ter onderbouwing van de door hem beschikte waarde zijn aangevoerd, geschikt zijn als referentieobject. Het gaat – gelet op de foto’s in het taxatierapport van de heffingsambtenaar– om nagenoeg identiek uitziende woningen die zijn gerealiseerd in dezelfde bouwstroom, in dezelfde nieuwbouwwijk, met hetzelfde bouwjaar en van dezelfde bouwkwaliteit.
4.6.
De enkele omstandigheden dat de woning een 61 m³ grotere inhoud heeft en een grotere tuin (van 69 m²), omdat het een hoekwoning betreft, doet aan dat oordeel niet af. Dat neemt niet weg dat met onderlinge verschillen rekening op de juiste wijze rekening moet worden gehouden. De heffingsambtenaar heeft aan genoemde verschillen, de grotere tuin en een grotere wooninhoud, een extra waarde van circa € 42.000 toegekend.
4.7.
Aan de grotere tuin is een extra waarde van € 15.000 toegekend. Belanghebbende heeft ter zitting bij het Hof verklaard dat hij deze hogere waardering voor het perceel niet betwist. Het Hof zal partijen hierin volgen.
4.8.
Het geschil spitst zich in hoger beroep toe op de extra waarde van circa € 27.000 die de heffingsambtenaar aan de woning heeft toegekend wegens een grotere inhoud. Het Hof overweegt ter zake als volgt.
4.9.
In het taxatierapport van de heffingsambtenaar is een matrix opgenomen waarin de verkoopcijfers van de vergelijkingsobjecten zijn herleid naar prijzen per kubieke meter woninginhoud (zie 2.3). De vergelijkingsobjecten hebben alle een inhoud van 264 m3 en voor alle objecten is de waarde daarvan bepaald op € 527 per m3.Uit de matrix volgt dat voor de woning is gerekend met een hogere waarde van circa € 27.000 wegens een grotere inhoud van 61 m³. Dit komt neer op € 442 per extra m³. Die eenheidsprijs is dus € 85 lager dan de eenheidsprijs die voor de eerste 264 m3 (en voor de referentieobjecten) is gehanteerd (€ 527), hetgeen neerkomt op een afslag van 16% vanwege het afnemend grensnut. Belanghebbende heeft aangevoerd dat aldus onvoldoende rekening is gehouden met ‘de wet van het afnemend grensnut’. Belanghebbende kent aan de extra kubieke meters een waarde van € 14.922 toe. Dit komt neer op een afslag van € 245 per m³ (€ 14.922,61) ofwel 53%.
4.10.
Ook indien het Hof met partijen er veronderstellenderwijs vanuit gaat dat voor modale woningen als de onderhavige, rekening moet worden gehouden met ‘de wet van het afnemend grensnut’ heeft de heffingsambtenaar daarmee, door het hanteren van een afslag van € 85 voor de ‘extra’ kubieke meters, voldoende rekening gehouden. Het Hof heeft hierbij meegewogen dat het hier gaat om een modale woning die gelet op grootte, indeling en hoogte, over relatief weinig inefficiënte ruimtes beschikt (anders dan bijvoorbeeld stolpboerderijen). De omstandigheid dat de heffingsambtenaar geen marktgegevens heeft overgelegd waaruit de juistheid van het door hem toegepaste afnemend grensnut volgt, leidt niet tot een ander oordeel, alleen al omdat het Hof het afnemende grensnut, verondersteld dat dit er is bij dit soort woningen, schattenderwijs niet hoger zou vaststellen dan waarvan de heffingsambtenaar is uitgegaan.
4.11.
De referentieobjecten die door belanghebbende zijn aangevoerd ter onderbouwing van een lagere waarde acht het Hof, nu deze in een ander deel van de wijk [A-straat] zijn gelegen en van een ander bouwjaar zijn, minder goed vergelijkbaar met de woning. Aan de hand van die verkooptransacties kan derhalve niet worden gezegd dat de waarde van de woning te hoog is vastgesteld. De stelling van belanghebbende dat met onderlinge verschillen onvoldoende rekening zou zijn gehouden volgt het Hof niet, mede omdat de [A-straat] een relatief jong deel van een nieuwbouwwijk betreft, met vrijwel uniforme woningen, zodat – zonder nadere onderbouwing die ontbreekt – niet aannemelijk is dat de referentieobjecten minder gedateerd zijn dan de woning. Gezien de straal waarbinnen de referentieobjecten zijn gelegen moeten eventuele waarde drukkende omgevingsfactoren bovendien geacht worden te zijn verdisconteerd in de gerealiseerde verkoopprijzen voor de referentieobjecten.
4.12.
Gelet op het voren overwogene acht het Hof de heffingsambtenaar, ook in het licht van hetgeen belanghebbende daartegen heeft aangevoerd, geslaagd in de op hem rustende bewijslast dat hij de waarde op waardepeildatum 1 januari 2018 niet te hoog heeft vastgesteld.
4.13.
De slotsom is dat het hoger beroep van de heffingsambtenaar gegrond is. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd.
6 Beslissing
De uitspraak is gedaan door mrs. C.J. Hummel, voorzitter, B.A. van Brummelen en W.J. Blokland, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Lambeck als griffier. De beslissing is op 19 oktober 2021 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen.
Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte.
Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.