Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:GHAMS:2022:2193

Gerechtshof Amsterdam
26-07-2022
31-03-2025
200.302.841/01
Civiel recht
Hoger beroep

‘Wwz arbeidsrecht. Geen sprake van een arbeidsovereenkomst omdat geen sprake was van een gezagsverhouding. Geen organisatorische inbedding (werkzaamheden betroffen niet de core business, maar zagen op specifieke deskundigheid), geen instructiebevoegdheid. Er is gesproken over een arbeidsovereenkomst, maar daar is het niet toe gekomen. Gelet op samenwerking van ruim veertien maanden is opzegging met onmiddellijke ingang niet redelijk, het hof acht een opzegtermijn van een maand redelijk.’

Rechtspraak.nl
AR-Updates.nl 2025-0429
VAAN-AR-Updates.nl 2025-0429
RAR 2025/99

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I

zaaknummer: 200.302.841/01

zaaknummer rechtbank Amsterdam: 9210412 EA VERZ 21-320

beschikking van de meervoudige burgerlijke kamer van 26 juli 2022

inzake

[appellant] ,

wonende te [woonplaats] ,

appellant in principaal appel, geïntimeerde in incidenteel appel,

advocaat: mr. N.H.P. Schatorjé te Amsterdam,

tegen

INBIOME B.V.,

gevestigd te Amsterdam,

geïntimeerde in principaal appel, appellante in incidenteel appel,

advocaat: mr. I.R. Boudrie te Amsterdam.

1 Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en inBiome genoemd.

[appellant] is bij beroepschrift met producties, ontvangen ter griffie van het hof op 12 november 2021, onder aanvoering van grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking die de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) op 20 augustus 2021 onder bovenvermeld zaaknummer heeft gegeven (hierna: de bestreden beschikking). Het beroepschrift strekt ertoe, zakelijk weergegeven, dat het hof de bestreden beschikking zal vernietigen en alsnog de– in hoger beroep gewijzigde – verzoeken van [appellant] zoals vermeld in het petitum van zijn beroepschrift en voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad zal toewijzen, met veroordeling van inBiome in de werkelijke proceskosten in beide instanties, met nakosten.

Op 22 april 2022 is ter griffie van het hof een verweerschrift in principaal appel tevens houdende incidenteel appel met producties van inBiome ingekomen, inhoudende in principaal appel de verzoeken van [appellant] af te wijzen, met veroordeling van [appellant] in de kosten van de procedure, met nakosten. In incidenteel appel heeft inBiome verzocht de toegewezen schadevergoeding van € 8.333,33 alsnog af te wijzen en [appellant] te veroordelen tot terugbetaling daarvan, te vermeerderen met wettelijke rente en met veroordeling van [appellant] in de kosten van de procedure in eerste aanleg en in incidenteel appel, met nakosten.

Op 4 mei 2022 is ter griffie van het hof een verweerschrift in incidenteel appel van [appellant] ingekomen, inhoudende in incidenteel appel de verzoeken van inBiome af te wijzen, met veroordeling van inBiome in de kosten van het incidentele appel.

De mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft plaatsgevonden op 3 juni 2022. Bij die gelegenheid heeft [appellant] door mr. J.A. de Roos, advocaat te Amsterdam, en inBiome door mr. Boudrie voornoemd en mr. M.E. Kind, advocaat te Amsterdam, het woord gevoerd, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. [appellant] heeft bij deze gelegenheid nog producties in het geding gebracht. Partijen hebben voorts vragen van het hof beantwoord.

Beide partijen hebben bewijs van hun stellingen aangeboden.

Vervolgens is de behandeling van de zaak gesloten en is uitspraak bepaald.

2 Feiten

De kantonrechter heeft in de bestreden beschikking onder 1.1 enkele feiten als in deze zaak vaststaand aangemerkt. Daarover bestaat geen geschil, zodat ook het hof daarvan zal uitgaan.

2.1

[appellant] , geboren [in] 1979, heeft van 17 december 2019 tot en met 8 maart 2021 werkzaamheden verricht voor inBiome.

3 Beoordeling

3.1

In eerste aanleg heeft [appellant] verzocht:

primair

I. te verklaren voor recht dat tussen partijen een arbeidsovereenkomst heeft bestaan;

II. inBiome te veroordelen een maandsalaris van € 8.333,33 bruto per maand te voldoen over de periode van 17 december 2019 tot en met 8 maart 2021, te verhogen met een maand extra;

III. inBiome te veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding van € 1.526.666,00 althans een nader te bepalen billijke vergoeding;

IV. inBiome te veroordelen tot het betalen van de gefixeerde schadevergoeding van € 17.700,00 bruto;

V. inBiome te veroordelen tot het betalen van de transitievergoeding van € 3.385,20 bruto;

VI. inBiome te veroordelen tot het verstrekken aan [appellant] van een correcte eindafrekening:

subsidiair:

VII. bij gedeeltelijke afwijzing van III. inBiome en Biomiris te veroordelen tot levering van 4,2% van de aandelen van Biomiris Capital;

meer subsidiair:

VIII. inBiome te veroordelen tot betaling van een management fee aan [appellant] van € 8.333,33 exclusief BTW per maand over de periode 17 december 2019 tot en met 8 maart 2021, te verhogen met een maand extra;

IX. inBiome te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding van € 281.247,00;

X. inBiome te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding van € 1.260.000,00;

nog meer subsidiair:

XI. bij afwijzing van X. inBiome en Biomiris te veroordelen tot levering van 4,2% van de aandelen van Biomiris Capital;

in alle gevallen:

XII. inBiome en Biomiris te veroordelen tot levering van 1,8% van de aandelen in Biomiris;

XIII. inBiome te veroordelen tot betaling van de werkelijk gemaakte juridische kosten;

XIV. inBiome te veroordelen, daar waar van toepassing, tot betaling van de wettelijke rente en de wettelijke verhoging;

XV. inBiome te veroordelen in de kosten van deze procedure.

InBiome heeft verweer gevoerd.

3.2

De kantonrechter heeft overwogen dat veeleer sprake lijkt te zijn van een overeenkomst van opdracht, omdat over elementaire zaken (zoals de beloning van de werkzaamheden) tussen partijen geen afspraken zijn vastgelegd. Voorts heeft de kantonrechter het volgende overwogen. Uit de overgelegde stukken is evenmin gebleken dat op een andere manier dan door schriftelijke vastlegging, overeenstemming tussen partijen is bereikt over de voorwaarden die golden voor de door [appellant] te verrichten werkzaamheden. Voor veel elementen van de werkzaamheden, zoals opgesomd door [appellant] , kan even goed van een overeenkomst van opdracht als van een arbeidsovereenkomst worden uitgegaan. Van directe aanwijzingen over de wijze hoe [appellant] zijn werkzaamheden moest verrichten is niet gebleken, een persoonlijke verplichting om de werkzaamheden te verrichten blijkt ook niet direct. Dit alles maakt dat van een arbeidsovereenkomst geen sprake is, reden waarom de kantonrechter alle vorderingen van [appellant] , die hun grondslag vinden in het hebben bestaan van een arbeidsovereenkomst, niet toewijsbaar acht. Er is sprake geweest van een overeenkomst van opdracht. Aan de hand van de overgelegde stukken kan in geen geval worden afgeleid dat sprake is van overeenstemming omtrent de levering van aandelen, zodat de kantonrechter deze vordering van [appellant] heeft afgewezen. Nu niet gebleken is van afspraken tussen partijen, noch over een vergoeding noch over eventuele beloning in aandelen, is de enige houvast voor vaststelling van de beloning van [appellant] datgene wat inBiome heeft toegezegd. Dit houdt volgens de kantonrechter in dat aan [appellant] over de periode van 17 december 2019 tot en met 8 maart 2021 een bedrag aan management fee van € 8.333,33 exclusief BTW per maand toekomt. De overeenkomst van opdracht is door inBiome beëindigd. Op grond van artikel 7:408 van het Burgerlijk Wetboek kan een opdrachtgever de overeenkomst te allen tijde opzeggen, hetgeen volgens de kantonrechter maakt dat de opzegging van inBiome eind april rechtsgeldig heeft plaatsgevonden. Partijen zijn het er over eens dat de samenwerking op 7 maart 2021 feitelijk is gestaakt. Gelet op de lengte van de samenwerking tussen partijen van ruim veertien maanden, is een opzegging van de overeenkomst van opdracht met onmiddellijke ingang niet gepast. Een opzegtermijn van een maand was in dit geval gepast geweest, reden waarom de kantonrechter een schadevergoeding van € 8.333,33 exclusief BTW heeft toegekend. Nu [appellant] geen van zijn stellingen ten aanzien van de beloning heeft kunnen onderbouwen, moet worden uitgegaan van de toezeggingen die inBiome heeft erkend. De kantonrechter heeft daarom alle vorderingen van [appellant] ten aanzien van de levering van (de waarde van) aandelen afgewezen. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] in principaal appel en inBiome in incidenteel appel met grieven op.

Arbeidsovereenkomst of opdrachtovereenkomst

3.3.1

Met grief I tot en met grief IV in principaal appel komt [appellant] op tegen het oordeel van de kantonrechter dat geen sprake is van een arbeidsovereenkomst, maar van een opdrachtovereenkomst. [appellant] heeft daartoe – samengevat weergegeven – aangevoerd dat partijen een proeftijd van twaalf maanden hadden afgesproken en dat binnen deze periode duidelijk zou zijn of partijen de samenwerking (minstens vier jaar) zouden voortzetten. Als de samenwerking binnen twaalf maanden zou eindigen zou [appellant] recht hebben op een vergoeding van € 100.000,00 bruto. Op 8 december 2020 heeft de CEO van inBiome, [X] (hierna: [X] ) [appellant] laten weten dat hij wilde dat [appellant] zou doorgaan bij inBiome. Vervolgens heeft inBiome de samenwerking op 8 maart 2021 stopgezet. Partijen hebben wel degelijk afspraken gemaakt op basis waarvan [appellant] van inBiome mocht verwachten dat hij voor zijn meer dan fulltime werkzaamheden zou worden beloond met € 100.000,00 bruto na het eerste jaar en de daarbij behorende opbouw van aandelen. Er is voldaan aan de criteria van artikel 7:610 BW. De werkzaamheden die [appellant] van 17 december 2019 tot 8 maart 2021 heeft verricht vallen onder het begrip arbeid. Van loon is sprake nu partijen hadden afgesproken dat [appellant] over het eerste jaar € 100.000,00 bruto zou ontvangen, ofwel een percentage van de aandelen en nadien zou hij beide krijgen. Aan het vereiste dat sprake moet zijn van een gezagsverhouding is voldaan omdat [appellant] was ingebed in de organisatie, reguliere bedrijfsactiviteiten verrichtte, zich nooit heeft laten vervangen, zijn vakantie vooraf heeft afgestemd met [X] , instructies ontving van [X] en sprake was van afhankelijkheid (en geen zelfstandig ondernemerschap). Het is altijd de bedoeling en veronderstelling van [appellant] geweest dat hij een gewone werknemer zou zijn.

3.3.2

Om met het laatste te beginnen: de Hoge Raad heeft in de zaak X/Gemeente Amsterdam (ECLI:NL:HR:2020:1746) geoordeeld dat niet van belang is of partijen daadwerkelijk de bedoeling hadden de overeenkomst onder de regeling van de arbeidsovereenkomst te laten vallen, maar of de overeengekomen rechten en verplichtingen voldoen aan de wettelijke omschrijving van de arbeidsovereenkomst van artikel 7:610 BW. Die omschrijving houdt in dat de werknemer zich verbindt om in dienst van de werkgever tegen loon (gedurende zekere tijd) arbeid te verrichten. Indien dat het geval is moet de overeenkomst worden aangemerkt als arbeidsovereenkomst.

3.3.3

In zijn curriculum vitae heeft [appellant] zichzelf omschreven als een:

‘Program and project manager specialising in global transformation change. Fifteen years of professional experience, including thirteen years of transformation delivery and change communications in het Finance, IT and Telecommunications industries, with several high-profile market leaders.’

Desgevraagd heeft [appellant] verklaard dat hij voorafgaand aan zijn werkzaamheden bij inBiome vanuit een Engelse Limited als contractor in het Verenigd Koninkrijk werkzaam was.

3.3.4

Tussen partijen staat vast dat [appellant] met inBiome in contact is gekomen door tussenkomst van [Y] (hierna: [Y] ). [Y] heeft daarover in een e-mail van 22 april 2022 onder meer het volgende verklaard:

‘(…) Ik heb [appellant] ( [appellant] ; hof) geïntroduceerd om de organisatie te helpen groeien en te helpen bij het ophalen van investeringen. Ik heb als consultant samengewerkt met hem aan de fundraising strategie en een business plan.’

Partijen hadden kennelijk initieel het plan dat [appellant] zou helpen bij het genereren van investeringen, maar de precieze taken en verantwoordelijkheden van [appellant] zijn nooit vastgelegd. Partijen verschillen van mening over de werkzaamheden die [appellant] na verloop van tijd is gaan verrichten. [appellant] heeft in dat kader gesteld dat hij COO was en zich bezighield met operationele taken, terwijl inBiome die operationele taken niet betwist, maar aanvoert dat het hoofddoel was en bleef het genereren van investeringen. Vaststaat evenwel dat de werkzaamheden die [appellant] van 17 december 2019 tot 8 maart 2021 heeft verricht onder het begrip ‘arbeid’ van artikel 7:610 BW vallen.

3.3.5

Tussen partijen staat eveneens vast dat [appellant] uitgesteld loon ontving, maar de vorm waarin dat geschiedde is tussen hen in geschil. [appellant] stelt dat de beloning bestond uit een mix van een betaling achteraf en een uitbetaling in aandelen, terwijl inBiome stelt dat [appellant] alleen recht had op een beloning als hij investeringen had binnengehaald. Vaststaat evenwel dat het uitgestelde loon onder het begrip ‘loon’ van artikel 7:610 BW valt.

3.3.6

Resteert de vraag of sprake was van een gezagsverhouding. [appellant] heeft uitgebreid betoogd dat hij was ingebed in de organisatie van inBiome. Nog daargelaten dat in de rechtspraak van de Hoge Raad niet wordt aangesloten bij het criterium ‘organisatorische inbedding’, volgt uit het betoog van [appellant] niet dat van een dergelijke organisatorische inbedding sprake was. Immers, niet de vraag of [appellant] zich moest houden aan de werkdiscipline binnen inBiome, maar de bredere vraag of de werkzaamheden een wezenlijk onderdeel uitmaakten van de bedrijfsvoering is daartoe relevant. Anders gezegd: ging het bij de werkzaamheden van [appellant] om core business van inBiome? Partijen verschillen van mening over de werkzaamheden die [appellant] is gaan verrichten, maar vaststaat dat inBiome een ‘medical technology’-bedrijf is, terwijl [appellant] gespecialiseerd is in ‘business transformation and development’. Bij de werkzaamheden van [appellant] ging het dus niet om de core business van inBiome, maar om werkzaamheden waarvoor inBiome de specifieke deskundigheid van [appellant] inhuurde. Het feit dat [appellant] zich niet liet vervangen en zijn vakantieweek vooraf heeft afgestemd met [X] maakt het voorgaande niet anders. [appellant] heeft een aantal WhatsApp-berichten en e-mails van [X] overgelegd waaruit zou blijken dat [X] een instructiebevoegdheid had, maar inBiome heeft gemotiveerd weersproken dat het hier werkinhoudelijke instructies betrof. Volgens inBiome betrof het op aanbod van [appellant] gedane kleine klusjes om [X] , die de kar van de COVID-19 diagnostiek trok, te ontlasten. [appellant] heeft dit niet weersproken, zodat het hof ervan uit gaat dat door de WhatsApp-berichten en e-mails niet is komen vast te staan dat [X] een instructiebevoegdheid had. Dat [appellant] afhankelijk was van zijn werkzaamheden bij inBiome en er volgens hem dus geen sprake is van zelfstandig ondernemerschap maakt het voorgaande niet anders.

3.3.7

[echtgenote] , echtgenote van [X] en arbeidsjuriste bij een bank, heeft op 9 juni 2021 over een gesprek met [appellant] eind juni/begin juli 2020 het volgende verklaard:

‘Ik heb [appellant] ( [appellant] ; hof) uitgelegd dat de 2 meest voor de hand liggende contractsvormen een arbeidsovereenkomst en een overeenkomst van opdracht zijn en de verschillen daartussen uitgelegd. [appellant] gaf aan de voorkeur te geven aan een arbeidsovereenkomst omdat dit voor hem fiscaal gezien gunstig zou zijn, waarop ik hem heb laten weten dat dit bij mijn weten niet de bedoeling van [X] ( [X] ; hof) was, die het tegen mij altijd over een ‘management agreement’ heeft gehad. (…) [appellant] vertelde dat een arbeidsovereenkomst eigenlijk sowieso nog niet mogelijk was zo lang hij zich nog niet hier in Nederland had ingeschreven. Zo zijn wij uit elkaar gegaan en er is verder geen opvolging meer aan gegeven. (…)’

Uit de verklaring van de echtgenote van [X] blijkt dat er wel over een arbeidsovereenkomst is gesproken, maar dat het daar niet toe is gekomen. Het feit dat [appellant] niet in Nederland was ingeschreven – hetgeen [appellant] tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft bevestigd – heeft daarbij een rol gespeeld. Het hof is niet gebleken dat [appellant] na het gesprek eind juni/begin juli 2020 hierop is teruggekomen.

3.3.8

Ten slotte heeft [appellant] verwezen naar een verklaring van inBiome ten behoeve van de gemeente Amsterdam van 28 december 2020, waaruit zou blijken dat sprake was van een arbeidsovereenkomst met inBiome vanaf 1 januari 2021. Voornoemde brief aan de gemeente Amsterdam leidt evenwel niet tot een ander oordeel, omdat deze louter is opgesteld in het kader van de Brexit, hetgeen door [appellant] ook is erkend.

3.3.9

Het hof concludeert, gelet op het voorgaande, dat niet is komen vast te staan dat [appellant] bij inBiome werkzaam was op basis van een arbeidsovereenkomst, zodat grief I tot en met grief IV in principaal appel faalt. Nu inBiome stelt dat sprake was van een opdrachtovereenkomst zal ook het hof daar in het hiernavolgende van uit gaan.

Levering aandelen

3.4.1

Met grief V en grief VI in principaal appel komt [appellant] op tegen het oordeel van de kantonrechter om zijn subsidiaire verzoek tot levering van 6% van de aandelen in Biomiris af te wijzen. [appellant] heeft daartoe – samengevat weergegeven – aangevoerd (en voor zover nog relevant) dat partijen in november 2020 zijn overeengekomen met elkaar te willen doorwerken en dat inBiome heeft erkend dat [appellant] hierbij recht zou hebben op toekenning van 1% van de aandelen.

3.4.2

Het hof oordeelt als volgt. [X] heeft [appellant] op 8 december 2020 per WhatsApp als volgt bericht:

‘Thanks! Just wanted to say I really enjoyed our discussion today and am happy we have arrived at a place of mutual understanding. I am really positive about our future as a company and as a team!’

Hierop heeft [appellant] als volgt gereageerd:

‘Likewise! I see so much potential and love that we both have such passion for the company! Someone’s that means hard conversations but I really appreciate that we can have them and hope that we can transform to turn the potential into reality! Cheers!

Uit deze WhatsApp correspondentie kan het hof niet afleiden dat partijen in november 2020 zijn overeengekomen met elkaar te willen doorwerken.

3.4.3

[XX] heeft [X] op 24 juni 2021 omtrent de gemaakte afspraken als volgt gemaild:

  • -

    ‘Indien we verder zouden willen met de [appellant] dan zou hij een vergoeding van 1% aandelen krijgen voor zijn bijdrage

  • -

    Als we niet verder zouden willen dan zouden we afscheid nemen, en zou hij een vergoeding van EUR 100.000 krijgen.’

[Z] (aandeelhouder van inBiome) (hierna: [Z] ) heeft [X] op 23 juni 2021 omtrent de gemaakte afspraken het volgende gemaild:

‘1) In mijn beleving zou [appellant] één jaar werken zonder vergoeding (geen arbeidsovereenkomst) en indien met goed gevolg max 4% aandelen kunnen bemachtigen in stapjes in de jaren er na. De 4% was identiek aan die van de investeerders die ook 4% hebben.

2) Bij het niet bemachtigen zou hij 1 jaarvergoeding krijgen voor het afgelopen jaar: Eur 100.000’

Uit de e-mails van [XX] en [Z] blijkt niet dat [appellant] een ongeclausuleerd recht zou hebben op toekenning van 1% van de aandelen. Het verkrijgen van aandelen was gekoppeld aan voortzetting van de samenwerking, waarover partijen in gesprek waren en waartoe het uiteindelijk niet is gekomen. [appellant] heeft derhalve onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld waaruit volgt dat hij recht heeft op toekenning van 1% van de aandelen. Grief V en grief VI in principaal appel slagen niet.

Betalingen op grond van opdrachtovereenkomst

3.5

Met grief I in incidenteel appel komt inBiome op tegen het oordeel van de kantonrechter dat partijen het er over eens zijn dat de samenwerking op 7 maart 2021 feitelijk is gestaakt. InBiome heeft daartoe aangevoerd dat de samenwerking door opzegging van [appellant] met ingang van 26 februari 2021 is beëindigd. Het hof volgt inBiome niet in dit betoog. Daartoe is het volgende redengevend. [X] heeft [appellant] bij brief van 16 maart 2021 onder meer het volgende geschreven:

‘With reference to our conversations of the past period, I regret to confirm that inBiome has decided to terminate our cooperation. Upon these discussions, you terminated your activities for inBiome with immediate effect, which was on March 8th 2021. We agree with this, providing that you ensure a proper transfer of your work. Our collaboration therefore has ended on March 8, 2021. (…)’

Uit deze brief blijkt dat inBiome heeft besloten de samenwerking met [appellant] te beëindigen, naar aanleiding waarvan [appellant] zijn werkzaamheden voor inBiome per direct op 8 maart 2021 heeft beëindigd. Grief I in incidenteel appel slaagt niet.

3.6.1

Met grief VII in principaal appel en grief II in incidenteel appel komt zowel [appellant] als inBiome op tegen het oordeel van de kantonrechter dat een opzegtermijn voor de opdrachtovereenkomst van een maand passend was geweest. [appellant] heeft daartoe – voor zover nog van belang en samengevat weergegeven – aangevoerd dat de kantonrechter tijdens de zitting in eerste aanleg heeft opgemerkt nog niet te weten hoe lang de opzegtermijn moet zijn, maar minimaal een paar maanden en misschien een half jaar. Gelet hierop en de omstandigheden van deze zaak acht [appellant] een opzegtermijn van een maand onbegrijpelijk. InBiome heeft daartoe – eveneens samengevat weergegeven – aangevoerd dat het voor een opdrachtgever op grond van artikel 7:408 lid 1 BW te allen tijde mogelijk is een opdrachtovereenkomst op te zeggen, tenzij de opzegging naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, waarvan in het onderhavige geval geen sprake is.

3.6.2

Het hof acht een opzegging van de opdrachtovereenkomst met onmiddellijke ingang niet redelijk, gelet op de lengte van de samenwerking van ruim veertien maanden. Uit het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg blijkt dat de kantonrechter in het kader van een voorlopig oordeel heeft gezegd:

‘Hoe lang die opzegtermijn moet zijn weet ik niet, maar een paar maanden minimaal. Misschien een half jaar.’

Omdat het hier evenwel een voorlopig oordeel betreft kunnen partijen daar geen rechten aan ontlenen. Het hof acht – met de kantonrechter – een opzegtermijn van een maand redelijk. Grief VII in principaal appel en grief II in incidenteel appel slagen niet.

3.7.1

Met grief VIII in principaal appel komt [appellant] op tegen het oordeel van de kantonrechter dat hij zijn stelling dat het de bedoeling was dat hij tot januari 2023 bij inBiome werkzaamheden zou verrichten – anders dan zijn eigen gespreksaantekeningen die door inBiome worden betwist – niet nader heeft onderbouwd. [appellant] heeft in dit verband verwezen naar de brief aan de gemeente Amsterdam en de afspraken die partijen maakten voor aanvang van hun samenwerking, waarbij werd gesproken over een periode van minimaal vier jaar.

3.7.2

Het hof heeft omtrent de verklaring van inBiome ten behoeve van de gemeente Amsterdam van 28 december 2020 onder 3.3.8 geoordeeld dat deze brief louter is opgesteld in het kader van de Brexit, hetgeen door [appellant] is erkend. Derhalve volgt uit de inhoud van deze brief niet zonder meer dat het de bedoeling was dat [appellant] tot januari 2023 bij inBiome werkzaamheden zou verrichten. InBiome heeft betwist dat partijen voor aanvang van hun samenwerking afspraken hebben gemaakt waarbij werd gesproken over een periode van minimaal vier jaar en [appellant] heeft daartegenover onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld waaruit volgt dat het de bedoeling van partijen was dat hij tot januari 2023 bij inBiome werkzaamheden zou verrichten. Grief VIII in principaal appel faalt.

3.8

Grief IX in principaal appel is een veeggrief en rechtvaardigt geen zelfstandige behandeling.

Proceskosten

3.9.1

Met grief X in principaal appel en grief III in incidenteel appel komen [appellant] respectievelijk inBiome op tegen het oordeel van de kantonrechter dat, gelet op de uitkomst van de zaak, het redelijk is dat partijen ieder hun eigen proceskosten dragen. [appellant] meent dat zijn vorderingen ten onrechte gedeeltelijk zijn afgewezen en dat hij ten onrechte zijn eigen proceskosten dient te dragen. InBiome heeft haar grief niet nader onderbouwd.

3.9.2

Gelet op het hiervoor overwogene zijn de vorderingen van [appellant] niet ten onrechte gedeeltelijk afgewezen en is terecht bepaald dat ieder der partijen de eigen proceskosten draagt. Grief X in principaal appel en grief III in incidenteel appel falen.

3.10

De slotsom is dat alle grieven, zowel in principaal als in incidenteel appel, falen. [appellant] heeft verzocht inBiome in de werkelijke proceskosten te veroordelen. Het verzoek tot vergoeding van alle door [appellant] in verband met de onderhavige procedure gemaakte kosten is slechts toewijsbaar in geval van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. Daarvan is pas sprake als het instellen van de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid daarvan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Hiervan kan eerst sprake zijn als eiser zijn vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het aanspannen van een procedure past terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter dat mede gewaarborgd wordt door artikel 6 EVRM. In het onderhavige geval is geen sprake van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door inBiome zodat geen aanleiding bestaat om haar in de werkelijke proceskosten te veroordelen. [appellant] zal worden veroordeeld in de kosten van het principale appel en inBiome zal worden veroordeeld in de kosten van het incidentele appel.

3.11

Partijen hebben geen concrete stellingen te bewijzen aangeboden die, indien bewezen, tot een andere beslissing zouden kunnen leiden, zodat hun bewijsaanbiedingen worden gepasseerd.

4 Beslissing

Het hof:

bekrachtigt de bestreden beschikking;

veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in principaal appel en begroot deze kosten, voor zover tot heden aan de zijde van inBiome gevallen, op € 783,00 aan verschotten en € 2.228,00 aan salaris en op € 163,00 voor nasalaris, te vermeerderen met € 85,00 voor nasalaris en met de kosten van het betekeningsexploot, ingeval niet binnen veertien dagen is voldaan aan de bij deze beschikking uitgesproken veroordeling(en) en betekening van deze beschikking heeft plaatsgevonden;

veroordeelt inBiome in de kosten van het geding in incidenteel appel en begroot deze kosten, voor zover tot heden aan de zijde van [appellant] gevallen, op € 1.114,00 aan salaris;

verklaart deze kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;

wijst af het (in hoger beroep) meer of anders verzochte.

Deze beschikking is gegeven door mrs. I.A. Haanappel-van der Burg, M.L.D. Akkaya en J.W. Rutgers en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 26 juli 2022.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.