Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:GHAMS:2023:1227

Gerechtshof Amsterdam
30-05-2023
19-07-2023
200.302.067/01
Cassatie: ECLI:NL:HR:2024:1871
Civiel recht
Hoger beroep

Uitleg bonusregeling.

Rechtspraak.nl
AR-Updates.nl 2023-0897
VAAN-AR-Updates.nl 2023-0897

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I

zaaknummer : 200.302.067/01

zaaknummer rechtbank Amsterdam : 9182289 EA VERZ 21-298

beschikking van de meervoudige burgerlijke kamer van 30 mei 2023

inzake

[appellant] ,

wonende te [woonplaats] ,

appellant,

advocaat: mr. I.D.C.J. van Driel te Rotterdam,

tegen

[geïntimeerde] B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

geïntimeerde,

advocaat: mr. N. Koene te Amsterdam.

1 Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna wederom [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.

Op 12 juli 2022 is een tussenbeschikking (hierna: de tussenbeschikking) gegeven. Voor het procesverloop tot die datum verwijst het hof naar de tussenbeschikking. Op 20 september 2022 en 16 november 2022 zijn getuigen gehoord door mr. G.C. Boot als raadsheer-commissaris. Hiervan is telkens een proces-verbaal opgemaakt. Deze processen-verbaal bevinden zich bij de gedingstukken.

Na de enquête en de contra-enquête zijn de volgende stukken ingediend:

  • -

    verzoek tot heropening enquête door [geïntimeerde] (per e-mail);

  • -

    akte uitlaten verzoek heropening, berekening overwerkvergoeding, met productie, door [appellant] ;

  • -

    conclusie na enquête en akte uitlaten overwerkvergoeding, met producties, door [geïntimeerde] ;

  • -

    conclusie na enquête, met producties, door [appellant] .

Bij brief van 24 januari 2023 is door het hof afwijzend beslist op het verzoek van [geïntimeerde] tot heropening van de enquête. Nadat vervolgens de conclusies na enquête zijn genomen is ten slotte beschikking gevraagd.

2 De verdere beoordeling

Bonus

2.1

Het hof heeft in de tussenbeschikking [geïntimeerde] toegelaten tot het in 3.4.6 van die beschikking bedoelde bewijs, te weten dat [geïntimeerde] [appellant] tijdens diens sollicitatiegesprek heeft uitgelegd hoe haar bonussysteem (in haar optiek) werkt. Het bonussysteem houdt volgens [geïntimeerde] in dat op het volgens het booklet en het componentenschema berekende bonusbedrag het basissalaris in mindering dient te worden gebracht, of anders gezegd: dat de bonusbedragen slechts worden uitgekeerd voor zover deze het basissalaris overtreffen.

2.2.1

[naam 1] (verder: [naam 1] ) heeft als getuige verklaard: “Ik heb in september 2019 een sollicitatie gesprek gevoerd met [appellant] . Ik kan me dat nog wel herinneren. Hij was een van de eerste security experts plus die ik aannam. Ik had toen nog weinig één op één gesprekken gevoerd, maar met hem wel. (…) Bij het gesprek was ook aanwezig [naam 2] , maar hij was iets verlaat. Ik heb mij aan [appellant] voorgesteld en even later schoof [naam 2] ook aan, die zich ook heeft voorgesteld. Vervolgens begon het sollicitatiegesprek. We hadden het uitgebreide CV van [appellant] al, en we gingen snel over naar het bespreken van het booklet. Dat is een boekje van ongeveer 5 pagina’s en daar staat in wat [geïntimeerde] doet, wie we zijn enzovoort. Onderdeel van dat booklet is een pagina over het bonussysteem. (…) Ik vertelde [appellant] dat [geïntimeerde] een stukje vangnet hanteert. Dat betekent dat je een basisinkomen ontvangt, ook als je geen sales zou maken. (…) Ik heb [appellant] uitgelegd dat wij geen liefdadigheidsinstelling zijn. En dat je eerst sales moet verrichten voordat je je bonus verdient. [appellant] had daar vragen over en [naam 2] heeft die beantwoord. [naam 2] heeft op een papiertje uitgetekend hoe het werkt. Dat was een soort trechter. Eerst moet je je potje vullen en dan pas zou je een bonus krijgen. Bij een basissalaris van 1600 euro moet je tussen de één en drie sales verrichten voordat je een bonus gaat krijgen. [appellant] had een hoger basissalaris, namelijk van 2000 euro. Hem is daarom verteld dat hij vier tot vijf sales moet verrichten voordat hij een bonus zou gaan verdienen. Die aantallen sales die je moet doen verschillen een beetje omdat het ervan afhangt wat je verkoopt, een basispakket of een uitgebreid pakket. Toen [naam 2] hem dat had laten zien en had verteld, had [appellant] daar geen vragen meer over.

2.2.2

[naam 2] (verder: [naam 2] ) heeft als getuige verklaard: “In september 2019 was ik branchemanager (…). Ik herinner me het sollicitatiegesprek met [appellant] nog. Door een miscommunicatie was ik een uur te laat. Het gesprek begon om 11 uur, maar ik schoof om 12 uur aan. Ik heb mij voorgesteld en we zijn toen het zakelijke gedeelte gaan bespreken, dat duurde tot 13:00 uur. Ik heb een uitleg gegeven over de functie, het carrière pad en de betaling/het verdienmodel. Mevrouw [naam 1] was bij dit gesprek ook aanwezig. Ik heb vooral het woord gevoerd. Ik ben dagelijks bezig met dat verdienmodel en bespreek dat vanuit het magazine. Daar staat een voorbeeld in. (…) Ik teken altijd een voorbeeld om het in Jip en Janneke taal duidelijk te maken. Je verdient bij [geïntimeerde] een basissalaris en ik heb uitgelegd wat je kan verdienen als je sales gaat maken. Dat basissalaris is een vangnet. (…) [appellant] werd aangenomen om security expert plus te worden, want hij had enige ervaring en daarom kreeg hij direct een bedrijfsauto. Voor hem golden hogere criteria voor de sales (6 tot 7 sales) en hij kreeg ook een hoger basissalaris. Normaal is het basissalaris toen 1635 euro en [appellant] kreeg 2000 euro. Bij 6 of 7 sales kom je dan boven je basissalaris en alles wat je erboven doet verdien je aan bonus. Aan de hand van het voorbeeld heb ik dat laten zien, wat je bij 7, 8 of 9 sales verdient. Dat hangt verder ook af van het pakket dat je verkoopt. Bij 8 sales is je totale bruto salaris 3200 tot 3600 euro. (…) Ik maak hier ter plekke een tekening zoals ik dat normaal gesproken voor sollicitanten ook doe en zoals ik het mij herinner heb ik dat voor [appellant] ook gedaan. (…) Voordat ik die uitleg gaf had [appellant] vragen over zijn basissalaris en wat dat voor de bonus betekende omdat hij een hoger basissalaris had. Dat heb ik hem toen uitgelegd en daarna had hij geen vragen meer, het was voor hem duidelijk. (…) Ik heb aan [appellant] uitgelegd welke componenten meetellen voor bonus. Je hebt namelijk verschillende pakketten, hoe hoger de prijs van de pakketten, hoe hoger de bonus. Extra componenten leiden dus tot een extra bonus. Je hebt ook nog een trigger-bonus. In potentie kunnen 5 uitgebreide sales dus tot een hogere bonus leiden dan 7 beperkte sales. De in het voorbeeld genoemde bedragen zijn dus een indicatie en dat heb ik met [appellant] besproken. (…) Ik heb later nog wel met [appellant] gesproken. Hij gaf soms aan dat zijn bonus niet klopte omdat hij een extra component had verkocht die dan niet op zijn lijst stond. Dat liet ik dan uitzoeken. Naar mijn idee had [appellant] goed begrepen wat het verdienmodel was. Hij zei mij wel op een gegeven moment dat het volgens hem in het contract anders stond dan dat ik het had uitgelegd. Hij zei dat in het contract stond dat je een basissalaris had en dat de bonus er op kwam. Ik zei daarop dat het bij [geïntimeerde] niet zo werkte. Ik denk dat dit gesprek in de eerste twee maanden na zijn indiensttreding plaatsvond. Daarna is [appellant] er bij mij niet meer op teruggekomen. (…) Een dergelijk bonusscheme (bonusscheme for coach, toevoeging hof), maar dan voor de functie van [appellant] is met hem besproken. Dat gebeurde toen in de vierdaagse training die start op de eerste werkdag. Tegenwoordig is dat een tweedaagse training. Toen was het zo dat die training in de eerste werkweek werd gegeven op maandag, dinsdag, woensdag en vrijdag. Ik was daar zelf niet bij maar door trainers wordt aan de hand van dit bonusscheme uitgelegd hoe het werkt. Je kan dan precies zien wat je bijvoorbeeld krijgt bij verkoop van een king-sales.”.

2.2.3

[appellant] heeft als getuige verklaard: “Ik zou een gesprek hebben met mevrouw [naam 1] en [naam 2] . [naam 2] was er echter niet, dus ik heb het eerste uur alleen met mevrouw [naam 1] gesproken. Het bleek dat [naam 2] op dat tijdstip een promotiegesprek had. Na een uur kwam hij energiek binnen. In het eerste uur alleen met [naam 1] vertelde zij het volgende. Er was een bonusregeling. Ze liet mij ook het booklet zien. Zij vertelde mij wat je kon verdienen. De sky was the limit. Er waren verkopers die wel € 10.000,- verdienden. Je had een vast salaris en voor alles wat je verkocht kreeg je een bonus bovenop je salaris. Toen ik om uitleg daarover vroeg zei zij: dat krijg je op de branche te horen. Ik wilde namelijk weten wat ik zou gaan verdienen in plaats van wat ik kon verdienen. In dat eerste uur heeft [naam 1] over de grote ambitie van [geïntimeerde] gesproken. Na ruim een uur kwam [naam 2] binnen (…). Hij pakte mijn CV en zei dat [geïntimeerde] mij als senior verkoper wilde inlijven. Ik zou security expert plus worden, dat was iets nieuws, ik zou de tweede of de derde zijn. Daarmee kreeg ik een vast salaris van € 2000,- en direct een auto van de zaak en ik had snellere doorgroei mogelijkheden. In bijzijn van [naam 2] (dus in het gesprek met zijn drieën) is het booklet niet meer doorgenomen. Er is helemaal niets op tafel gekomen over de bonusregeling. [naam 2] heeft geen tekening gemaakt over de bonusregeling. Dat weet ik absoluut zeker. [naam 2] heeft niks inhoudelijks over die bonus gezegd. Als dat wel zo zou zijn geweest dan had ik hier niet gezeten.”

2.2.4

[naam 3] (verder: [naam 3] ) heeft als getuige verklaard: “Bij mijn sollicitatiegesprek kreeg ik een presentatie over [geïntimeerde] en toen een gesprek met [naam 2] en een dame van HR. Er werd gezegd dat er een bonusregeling was, en dat de sky the limit was, dus dat er geen plafond was. Er werd toen niet uitgelegd hoe die regeling werkte. Wel dat als je veel verkocht je veel bonussen kreeg. Pas op de trainingsweek toen ik in dienst was werd er uiteengezet hoe de bonusstructuur in elkaar zat. Er werd een PowerPoint getoond met getallen en bedragen. (…) Op een gegeven moment had ik een maand maar twee of drie sales en een vrij laag salaris. Ik heb daar vragen over gesteld aan (…) [naam 2] . Die zei dat je eerst je basissalaris moest terugverdienen voordat je bonussen kreeg uitbetaald. Ik heb toen gezegd dat ik dat niet wist. In mijn sollicitatiegesprek met [naam 2] heeft hij geen tekening gemaakt.”

2.2.5

[naam 4] (verder: [naam 4] ) heeft als getuige verklaard: “Ik ben in dienst gekomen in ongeveer 2017/2018. Er is toen een PowerPoint getoond over de bonusregeling. Hoe de bonusregeling in de praktijk werkte, werd mij pas in de loop van de tijd duidelijk. Het systeem van potje vullen was mij toen ik dienst trad niet duidelijk. (…) Ik heb één keer zelf een sollicitatiegesprek gevoerd. Daar is ook de recruiter en er wordt een PowerPoint getoond. Uit die PowerPoint, en mijn toelichting daarop, kon je afleiden wat je zou verdienen bij vijf sales en wat bij tien sales. Ik denk dat de toehoorder daar niet uit kon afleiden dat je eerst je basissalaris aan sales moest verdienen voordat je een bonus uitgekeerd kreeg.”

2.2.6

[naam 5] (verder: [naam 5] ) heeft als getuige verklaard: “Voorafgaand aan mijn sollicitatiegesprek met [naam 7] en [naam 2] had ik gesproken met de recruiter, [naam 1] . (…) Er werd mij verteld wat de baan inhield, wat er van mij werd verwacht en dat er een bonusregeling was. Vooral [naam 2] deed het woord. Er was een basissalaris en aan de hand van sales kon je dat uitbreiden met een bonus. Dat werd verteld en er werd een brochure getoond, daar werd doorheen gebladerd. Ik kreeg hem ook mee. Wat ik me ervan herinner stond daarin uitgelegd wat een sale oplevert, je hebt verschillende niveaus van sales. Het basissalaris was het minimumloon of iets daarboven. Als je een slechte maand had en niks verkocht zou je toch dat basissalaris ontvangen. Wanneer je in een maand maar één verkoop zou hebben gedaan, dan zou je toch een bonus krijgen. Zo had ik dat begrepen. (…) Tijdens het sollicitatiegesprek wat ik met [naam 2] had is er geen tekening gemaakt.”

2.2.7

In een aanvullende verklaring van 15 februari 2023 heeft [naam 1] geschreven: “Ik (…) heb, zoals eerder verklaard, op 13 september 2019 een infomeeting/sollicitatie gehad met [appellant] en [naam 2] . [naam 2] was ongeveer een uur verlaat, waardoor [appellant] en ik een tijd met zijn 2en hebben gewacht. (…) Tijdens het wachten hebben [appellant] en ik niet over de bonus gesproken maar meer over privé-zaken zoals zijn hond. Nadat [naam 2] was aangeschoven en zich had voorgesteld, hebben wij meerdere dingen met [appellant] besproken. Toen hebben [naam 2] en ik ook het bonussysteem aan [appellant] uitgelegd, waar [naam 2] met name het woord had. (…) [naam 2] heeft hierbij ook een tekening gemaakt om de werking van de bonus te verduidelijken. Ik begrijp dat er nu discussie is of [naam 2] die tekening heeft gemaakt. Ik weet 100% zeker dat dit zo is gedaan bij [appellant] , die tekening is gemaakt en is ook zoals [naam 2] die aan de rechter heeft laten zien. (…)”.

2.2.8

In een aanvullende verklaring van 20 februari 2023 heeft [naam 2] geschreven: “Ik weet zeker dat in elk geval bij [appellant] als security expert plus een tekening heb gemaakt, zoals ik ook aan de rechter heb laten zien. (…) Ook met [naam 6] en [naam 3] heb ik een sollicitatiegesprek gevoerd (…) Na de presentatie heb ik samen met (…) een sollicitatiegesprek gehad en aan [naam 6] en [naam 3] gevraagd of alles duidelijk was en ook of het bonussysteem duidelijk was. Beide hebben toen aangegeven dat dit zo was en daarom geen extra uitleg meer gegeven en ook geen tekening gemaakt. (…) Ik heb in mijn getuigenverklaring terug gelezen dat ik eerst zei dat ik altijd een tekening maak en later dat ik dat normaal gesproken doe. Dat laatste is juist, ik doe dat normaal gesproken maar niet altijd. Ik doe het als ik het systeem wil uitleggen. Soms is dat niet nodig omdat de kandidaat dan al eerst een uitgebreide presentatie heeft gehad en zegt dat alles duidelijk is. In dat soort gevallen maak ik niet nog een tekening omdat het dan al uitgelegd is. Bij [appellant] weet ik zeker dat hij niet al een presentatie had voor het gesprek met mij en [naam 1] . Ik heb bij [appellant] de uitleg gegeven over de bonusregeling. Ik weet absoluut zeker dat ik bij [appellant] de tekening gemaakt heb zoals ik zei bij de rechter. Ik zou daar nooit over liegen. (…).”

2.3.1

Het hof is van oordeel dat [geïntimeerde] niet is geslaagd in het haar opgedragen bewijs. Daartoe dient het volgende.

2.3.2

[naam 1] en [naam 2] verklaren ieder voor zich in duidelijke bewoordingen dat aan [appellant] tijdens het sollicitatiegesprek is verteld dat hij een aantal sales zou moeten verrichten, voordat hij een bonus zou verdienen. Aan de duidelijkheid van de aan [appellant] gegeven uitleg wordt, naar het oordeel van het hof, echter afgedaan door het volgende.

2.3.3

[naam 1] heeft als getuige verklaard dat zij een substantieel van de relevante informatie aan [appellant] had gegeven, doordat zij verklaarde: “Ik vertelde (onderstreping hof) [appellant] dat [geïntimeerde] een stukje vangnet hanteert. Dat betekent dat je een basisinkomen ontvangt, ook als je geen sales zou maken. (…) Ik heb [appellant] uitgelegd dat wij geen liefdadigheidsinstelling zijn. En dat je eerst sales moet verrichten voordat je je bonus verdient.” In haar aanvullende verklaring schrijft [naam 1] echter dat [naam 2] tijdens het gesprek vooral het woord voerde. Dat laatste wordt bevestigd door [naam 2] in zijn getuigenverklaring.

2.3.4

In de in eerste aanleg door [naam 1] en door [naam 2] (ieder op 22 februari 2021) afgegeven gedetailleerde verklaringen over de loop van het sollicitatiegesprek met [appellant] staat niets over een door [naam 2] daarbij gemaakte, verduidelijkende, tekening. Als getuige verklaart [naam 1] dat [naam 2] tijdens dat gesprek op een papiertje heeft uitgetekend hoe het werkt. Als getuige heeft [naam 2] verklaard “Ik teken altijd een voorbeeld om het in Jip en Janneke taal duidelijk te maken” als ook “Ik maak hier ter plekke een tekening zoals ik dat normaal gesproken voor sollicitanten ook doe en zoals ik het mij herinner heb ik dat voor [appellant] ook gedaan.” In zijn aanvullende verklaring schrijft [naam 2] dat hij niet altijd, maar wel normaal gesproken een tekening maakt en dat hij dat niet doet als het al uitgelegd is. Ook schrijft [naam 2] dat hij ‘absoluut zeker’ weet dat hij voor [appellant] wel die tekening heeft gemaakt.

2.3.5

[geïntimeerde] heeft geen verklaring gegeven voor de (lichte) inconsistenties in de verklaringen als getuige en in de schriftelijke verklaringen van [naam 1] en [naam 2] . Als getuige verklaart [naam 1] dat zij wezenlijke informatie over de bonusregeling aan [appellant] heeft uitgelegd, maar in haar nadere verklaring verklaart zij dat [naam 2] vooral het woord deed. In de in eerste aanleg ingebrachte verklaringen vermelden [naam 1] en [naam 2] niets over een door [naam 2] tijdens het sollicitatiegesprek gemaakte verduidelijkende tekening. Als getuige doet [naam 1] dat wel, en [naam 2] verklaart wisselend: enerzijds verklaart hij dat hij die tekening ‘altijd’ maakte, anderzijds dat hij dat ‘normaal gesproken’ deed. Over het gesprek met [appellant] verklaart [naam 2] als getuige dat hij toen “zoals ik het mij herinner” voor [appellant] ook zo’n tekening heeft gemaakt. Nadat in contra-enquête verschillende getuigen stellig hebben verklaard in hun sollicitatiegesprek met [naam 2] niet zo’n tekening te hebben gekregen, zwakte [naam 2] zijn getuigenverklaring af in die zin dat hij verklaarde dat hij zo’n tekening niet maakte als de bonusregeling al was uitgelegd, terwijl hij over het aan [appellant] tonen van die tekening steeds stelliger wordt (van: ‘zoals ik het mij herinner’ naar ‘absoluut zeker’) zonder voor die verschillende herinnering een verklaring te geven. Als getuige verklaart [naam 1] dat [appellant] vragen had over de uitleg van het bonussysteem, terwijl [naam 1] in haar verklaring van 22 februari 2021 heeft verklaard dat [appellant] geen vragen heeft gesteld over zijn bonus of het systeem van de bonus.

2.3.6

Alles af- en overwegend houdt het hof rekening met de mogelijkheid dat vanwege de bijzondere situatie ( [naam 2] die een vol uur te laat op de afspraak verschijnt; [geïntimeerde] nam in de betreffende periode zestig tot tachtig personen per maand aan) zowel in het gedeelte van het gesprek uitsluitend tussen [naam 1] en [appellant] als in het gesprek met [naam 1] , [naam 2] en [appellant] , namens [geïntimeerde] onvoldoende duidelijk is gemaakt dat de bonusregeling die op [appellant] van toepassing was de inhoud had zoals door [geïntimeerde] voorgestaan, namelijk dat eerst een minimum aantal sales moest worden verricht, voordat een bonus zou worden verdiend. Aldus is [geïntimeerde] aldus niet geslaagd in het haar opgedragen bewijs.

2.4

Het hof is daarmee van oordeel dat op [appellant] de bonusregeling van toepassing is op de wijze zoals door [appellant] uitgelegd. Daartoe dient, deels in aanvulling op hetgeen hierover in de tussenbeschikking al is overwogen, het volgende. In de arbeidsovereenkomst is bepaald dat de voorwaarden ten aanzien van de bonusregeling door [geïntimeerde] worden vastgelegd in een addendum dat een onlosmakelijk onderdeel zal zijn van de arbeidsovereenkomst. Dat addendum is er niet. Wel is er een ‘booklet’, met daarin een componentenschema, dat bij indiensttreding aan [appellant] is verstrekt. Het componentenschema geeft naar het oordeel van het hof geen uitsluitsel of op de door de verkoopresultaten gerealiseerde bonus het vaste salaris in mindering moet worden gebracht, of niet. In de arbeidsovereenkomst is bepaald dat de bonus ‘bovenop’ het vaste salaris komt. Niet is komen vast te staan dat [geïntimeerde] tijdens het sollicitatiegesprek aan [appellant] voldoende duidelijkheid heeft gegeven dat de bonusregeling moet worden uitgelegd zoals [geïntimeerde] dat voorstaat. [appellant] heeft in ieder geval in april 2020 ondubbelzinnig aan [geïntimeerde] laten weten het niet eens te zijn met de door [geïntimeerde] aan de bonusregeling gegeven uitleg. Partijen verschillen er over van mening of [appellant] dat al eerder had laten weten. [appellant] zegt van wel, en ook [naam 2] verklaart als getuige dat [appellant] in een gesprek in de eerste twee maanden na zijn indiensttreding hem al gemeld had dat in het contract stond dat de bonus bovenop het basissalaris kwam. Gelet op al deze, hiervoor samengevatte, omstandigheden legt het hof de bonusregeling ten aanzien van [appellant] aldus uit dat de bonus bovenop het salaris komt, en dat daarop niet het vaste salaris in mindering wordt gebracht. In de tussenbeschikking heeft het hof, los hiervan, al overwogen dat de bonusregeling onder het bereik van artikel 7:655 lid 1 aanhef en onder h en lid 3 BW valt en dat [geïntimeerde] [appellant] daarom schriftelijk had moeten informeren over de inhoud van de bonusregeling. Schending van zijn klachtplicht door [appellant] is ter zake niet aan de orde. Los van de vraag of de klachtplicht hier relevant is heeft [appellant] hoe dan ook tijdens zijn dienstverband en daarmee voldoende tijdig bij [geïntimeerde] aan de bel getrokken. De grieven 2 en 3 slagen.

2.5

[appellant] heeft in eerste aanleg de hoogte van de hem nog niet uitgekeerde bonus becijferd op € 32.170,79 bruto. Een onderbouwing van dit bedrag heeft hij aanvankelijk niet gegeven. Nadat [geïntimeerde] in haar verweerschrift in eerste aanleg (randnummer 3.15) op het gebrek aan onderbouwing had gewezen heeft [appellant] tijdens de mondelinge behandeling in eerste aanleg verklaard dat het vast overeengekomen salaris dat niet is betaald, resulteert in € 32.170,79, wat een ‘raar’ bedrag is maar dat wordt verklaard omdat [appellant] halverwege september is begonnen. [geïntimeerde] heeft hier in eerste aanleg niet meer op gereageerd. [appellant] heeft in hoger beroep door middel van productie 52 een nadere onderbouwing gegeven van de hoogte van het wederom (ter zake) gevorderde bedrag van € 32.170,79 bruto. [geïntimeerde] heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep (pleitaantekeningen randnummer 14) er van blijk gegeven deze productie te zien als onderbouwing van genoemd bedrag. [geïntimeerde] heeft echter gesteld die onderbouwing onduidelijk te vinden. Naar het oordeel van het hof is de door [appellant] gegeven onderbouwing voldoende duidelijk, immers heeft hij per maand vermeld wat hij heeft ontvangen en wat hij zijns inziens had behoren te ontvangen. Bovendien is duidelijk dat de vordering van [appellant] er op is gebaseerd dat hij claimt per maand € 2.000,- bruto (aan basissalaris) te weinig te hebben ontvangen en over de maanden april tot en met juni 2020 € 1.600,- bruto per maand. Het gevorderde bedrag van € 32.170,79 bruto zal daarom, als onvoldoende gemotiveerd betwist, worden toegekend. Gelet op de omstandigheden van het geval zal de wettelijke verhoging worden beperkt tot 15%.

Overwerk

2.6

Het hof heeft in de tussenbeschikking overwogen (ov. 3.5.1) dat het door [appellant] over de periode vanaf februari 2020 gevorderde overwerk terecht is afgewezen. Het hof blijft bij die overweging. Het hof heeft verder overwogen (ov. 3.5.2) dat [appellant] over de periode oktober 2019 tot en met januari 2020 wel een onderbouwing gegeven van de door hem verrichte werkzaamheden, dat [geïntimeerde] naar het oordeel van het hof niet heeft kunnen volstaan met een ‘blote betwisting’ dat dit gewerkte uren betroffen, dat het hof zal uitgaan van het overzicht van [appellant] zoals overgelegd als productie 36 bij verzoekschrift eerste aanleg en dat [appellant] in de gelegenheid wordt gesteld bij akte te motiveren tot welk concreet bedrag het overzicht zou moeten leiden. Het hof blijft bij die overwegingen. [appellant] heeft in genoemde akte een gedetailleerd overzicht gegeven van de over de periode oktober 2019 tot en met januari 2020 gemaakte overuren (135,75 uur), alsmede een berekening gegeven welk loon daarmee correspondeert (€ 2.535,81 bruto, waarbij rekening is gehouden met een uurloon van € 12,45 en een factor 1,5 omdat “(o)verwerk (…) gebruikelijk [wordt] vergoed tegen 1,5 keer het normale uurloon”). Daarnaast heeft hij aanspraak gemaakt op de wettelijke verhoging van artikel 7:625 BW. [geïntimeerde] heeft hier in haar akte uitlaten overwerkvergoeding op gereageerd. Het hof gaat voorbij aan de opmerkingen van [geïntimeerde] over het aantal geclaimde overuren. Daarover was in de tussenbeschikking al beslist. [geïntimeerde] heeft niet betwist dat het basissalaris ter zake € 12,45 bruto bedraagt. [geïntimeerde] heeft wel betwist dat overwerk gebruikelijk wordt vergoed tegen 1,5 maal het normale uurloon. Naar het oordeel van het hof heeft [appellant] niet dan wel onvoldoende gemotiveerd gesteld waarom overwerk gebruikelijk tegen 1,5 maal het normale uurloon moet worden betaald. Voor het overige wordt de vordering van [appellant] , als onvoldoende gemotiveerd betwist, toegewezen. Dat betreft daarmee een bedrag van (€ 2.535,81 : 1,5 =) € 1.690,54 bruto. Gelet op de omstandigheden van het geval zal de wettelijke verhoging worden beperkt tot 15%. Grief 4 slaagt gedeeltelijk.

Uitbetaling verlofuren

2.7

Het hof heeft in de tussenbeschikking (ov. 3.6.3) overwogen dat de waarde van de bonus dient te worden betrokken bij het vaststellen van de waarde van een vakantiedag en dat bij gebreke aan een andere duidelijke maatstaf het redelijk wordt geacht dat de vakantiedagen hadden moeten worden uitgekeerd met toepassing van het gemiddeld genoten bonusbedrag van in ieder geval € 2.215,84 bruto per maand op voltijds basis, doch dat dit afhankelijk van de uitkomst van de berekening van de bonus hoger kan worden. Uit overweging 2.5 van deze beschikking blijkt dat het salaris inclusief bonus op voltijdbasis € 2.000,- bruto per maand hoger is dan waarvan [geïntimeerde] was uitgegaan. Dat betekent dat het maatgevend salaris voor de berekening van de vakantiedagen niet € 2.215,84 bruto bedraagt, maar € 4.215,84 bruto per maand. [geïntimeerde] heeft niet betwist dat uitgaande van dat maandbedrag de dagvergoeding € 197,93 bruto omvat. [appellant] heeft in zijn beroepschrift verder gesteld dat de tijdens en na afloop van het dienstverband uitbetaalde vakantiedagen waren afgerekend tegen een dagvergoeding van € 93,90 bruto per dag, zijnde € 104,03 bruto per dag minder dan het juiste bedrag. Dit laatste is door [geïntimeerde] in hoger beroep niet bestreden. Evenmin had [geïntimeerde] dat in eerste aanleg gedaan. [appellant] heeft onweersproken gesteld gedurende het hele dienstverband 35,42 vakantiedagen te hebben opgebouwd. Ter zake zal daarom aan [appellant] een bedrag worden toegekend van 35,42 x € 104,03 = € 3.684,74 bruto. Gelet op de omstandigheden van het geval zal de wettelijke verhoging worden beperkt tot 15%. Grief 5 slaagt.

Transitievergoeding

2.8

[appellant] verzoekt een transitievergoeding van € 3.539,05 – minus hetgeen al aan transitievergoeding is betaald – gebaseerd op een maatgevend salaris van € 7.366,25 bruto. Dit maatgevend salaris is gebaseerd op het gedurende het hele dienstverband gemiddeld genoten salaris, inclusief bonus. [geïntimeerde] heeft in eerste aanleg hier tegenin gebracht dat voor de berekening van de transitievergoeding moet worden uitgegaan van het in de twaalf maanden voorafgaand aan de einddatum genoten salaris, hetgeen – zonder rekening te houden met de door [geïntimeerde] ‘betwiste’ extra bonus – resulteert in een maatgevend maandsalaris van € 2.215,84 bruto. [appellant] is in hoger beroep uitgegaan van dit door [geïntimeerde] genoemde bedrag van € 2.215,84 bruto, en heeft aangevoerd dat dat moet worden vermeerderd met € 2.000,- per maand aan ten onrechte ingehouden basissalaris. [geïntimeerde] heeft ter zake in hoger beroep geen nieuwe verweren aangevoerd. Het hof volgt de door [appellant] in hoger beroep gebezigde redenering. [geïntimeerde] stelt zelf, zonder verhoging van het bonusbedrag, te moeten uitgaan van een maatgevend salaris van genoemde € 2.215,84 bruto. Het ten onrechte ingehouden basissalaris bedraagt € 2.000,- bruto per maand, zodat het maatgevend maandsalaris € 4.215,84 bruto had moeten bedragen. Door [appellant] is onweersproken gesteld dat zulks resulteert in een toe te kennen transitievergoeding van € 3.539,05 bruto. Dit leidt volgens [appellant] , zoals ook niet is weersproken door [geïntimeerde] , per saldo tot een toe te kennen nabetaling aan transitievergoeding van € 1.439,02 bruto. Het hof zal daartoe overgaan. Grief 7 slaagt.

Billijke vergoeding

2.9

Zoals uit het voorgaande blijkt acht het hof het standpunt van [geïntimeerde] aangaande de hoogte van de toe te kennen bonus, en daarmee de doorwerking hiervan in de hoogte van de uit te betalen vakantiedagen en transitievergoeding, alsmede het niet uitbetalen van de in de periode oktober 2019 tot en met januari 2020 gemaakte overuren, onjuist. Dat evenwel maakt nog niet dat [geïntimeerde] ook ernstig verwijtbaar heeft gehandeld dan wel heeft nagelaten te handelen. De lat voor een dergelijke ernstige verwijtbaarheid ligt hoog, en ook gelet op de door [appellant] genoemde bijkomende omstandigheden, is daaraan niet voldaan. De vordering ter zake is terecht door de kantonrechter afgewezen. Grief 6 slaagt niet.

Buitengerechtelijke kosten

2.10

[appellant] heeft aanspraak gemaakt op buitengerechtelijke kosten, maar hij heeft – zoals [geïntimeerde] al in eerste aanleg opmerkte en waarop [appellant] in hoger beroep niet meer is ingegaan – niet gespecificeerd welke buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht die een dergelijke vergoeding rechtvaardigen. De vordering ter zake is daarom terecht afgewezen. Dit deel van grief 8 slaagt niet, grief 8 slaagt wel waar het betreft de wettelijke rente en slaagt gedeeltelijk waar het betreft de wettelijke verhoging.

Wettelijke rente

2.11

[appellant] vordert over enkele posten wettelijke rente vanaf voor die verschillende posten verschillende momenten. Tegen die vorderingen is door [geïntimeerde] geen verweer gevoerd.

Niet betaalde uren april tot juni 2020

2.12

[appellant] heeft onder 3.85 van zijn beroepschrift een ongenummerde grief gericht tegen de bestreden beschikking, en daarbij aanspraak gemaakt op in de periode april tot en met juni 2020 acht uur per week gewerkte uren die niet zijn uitbetaald. [appellant] voert daartoe aan dat hij gedurende die periode voor 32 uur per week werd uitbetaald, maar 40 uur per week werkte. Dat resulteert volgens hem in een te verrichten nabetaling van € 1.200,- bruto. [geïntimeerde] is in haar verweerschrift in hoger beroep niet ingegaan op specifiek dit aspect, maar heeft wel aangevoerd dat de kantonrechter onder randnummer 19 terecht had overwogen dat partijen over genoemde drie maanden een basissalaris van € 1.600,- hadden afgesproken en dat ook al wanneer [appellant] in die maanden fors zou hebben overgewerkt, hem dat niet zou baten. Het hof overweegt als volgt. [appellant] heeft niet weersproken dat tussen partijen was overeengekomen dat gedurende die drie maanden het dienstverband een omvang zou hebben van 32 uur per week, tegen een basissalaris van € 1.600,- bruto per maand. [appellant] vordert in feite overuren over die periode. Hij heeft de omvang van deze overuren, zoals al in de tussenbeschikking is overwogen, onvoldoende onderbouwd. Het verzoek tot uitbetaling daarvan wordt daarom afgewezen.

Proceskosten

[geïntimeerde] is in hoger beroep overwegend in het ongelijk gesteld, en dat had naar het oordeel van het hof ook in eerste aanleg moeten gebeuren. [geïntimeerde] zal daarom in de proceskosten in eerste aanleg en hoger beroep worden veroordeeld.

3 Beslissing

Het hof:

vernietigt de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam van 2 augustus 2021, waarvan beroep,

en opnieuw rechtdoende:

veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling aan [appellant] van € 32.170,79 bruto aan niet-uitbetaalde bonus/te weinig betaald basissalaris, te vermeerderen met de 15% verhoging hierover op grond van artikel 7:625 BW;

veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling aan [appellant] van € 1.690,54 bruto aan niet-uitbetaalde overuren, te vermeerderen met de 15% verhoging hierover op grond van artikel 7:625 BW;

veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling aan [appellant] van € 3.684,74 bruto aan niet-uitbetaalde vakantiedagen, te vermeerderen met de 15% verhoging hierover op grond van artikel 7:625 BW alsmede met de wettelijke rente over genoemd bedrag vanaf 1 maart 2021;

veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling van het restant transitievergoeding van € 1.439,02 bruto met de wettelijke rente hierover vanaf 28 maart 2021;

veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties, in eerste aanleg aan de zijde van [appellant] begroot op € 499,- aan verschotten en € 3.342,- voor salaris en in hoger beroep tot op heden op € 566,20 aan verschotten en € 6.889,50 voor salaris;

verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;

wijst af het meer of anders verzochte.

Deze beschikking is gegeven door mrs. G.C. Boot, R.J.M. Smit en I.A. Haanappel-van der Burg en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 30 mei 2023.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.