Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:GHAMS:2022:3318

Gerechtshof Amsterdam
29-11-2022
06-12-2022
200.297.172/01
Civiel recht
Hoger beroep

Overeenkomst van geldlening afgeleid uit WhatsApp-gesprekken en bankafschriften. Onvoldoende gemotiveerde betwisting van authenticiteit van WhatsApp-gesprekken. Uit betalingsschema, bankafschriften en WhatsApp-gesprekken blijkt niet dat lening al was terugbetaald. Hof gaat ervan uit dat veertiendagenbrief schuldenaar heeft bereikt ex artikel 3:37 lid 3 BW, zodat buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn.

Rechtspraak.nl
RCR 2023/14

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I

zaaknummer : 200.297.172/01

zaaknummer rechtbank Amsterdam : 7999943/ CV EXPL 19-18421

arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 29 november 2022

inzake

[appellante] ,

wonende te [woonplaats 1] ,

appellante,

advocaat: mr. R.A. Dayala te Amsterdam,

tegen

[geïntimeerde] h.o.d.n. [X] ,

wonende te [woonplaats 2] ( [land] ),

geïntimeerde,

advocaat: mr. E.H.J. Slager te Amsterdam.

1 Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellante] en [geïntimeerde] genoemd.

[appellante] is bij dagvaarding van 17 december 2020 in hoger beroep gekomen van vonnissen van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter), van 29 oktober 2019, 26 mei 2020 en 22 september 2020, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [appellante] als opposante en [geïntimeerde] als geopposeerde (hierna: de bestreden vonnissen).

Het hof heeft in deze zaak op 3 augustus 2021 een tussenarrest uitgesproken en daarbij een mondelinge behandeling gelast. Deze mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 12 oktober 2021. Het daarvan opgemaakte proces-verbaal bevindt zich bij de stukken.

Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:

- memorie van grieven, met producties;

- memorie van antwoord.

Ten slotte is arrest gevraagd.

[appellante] heeft geconcludeerd dat het hof de bestreden vonnissen zal vernietigen en – uitvoerbaar bij voorraad – alsnog haar vorderingen geheel zal toewijzen en de oorspronkelijke vorderingen van [geïntimeerde] geheel zal afwijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instantie met nakosten en rente.

[geïntimeerde] heeft geconcludeerd dat het hof de bestreden vonnissen zal bekrachtigen, met – uitvoerbaar bij voorraad – veroordeling van [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep met nakosten en rente.

Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2 Feiten

De kantonrechter heeft in het in deze zaak gewezen eindvonnis van 22 september 2020 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt.

2.1

Uit schuldbekentenissen van 3 juni 2012 en 5 april 2013 blijkt dat [appellante] van [geïntimeerde] bedragen van respectievelijk € 1.500,00 en € 1.200,00 heeft geleend.

2.2

In een WhatsApp-gesprek van 27 juni 2013 staat onder meer het volgende vermeld:

“(…) [appellante] : Heb ff een vraag….. Ik wil 2500eur lenen voor mijn vader, alle betalingen gaan via mij lopen, kan ik het op mijn naam nemen? Of heeft u zijn gegevens nodig?

[appellante] : Oja en wat is de maximale aflos termijn?

(…)

[naam 2] : Dag mevr, [appellante] € 2.500,-wordt €3.000, en looptijd wordt vijf maande dus eind november 2013 met de zelfde voorwaarden.

[appellante] : 600eur p/mnd

[appellante] : ok

[appellante] : Heeft u zijn gegevens nodig of kan ik alles op mijn naam

[appellante] : Trouwens maandag ziet u mijn 600eur op uw rekening hoor

[naam 2] : Afgesproken indien u het op uw naam gaat nemen, heb ik niet de gegevens van uw nodig . Dus u zegt het

[appellante] : Ok dan kan het op mijn naam

[appellante] : Mag trouwens ook in de loop van volgende week hoor, zit nu toch in de nacht (…)”.

2.3

In een WhatsApp-gesprek van 1 juli 2013 staat het volgende vermeld:

“(…) [appellante] : Mr [geïntimeerde]

[appellante] : Ik heb zojuist voor uw overgemaakt (…)”.

2.4

Uit een bankafschrift van [appellante] blijkt dat zij op 1 juli 2013 een bedrag van € 600,00 aan [geïntimeerde] heeft overgemaakt met de vermelding ‘volgens afspraak mw [appellante] ’

2.5

In een WhatsApp-gesprek van 3 en 4 juli 2013 staat het volgende vermeld:

“(…) [appellante] : Gm meneer [geïntimeerde]

[appellante] : U kunt het inorde maken hoor

[naam 2] : Ok vanavond .

[appellante] : Is goed

[appellante] : Ik hoor van u

[appellante] : Mr [geïntimeerde] , ik heb gister niet meer gehoord

[naam 2] : Klop ik was laat thuis,

[appellante] : Mvr [naam 1] dr geld is bij mij hoor

[appellante] : Nee het geeft niet

[appellante] : Heb het nog niet op me rek gestort

[appellante] : Indien u het gestort wil, dan zet ik het vanmiddag even op me rekening dan stort ik het direct

[naam 2] : U kunt het storten en ik bel u op anomie .

[appellante] : Is goed

[appellante] : Belt u nu? Of later

[appellante] : Ik heb nu namelijk pauze

[appellante] : We verstang makandra

[naam 2] : Dag gudoe heb het overgemaakt voor je e. Nu jij.

[appellante] : Ja ik heb het net gezien dank u

[appellante] : Heb dt van mvr [naam 1] ook al overgemaakt. (…).”

2.6

Uit bankafschriften van [appellante] blijkt dat zij op 4 juli 2013 een bedrag van € 460,00 aan [geïntimeerde] heeft overgemaakt met de vermelding ‘inzake mw [naam 1] ’ en verder dat [geïntimeerde] aan [appellante] een bedrag van € 2.500,00 overgemaakt met de vermelding ‘zoals afgesproken vaderschal’

2.7

In een WhatsApp-gesprek van 27 november 2013 staat het volgende vermeld:

“(…) [appellante] : Bedrag was 2500 mt rente 3000

[naam 2] : Die €3.000,- wordt van februari tot eind juni 2014.

[appellante] : Maak er juli van noh

[appellante] : 6mnd

(…)

[naam 2] : [appellante] hoe het zit het over de periode december tot februari 2014

[appellante] : Dat zou je toch berekenen

[naam 2] : Wat dacht je van 10% ipv 20%

(…)

[appellante] : Is goed 10pr

[naam 2] : Oké afgesproken

[appellante] : DAn bereken voor me

[naam 2] : Is €250.-

[appellante] : Ok

[appellante] : Totaal? Wordt het dan

[naam 2] : [appellante] ik maak het totaal €3.300 voor 6mnd oké

[appellante] : 550

[appellante] : Pr mnd

[appellante] : Toch

[naam 2] : Afgesproken vanaf eind februari tot 31 juli 2014 ok.

[appellante] : Yep (…)”.

2.8

Uit een bankafschrift van [geïntimeerde] blijkt dat [appellante] op 31 maart 2014 een bedrag van € 550,00 aan [geïntimeerde] heeft overgemaakt met de vermelding ‘aflos [appellante] ’.

2.9

[geïntimeerde] heeft [appellante] door middel van een zogenaamde veertiendagenbrief van 14 januari 2019 gesommeerd tot betaling van een bedrag van € 3.300,00.

2.10

Bij verstekvonnis van 9 juli 2019 is [appellante] veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde] van € 3.300,00 aan hoofdsom te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding (5 juni 2019) tot de voldoening, € 455,00 aan buitengerechtelijke kosten en de proceskosten.

3 Beoordeling

3.1

In eerste aanleg heeft de kantonrechter – samengevat weergegeven en voor zover in hoger beroep nog relevant – geoordeeld dat uit de inhoud van de WhatsApp-berichten in combinatie met de informatie die is vermeld op de bankafschriften van [appellante] en [geïntimeerde] met voldoende mate van zekerheid valt af te leiden dat deze zijn gewisseld tussen [appellante] en [geïntimeerde] . Tevens is met voldoende mate van zekerheid komen vast te staan dat [appellante] een bedrag van € 2.500,00 van [geïntimeerde] heeft geleend en dat zij uiterlijk 31 juli 2014 een bedrag van € 3.300,00 had moeten terugbetalen. Uit een bankafschrift van [geïntimeerde] blijkt dat [appellante] [geïntimeerde] op 31 maart 2014 een bedrag van € 550,00 als aflossing heeft betaald, zodat de kantonrechter [appellante] heeft veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde] van € 2.750,00 aan hoofdsom, te vermeerderen met wettelijke rente en € 455,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, met veroordeling van [appellante] in de kosten van de (verzet)procedure met nasalaris. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellante] met haar grieven op.

3.2

Met grief I komt [appellante] op tegen het oordeel van de kantonrechter dat uit de inhoud van de WhatsApp-berichten in combinatie met de informatie die is vermeld op de bankafschriften van [appellante] en [geïntimeerde] met voldoende mate van zekerheid kan worden afgeleid dat deze zijn gewisseld tussen [appellante] en [geïntimeerde] . [appellante] heeft daartoe – samengevat weergegeven – aangevoerd dat de door [geïntimeerde] in eerste aanleg overgelegde WhatsApp-gesprekken een afdruk is van een txt-bestand, dat eenvoudig bewerkt kan worden. Volgens [appellante] kan uit de overgelegde gesprekken niet worden opgemaakt dat het volledige bestand een authentieke uitdraai van WhatsApp-gesprekken betreft. Uit de gesprekken kan geen telefoonnummer worden afgeleid dat is gekoppeld aan [appellante] noch [geïntimeerde] . Tevens zou een zekere ‘ [naam 2] ’ hebben deelgenomen aan het gesprek, terwijl [geïntimeerde] ‘ [naam 3] ’ heet. [appellante] is daarom van oordeel dat de overgelegde gesprekken geen bewijs opleveren om de stellingen van [geïntimeerde] te ondersteunen. [appellante] heeft ontkend en betwist dat zij zou hebben aangegeven dat op haar een betalingsverplichting rustte, ingaande in februari 2014 met zes maandelijkse termijnen van € 550,00.

3.3

Het hof oordeelt als volgt. [appellante] stelt in grief I dat het door [geïntimeerde] overgelegde txt-bestand met de WhatsApp-gesprekken ‘eenvoudig bewerkt kan worden’, maar [appellante] stelt niet dat het txt-bestand ook daadwerkelijk bewerkt is en zo ja, op welke onderdelen en in welke zin. Dat uit de WhatsApp-gesprekken geen telefoonnummer kan worden afgeleid dat gekoppeld is aan [appellante] of [geïntimeerde] en dat een zekere ‘ [naam 2] ’ heeft deelgenomen aan het gesprek terwijl [geïntimeerde] ‘ [naam 3] ’ heet maakt naar het oordeel van het hof niet dat aan de authenticiteit van de gesprekken moet worden getwijfeld. [appellante] heeft dit onderdeel van het bestreden vonnis van 22 september 2020 derhalve onvoldoende gemotiveerd betwist. Daar komt bij dat [appellante] niet gemotiveerd heeft bestreden dat, zoals ook door de kantonrechter is overwogen, meerdere malen in de Whatsapp-berichten wordt gesproken over een door [appellante] aan [geïntimeerde] over te maken bedrag of vice versa, waarna volgens bankafschriften ook een daarmee overeenkomend bedrag werd overgemaakt, hetgeen er een bevestiging van vormt dat de Whatsapp-berichten tussen [appellante] en [geïntimeerde] zijn uitgewisseld. De ontkenning en betwisting van [appellante] dat zij zou hebben aangegeven dat op haar een betalingsverplichting rustte, ingaande in februari 2014 met zes maandelijkse termijnen van € 550,00 faalt omdat uit het WhatsApp-gesprek van 27 november 2013 (zie onder 2.7) volgt dat partijen zijn overeengekomen dat [appellante] het totaalbedrag van € 3.300,00 vanaf eind februari 2014 tot 31 juli 2014 in zes maandelijkse termijnen van € 550,00 aan [geïntimeerde] zou terugbetalen. Grief I faalt derhalve.

3.4

Met grief II komt [appellante] op tegen het oordeel van de kantonrechter dat uit het WhatsApp-gesprek van 27 november 2013 blijkt dat partijen een langere looptijd overeengekomen zijn voor de geldlening van € 2.500,00 die op 4 juli 2013 door [geïntimeerde] naar de bankrekening van [appellante] is overgemaakt. [appellante] heeft daartoe aangevoerd dat zij de lening reeds had terugbetaald. [appellante] heeft een betalingsschema overgelegd, met onderliggende bankafschriften en verwijzing naar de Whatsapp-correspondentie teneinde aan te tonen dat zij aan haar betalingsverplichtingen heeft voldaan. [appellante] heeft gesteld dat het niet ondenkbaar is dat de WhatsApp-gesprekken gingen over bedragen die anderen verschuldigd zijn aan [geïntimeerde] , maar daarvoor kan [appellante] niet worden aangesproken. De bankrekening van [appellante] werd gebruikt als tussenrekening en [appellante] fungeerde als intermediair, zonder dat [geïntimeerde] haar heeft gecompenseerd voor haar werkzaamheden, aldus nog steeds [appellante] .

3.5

Het hof oordeelt dat uit het betalingsschema van [appellante] in combinatie met de onderliggende bankafschriften en de verwijzing naar de WhatsApp-gesprekken geenszins blijkt dat [appellante] de lening van [geïntimeerde] reeds had terugbetaald. [appellante] verwijst allereerst naar betalingen die zijn verricht voordat [geïntimeerde] het geleende bedrag op 4 juli 2013 aan haar had overgemaakt, maar deze betalingen kunnen natuurlijk nooit in mindering strekken op die lening. Daar komt bij dat [appellante] zelf nog twee leningen had lopen die moesten worden afgelost en tevens als intermediair optrad voor aflossingen op leningen tussen [geïntimeerde] en [naam 1] , [naam 4] en [naam 5] . [geïntimeerde] heeft per bankafschrift en met verwijzing naar de WhatsApp-correspondentie gemotiveerd aangegeven op welke lening welke betaling ziet. Hieruit volgt dat [appellante] op de lening van [geïntimeerde] van € 3.300,00 alleen op 31 maart 2014 (zie onder 2.8) een bedrag van € 550,00 heeft afgelost, zodat een bedrag resteert van € 2.750,00. De stelling van [appellante] dat het ‘niet ondenkbaar’ is dat de WhatsApp-gesprekken gingen over bedragen die anderen verschuldigd waren aan [geïntimeerde] is een onvoldoende gemotiveerde betwisting, zodat het hof daaraan voorbij gaat. Aan de suggestie van [appellante] , dat zij nog gecompenseerd zou moeten worden voor haar werkzaamheden als intermediair, verbindt zij geen rechtsgevolgen zodat ook het hof daaraan voorbij gaat. Grief II slaagt niet.

3.6

Met grief III komt [appellante] op tegen de toewijzing van de buitengerechtelijke incassokosten. [appellante] heeft ontkend dat zij de aanmaning van 14 januari 2019 (hierna: de veertiendagenbrief) heeft ontvangen. Op [geïntimeerde] rust de stelplicht en bewijslast dat aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW is voldaan, zodat [geïntimeerde] moet stellen en bewijzen dat de veertiendagenbrief door hem is verzonden naar een adres waarvan hij redelijkerwijs mocht aannemen dat [appellante] aldaar door hem kon worden bereikt en dat en op welke dag de brief aldaar is aangekomen. [geïntimeerde] heeft op geen enkele wijze aangetoond dat hij de veertiendagenbrief daadwerkelijk heeft verstuurd, noch dat [appellante] de brief heeft ontvangen, aldus [appellante] .

3.7

Het hof oordeelt dat, nu de tot de schuldenaar gerichte aanmaning in de zin van artikel 6:96 lid 6 BW een verklaring is als bedoeld in artikel 3:37 lid 3 BW, zij pas haar werking heeft als zij de schuldenaar heeft bereikt. De bewijslast daarvan rust op degene die zich op (de gevolgen van) de verklaring beroept. Aangezien [appellante] de ontvangst van de veertiendagenbrief heeft betwist dient [geïntimeerde] feiten en omstandigheden te stellen (en zo nodig te bewijzen) waaruit volgt dat de veertiendagenbrief door hem is verzonden naar een adres waarvan hij redelijkerwijs mocht aannemen dat de geadresseerde daar door hem kon worden bereikt, en dat de verklaring daar is aangekomen. [geïntimeerde] heeft in dat kader gesteld dat hij de veertiendagenbrief op 14 januari 2019 heeft laten verzenden door een deurwaarder naar het adres waar [appellante] op dat moment woonde en volgens de Basisregistratie Personen ingeschreven stond. [appellante] heeft niet betwist dat zij op 14 januari 2019 ingeschreven stond op het adres [adres] te [plaats] , aan welk adres die brief gericht is. De blote ontkenning van de ontvangst van de veertiendagenbrief door [appellante] volstaat niet. Het had op de weg van [appellante] gelegen te onderbouwen waarom de veertiendagenbrief haar niet heeft kunnen bereiken, bijvoorbeeld door aan de hand van concrete feiten en omstandigheden aannemelijk te maken dat zij al eerder problemen heeft ondervonden met de postbezorging en zij daarover ook heeft geklaagd bij PostNL. Daarbij weegt tevens mee dat [appellante] in eerste aanleg de ontvangst van de veertiendagenbrief niet heeft betwist. Het hof gaat er daarom van uit dat de veertiendagenbrief [appellante] heeft bereikt in de zin van 3:37 lid 3 BW. [appellante] is derhalve buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd. Grief III slaagt niet.

3.8

Slotsom is dat de grieven niet slagen. De bestreden vonnissen zullen worden bekrachtigd. [appellante] is in eerste aanleg terecht in de proceskosten veroordeeld, reden waarom ook grief IV niet slaagt. [appellante] zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep. Partijen hebben geen bewijs aangeboden van feiten en omstandigheden die, indien bewezen, tot een andere uitkomst kunnen leiden, zodat hun bewijsaanbiedingen worden gepasseerd.

4 Beslissing

Het hof:

bekrachtigt de bestreden vonnissen;

veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 338,00 aan verschotten en € 1.574,00 voor salaris en op € 163,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 85,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;

verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.

Dit arrest is gewezen door mrs. G.C. Boot, I.A. Haanappel-van der Burg en W.J.J. Wetzels en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 29 november 2022.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.