beschikking
___________________________________________________________________
GERECHTSHOF AMSTERDAM
ONDERNEMINGSKAMER
zaaknummer: 200.325.468/01 OK
beschikking van de Ondernemingskamer van 19 december 2023
[verzoekster]
,
wonende te [plaats] ,
VERZOEKSTER,
advocaat: mr. O.J. Hennis, kantoorhoudende te Amsterdam,
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verweerster 1] B.V.,
gevestigd te [plaats] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verweerster 2] B.V. ,
gevestigd te [plaats] ,
VERWEERSTERS,
advocaat: mr. M.G. Jansen, kantoorhoudende te Haarlem,
2 Inleiding en feiten
2.1
Deze zaak gaat over het volgende. De aandelen in [verweerster 1] worden gehouden door [belanghebbende 1] (70%) en zijn zus [verzoekster] (30%). [verweerster 1] houdt alle aandelen in [verweerster 2] en is haar bestuurder. [verweerster 2] is eigenaresse van twee panden aan de [adres] ( [huisnummer 1] en [huisnummer 2] ) te Amsterdam. Deze panden worden verhuurd. In [verweerster 1] werd door [belanghebbende 1] een loodgietersbedrijf gevoerd dat is overgenomen door zijn zoon [belanghebbende 2] . Dit loodgietersbedrijf wordt nog steeds gedreven vanuit de begane grond van [adres] [huisnummer 2] (hierna ook: de werkplaats). [verzoekster] (tante van [belanghebbende 2] en zijn zus [belanghebbende 3] ) stelt zich op het standpunt dat er gegronde redenen zijn om te twijfelen aan een juist beleid en een juiste gang van zaken van [verweerster 1] c.s. Zo krijgt zij al jarenlang nauwelijks informatie en plaatst zij vraagtekens bij het financiële beleid.
2.2
Op 17 maart 1936 is [bedrijf] N.V. opgericht. [belanghebbende 1] is in de jaren ’60 van de vorige eeuw bij dit loodgietersbedrijf in loondienst gaan werken. In 1967 kreeg hij de gelegenheid om dit bedrijf over te nemen. Om deze overname te financieren heeft hij een bedrag geleend van zijn zus, [verzoekster] en haar toenmalige echtgenoot [echtgenoot belanghebbende 1] (hierna: [echtgenoot belanghebbende 1] ). Daarnaast hebben [verzoekster] en [echtgenoot belanghebbende 1] een bedrag van fl. 2.400 aan [belanghebbende 1] betaald, waarvoor zij twaalf aandelen aan toonder in [bedrijf] N.V. hebben verkregen. Bij akte van omzetting van 19 december 1972 is [bedrijf] N.V. omgezet in een B.V. Bij akte van 23 januari 2003 is de statutaire naam gewijzigd in [verweerster 1] . Het aandeelhoudersregister van [bedrijf] B.V. is in het ongerede geraakt. Op enig moment in de periode tussen 1999 en 2003 is door een notaris een nieuw aandeelhoudersregister van [verweerster 1] opgesteld. In dit aandeelhoudersregister is vermeld dat vanaf de datum van omzetting (19 december 1972) [belanghebbende 1] 28 aandelen (70%) en [verzoekster] 12 aandelen (30%) houdt.
2.3
[belanghebbende 1] is enig bestuurder van [verweerster 1] . Bij akte van 10 mei 2006 is [verweerster 2] opgericht. Alle aandelen in deze vennootschap worden gehouden door [verweerster 1] . [verweerster 1] is tevens enig bestuurder van [verweerster 2] .
2.4
[verweerster 1] heeft op 1 juli 1975 de eigendom verworven van de panden aan de [adres] [huisnummer 1] en [huisnummer 2] (hierna: de onroerende zaken). [adres] [huisnummer 1] is onderverdeeld in vier appartementen en boven de werkplaats van [adres] [huisnummer 2] bevinden zich drie appartementen (gezamenlijk: de appartementen). De appartementen zijn verhuurd aan derden. De werkplaats is verhuurd aan [belanghebbende 2] . De onroerende zaken van [verweerster 1] zijn in mei 2007 verkocht en geleverd aan [verweerster 2] voor een koopsom van € 950.000, die door [verweerster 2] is betaald door het aangaan van een lening in rekening-courant met [verweerster 1] . De onroerende zaken van [verweerster 2] zijn vrij van hypotheek.
2.5
[verzoekster] en [echtgenoot belanghebbende 1] zijn in 1978 gescheiden. [echtgenoot belanghebbende 1] is in 1986 overleden.
2.6
Het door [belanghebbende 1] in [verweerster 1] gevoerde loodgietersbedrijf is met ingang van 1 januari 2002 overgenomen door [belanghebbende 2] . [belanghebbende 2] heeft hiervoor een bedrag van € 40.000 aan [verweerster 1] betaald.
2.7
De laatste aandeelhoudersvergadering van [verweerster 1] is gehouden rond 2009. Vanaf het boekjaar 2009 zijn er geen algemene vergaderingen meer geweest. De jaarrekeningen van [verweerster 1] c.s. zijn niet meer vastgesteld.
2.8
Bij notariële akte van 11 oktober 2017 heeft [belanghebbende 1] voor het geval zijn geestelijke en/of lichamelijke toestand hem belet om zijn wil voldoende duidelijk te maken en hij zijn vermogensrechtelijke belangen niet naar behoren kan waarnemen een algemene volmacht verleend van [belanghebbende 2] en [belanghebbende 3] gezamenlijk tot het verrichten van daden van beheer en beschikking en het verrichten van alle rechtshandelingen voor hem in privé en in hoedanigheid van bestuurder en/of lid van een ander orgaan van een rechtspersoon.
2.9
Bij e-mailberichten van 13 december 2021 en 17 januari 2022 heeft [zoon van verzoekster] , zoon van [verzoekster] en [echtgenoot belanghebbende 1] , (namens [verzoekster] ) [belanghebbende 1] verzocht om een aandeelhoudersvergadering in [verweerster 1] te beleggen, met onder meer als agendapunten: de informatieverstrekking over de exploitatie van de onroerende zaken sinds 2009 en de jaarstukken vanaf 2009. [belanghebbende 1] heeft aan dat verzoek niet voldaan. Bij aangetekende brief van 16 februari 2022 heeft [zoon van verzoekster] namens [verzoekster] , [belanghebbende 1] uitgenodigd voor een aandeelhoudersvergadering van [verweerster 1] op 4 maart 2022 met vermelding van de agendapunten. [belanghebbende 3] heeft namens [belanghebbende 1] bij e-mailbericht van 25 februari 2022 aan [zoon van verzoekster] geantwoord dat hij op 4 maart 2022 niet aanwezig kan zijn. Bij e-mailbericht van 9 maart 2022 heeft [belanghebbende 1] aan [zoon van verzoekster] bericht: “De vergadering wordt afgewezen door [belanghebbende 1] . Indien [belanghebbende 1] behoefte heeft aan een vergadering zal hij de plaats en datum zelf bekend maken”.
2.10
Bij brief van 22 april 2022 heeft de advocaat van [verzoekster] de bezwaren van [verzoekster] tegen het beleid en de gang van zaken bij [verweerster 1] c.s. aan [belanghebbende 1] kenbaar gemaakt.
2.11
In opdracht van [belanghebbende 1] zijn de onroerende zaken van [verweerster 2] door Hoekstra en Van Eck Makelaars te Amsterdam blijkens een taxatierapport van 9 mei 2022 getaxeerd op
een bedrag van in totaal € 1.590.000.
2.12
Op 26 juni 2022 heeft [belanghebbende 1] de geconsolideerde jaarrekeningen van [verweerster 1] en [verweerster 2] over de boekjaren 2009 tot en met 2021 via Administratiekantoor H.J. Molenaar aan [verzoekster] ter beschikking gesteld.
2.13
In de maanden daarna heeft tussen de advocaten van [verzoekster] en [belanghebbende 1] correspondentie plaatsgevonden, onder meer naar aanleiding van informatieverzoeken van de kant van [verzoekster] .
2.14
Bij brief van 9 december 2022 heeft de advocaat van [belanghebbende 1] aan de advocaat van [verzoekster] bericht dat [belanghebbende 1] is gediagnosticeerd met alzheimer en vergaande vasculaire dementie.
2.15
In opdracht van [verzoekster] heeft Talanton Mondico Real Estate Chartered Surveyors een indicatieve waardering opgesteld van de onroerende zaken van [verweerster 2] . In het rapport van 19 februari 2023 is vermeld: “De totaalwaarde lijkt eerder € 3.100.000,- te moeten zijn dan € 1.600.000,-”.
3 De gronden van de beslissing
3.1
[verzoekster] heeft aan haar verzoek ten grondslag gelegd dat er gegronde redenen zijn voor twijfel aan een juist beleid en een juiste gang van zaken van [verweerster 1] c.s. en dat de toestand van de vennootschappen nodig maakt dat onmiddellijke voorzieningen worden getroffen. Daartoe heeft zij samengevat het volgende naar voren gebracht:
-
er vinden geen aandeelhoudersvergaderingen van [verweerster 1] plaats, aan verzoeken van [verzoekster] om een aandeelhoudersvergadering te beleggen wordt niet voldaan, de jaarrekeningen vanaf 2009 zijn niet door de algemene vergadering van aandeelhouders van [verweerster 1] vastgesteld;
- de informatieverstrekking aan [verzoekster] voldoet niet;
- het financiële beleid van [verweerster 2] is ondeugdelijk; de exploitatiekosten zijn te hoog en de huuropbrengsten zijn te laag;
- er is geen dividendbeleid en er is nooit dividend uitgekeerd;
- bij de overdracht van het loodgietersbedrijf van [verweerster 1] aan [belanghebbende 2] in 2002 was sprake van een tegenstrijdig belang, [verweerster 1] en [belanghebbende 1] zijn over deze overdracht niet transparant geweest;
- [belanghebbende 1] is wegens zijn gezondheidstoestand niet in staat de bestuurstaken te verrichten, overdracht van die taken kan niet met een volmacht aan [belanghebbende 2] en [belanghebbende 3] worden opgelost, maar moet volgens de beletregeling van artikel 15 van de statuten van [verweerster 1] aan de aandeelhoudersvergadering worden voorgelegd.
3.2
[verweerster 1] c.s. en [belanghebbende 1] c.s. hebben verweer gevoerd. Zij voeren samengevat het volgende aan. [verzoekster] moet niet-ontvankelijk worden verklaard in haar verzoek omdat zij geen aandeelhouder is van [verweerster 1] en om die reden niet kwalificeert als enquêtegerechtigde. De aandelen aan toonder in [bedrijf] N.V. zijn uitgegeven aan [echtgenoot belanghebbende 1] . [echtgenoot belanghebbende 1] is overleden en voor zijn overlijden waren [verzoekster] en [echtgenoot belanghebbende 1] al gescheiden. De aandelen behoren toe aan zijn wettelijke erfgenamen, zijnde de kinderen van wijlen [echtgenoot belanghebbende 1] en [verzoekster] . [verweerster 1] c.s. en [belanghebbende 1] c.s. betwisten voorts dat er gegronde redenen zijn om aan een juist beleid of juiste gang van zaken van [verweerster 1] en/of [verweerster 2] te twijfelen. [verzoekster] heeft er nooit een punt van gemaakt dat er geen formele aandeelhoudersvergaderingen werden gehouden. Zij werd door [belanghebbende 1] informeel op de hoogte gehouden. [verzoekster] wilde geen dividend uitgekeerd krijgen. Haar AOW-uitkering zou anders in gevaar komen. De appartementen zijn jarenlang verhuurd via een makelaar. De huurprijzen worden jaarlijks geïndexeerd en bij vertrek van zittende huurders worden de huren verhoogd. Er is nimmer sprake geweest van leegstand. Het onderhoud werd eerst door [belanghebbende 1] en wordt nu door [belanghebbende 2] uitgevoerd. In de loop van de jaren is geïnvesteerd in de appartementen en zijn allerlei verbeteringen aangebracht. De overdracht van het loodgietersbedrijf aan [belanghebbende 2] dateert van lang geleden; [verzoekster] was daarmee bekend en heeft er nooit vragen over gesteld.
3.3
De Ondernemingskamer overweegt als volgt. [verzoekster] heeft toegelicht dat [echtgenoot belanghebbende 1] de aandelen aan toonder in [bedrijf] N.V. kort nadat deze aan hem waren uitgegeven door bezitsverschaffing aan haar heeft overgedragen, omdat zij de koopprijs van de aandelen had betaald met de afkoopsom van pensioenrechten die zij had opgebouwd bij een vroegere werkgever. [verzoekster] heeft de toonderaandelen nog steeds in haar bezit (zij heeft een kopie van deze aandelen in het geding gebracht). [verzoekster] is door [belanghebbende 1] ook steeds beschouwd en behandeld als aandeelhouder van [bedrijf] N.V. (en later van [verweerster 1] ). Dit blijkt uit de door [verzoekster] in het geding gebrachte notulen van een aandeelhoudersvergadering van [bedrijf] N.V. van 22 november 1967, waarin [verzoekster] als aandeelhouder is vermeld, welke notulen door [belanghebbende 1] zijn ondertekend. Ook in een door [verzoekster] overgelegd afschrift van een vergaderbesluit van 6 maart 2002 is [verzoekster] als aandeelhouder van [bedrijf] B.V. vermeld. Gelet op deze omstandigheden, in onderling verband en samenhang beschouwd met het aandeelhoudersregister waarin in ieder geval sinds 2003 [verzoekster] als aandeelhoudster wordt vermeld, is voldoende aannemelijk dat [verzoekster] als eigenaar van 30% van de aandelen gerechtigd is om een enquête te verzoeken bij [verweerster 1] .
3.4
De Ondernemingskamer is van oordeel dat [verzoekster] ook bevoegd is ten aanzien van [verweerster 2] een enquête te verzoeken. De ondernemingsactiviteiten waar de bezwaren zich deels op richten vinden met name plaats op het niveau van [verweerster 2] . [verweerster 1] houdt alle aandelen in [verweerster 2] en is haar enig bestuurder, terwijl de feitelijke leiding van beide vennootschappen in handen is van [belanghebbende 1] , althans [belanghebbende 2] en [belanghebbende 3] , middels de verstrekte volmacht.
Het verzoek om een onderzoek
3.5
De Ondernemingskamer is van oordeel dat er gegronde redenen zijn om te twijfelen aan een juist beleid en een juiste gang van zaken van [verweerster 1] c.s. en zal een onderzoek gelasten naar het beleid en de gang van zaken binnen die vennootschappen. De Ondernemingskamer licht dit als volgt toe.
Aandeelhoudersvergaderingen
3.6
Niet in geschil is dat er sinds 2009 geen aandeelhoudersvergaderingen van [verweerster 1] hebben plaatsgevonden. De (geconsolideerde) jaarrekeningen van [verweerster 1] en [verweerster 2] vanaf 2009 zijn niet door de algemene vergadering van aandeelhouders vastgesteld. Hoewel dit is in strijd met de wet en de statuten van [verweerster 1] c.s. leidde het achterwege blijven van aandeelhoudersvergaderingen kennelijk niet tot bezwaren van [verzoekster] , wellicht vanwege de familiaire relatie. Toen [verzoekster] evenwel in december 2021 aan [belanghebbende 1] vroeg om een aandeelhoudersvergadering te beleggen, had daaraan gehoor gegeven moeten worden. [belanghebbende 1] heeft ten onrechte geweigerd aan dat verzoek te voldoen. Dit alles levert een gegronde reden op om te twijfelen aan een juist beleid en een juiste gang van zaken van [verweerster 1] c.s.
3.7
De Ondernemingskamer stelt voorop dat ten aanzien van het informatierecht van aandeelhouders de hoofdregel is dat het bestuur van een vennootschap haar aandeelhouders door middel van de jaarrekening informeert en dat de aandeelhouders in de algemene vergadering van aandeelhouders aan het bestuur informatie kunnen vragen en dat het bestuur in beginsel gehouden is deze informatie te verschaffen. Buiten de algemene vergadering van aandeelhouders hebben de aandeelhouders in beginsel geen recht op het verkrijgen van de bedoelde informatie. Van deze hoofdregel dient – onder meer – te worden afgeweken in een situatie als de onderhavige, waarin sprake is van een besloten vennootschap met twee aandeelhouders van wie er een de meerderheid van de stemrechten in de algemene vergadering van aandeelhouders vertegenwoordigt en die tevens enig bestuurder van de vennootschap is. In dat geval rust op het bestuur van de vennootschap een bijzondere zorgplicht jegens de minderheidsaandeelhouder die geen bestuurder is en dient het bestuur redelijke vragen van de minderheidsaandeelhouder ook buiten het verband van een aandeelhoudersvergadering adequaat te beantwoorden. (vgl. ECLI:NL:GHAMS:2020:3158)
3.8
[verzoekster] heeft vanaf het najaar van 2021 diverse verzoeken aan [verweerster 1] c.s./ [belanghebbende 1] gedaan om haar van informatie te voorzien over het reilen en zeilen van de vennootschap. Aan deze verzoeken is maar in beperkte mate voldaan. Zo zijn de bij e-mailbericht van 24 augustus 2022 gestelde vragen bij e-mailbericht van 31 oktober 2002 maar ten dele beantwoord. De vraag hoe het kan dat in de boekjaren 2016 en 2018 een verlies is genoteerd, is niet beantwoord. Ook op de vraag wat de achtergrond is van de jaarlijkse aanzienlijke exploitatiekosten blijven [verweerster 1] c.s. het antwoord schuldig. Zeker in combinatie met het feit dat er geen algemene vergaderingen plaatsvonden, levert ook de informatieverschaffing over met name de exploitatie van de onroerende zaken, een gegronde reden op voor twijfel aan een juist beleid en een juiste gang van zaken van [verweerster 1] c.s.
3.9
Uit de overgelegde conceptjaarstukken van 2009 tot en met 2021 blijkt dat de exploitatiekosten van de onroerende zaken zeer aanzienlijk zijn; in sommige jaren meer dan € 40.000. Gelet op de relatief beperkte omvang van de bedrijfsactiviteiten – de verhuur van de appartementen en de werkplaats – en de beperkte omvang van het onroerend goed – twee panden – roept dat de vraag op of die kosten wel in een redelijke verhouding staan tot de opbrengsten uit de verhuur, mede gelet op de waarde van het onroerend goed. Ondanks dat daarbij door [verzoekster] terecht vraagtekens zijn geplaatst, hebben [verweerster 1] c.s. en [belanghebbende 1] c.s. onvoldoende toelichting op de aard en omvang van de exploitatiekosten kunnen geven. Wat betreft de huurprijzen hebben [verweerster 1] c.s. en [belanghebbende 1] c.s. toegelicht dat sommige huurovereenkomsten al van lang geleden dateren, dat de huurprijzen jaarlijks zijn geïndexeerd en dat om hogere huren te kunnen rekenen investeringen zullen moeten worden gedaan. Uit de overgelegde stukken blijkt evenwel dat niet alle administratie wat betreft de verhuur voorhanden is; een aantal huurovereenkomsten ontbreekt. Dit alles draagt bij aan het bestaan van gegronde redenen voor twijfel aan een juist beleid en een juiste gang van zaken van [verweerster 1] c.s.
3.10
Niet in geschil is dat [verweerster 1] nog nooit dividend aan haar aandeelhouders heeft uitgekeerd. [verzoekster] heeft ter zitting van de Ondernemingskamer erkend dat zij nooit heeft aangedrongen op betaling van dividend en dat zij daar ook geen aanspraak op wenste te maken omdat haar AOW-uitkering dan mogelijk in gevaar zou komen. Om die reden levert de omstandigheid dat [verweerster 1] tot op heden geen dividend heeft uitgekeerd geen gegronde reden op voor twijfel aan een juist beleid en juiste gang van zaken van [verweerster 1] c.s. De Ondernemingskamer tekent daarbij wel aan dat in het algemeen geldt dat indien winst wordt gerealiseerd aandeelhouders in beginsel recht hebben op uitkering daarvan. Indien de statuten bepalen (zoals hier in artikel 17 van de statuten van [verweerster 1] ) dat de winst ter beschikking staat van de algemene vergadering van aandeelhouders, dient de algemene vergadering van aandeelhouders bij het nemen van het besluit tot winstbestemming de redelijkheid en billijkheid in het oog te houden. Het belang van een minderheidsaandeelhouder bij uitkering van dividend dient zorgvuldig te worden afgewogen tegen het belang van de vennootschap en de wens van de andere aandeelhouder(s) om de winst (geheel of gedeeltelijk) aan de reserves toe te voegen. Het gedurende onbepaalde tijd handhaven van een beleid waarbij alle winst wordt gereserveerd zal in het algemeen niet gerechtvaardigd zijn. (vgl. ECLI:NL:GHAMS:2011:BQ9757 (Jeezet)).
Verkoop en overdracht van het loodgietersbedrijf aan [belanghebbende 2]
3.11
De verkoop en overdracht van het loodgietersbedrijf van [verweerster 1] aan [belanghebbende 2] vond plaats in 2002. [belanghebbende 2] heeft destijds aan [verweerster 1] een overnamesom betaald van € 40.000. [verzoekster] heeft niet bestreden dat binnen de familie (en ook aan haar) bekend was dat het loodgietersbedrijf aan [belanghebbende 2] werd overgedragen. Zij heeft daar echter nooit bezwaar tegen gemaakt of vragen over gesteld, terwijl in die periode wel algemene vergaderingen plaatsvonden waarin de jaarrekening werd vastgesteld, die daarna ook aan [verzoekster] werden verstrekt. Tegen deze achtergrond bezien levert de omstandigheid dat [belanghebbende 1] ruim 20 jaar geleden bij de vaststelling van de koopprijs voor de overdracht van het loodgietersbedrijf aan zijn zoon mogelijk een tegenstrijdig belang had, geen gegronde reden op voor twijfel aan een juist beleid en een juiste gang van zaken van [verweerster 1] , die een onderzoek kunnen rechtvaardigen.
3.12
is gediagnosticeerd met alzheimer en vergaande vasculaire dementie (zie 2.14) en hij kan zijn taken als (indirect) bestuurder van [verweerster 1] c.s. niet meer naar behoren uitvoeren. De statuten van [verweerster 1] voorzien in artikel 15 in een beletregeling: in geval van belet van de enige bestuurder wijst de algemene vergadering van aandeelhouders een persoon aan die (tijdelijk) met het bestuur is belast. Deze regeling kan niet met de door [belanghebbende 1] aan [belanghebbende 2] en [belanghebbende 3] verstrekte volmacht worden omzeild. Het ontbreken van een op geldige wijze aangewezen vervang(st)er van [belanghebbende 1] als bestuurder van [verweerster 1] vormt in samenhang met het feit dat [belanghebbende 1] niet in staat is zijn taken als bestuurder naar behoren te vervullen een gegronde reden voor twijfel aan een juist beleid en juiste gang van zaken van [verweerster 1] .
Slotsom ten aanzien van het gevraagde onderzoek
3.13
Gelet op het vorenstaande zijn er naar het oordeel van de Ondernemingskamer gegronde redenen voor twijfel aan een juist beleid en een juiste gang van zaken binnen [verweerster 1] c.s., die een onderzoek rechtvaardigen. Het onderzoek zal betrekking hebben op [verweerster 1] en [verweerster 2] , zich uitstrekken over de periode vanaf 1 januari 2009 en zien op de hiervoor onder 3.6 t/m 3.9 en 3.12 genoemde onderwerpen.
3.14
De Ondernemingskamer zal de aanwijzing van een onderzoeker voorlopig aanhouden om te bezien of al door het treffen van de hierna te noemen onmiddellijke voorziening een oplossing van het geschil kan worden bereikt. Partijen hebben reeds tevergeefs getracht tot een minnelijke regeling te komen, maar de Ondernemingskamer sluit niet uit dat door de te treffen onmiddellijke voorziening alsnog een oplossing tussen partijen kan worden bereikt, terwijl de door [verzoekster] gewenste openheid van zaken ten dele ook al in dat kader kan worden verschaft. Ieder van partijen of de hierna door de Ondernemingskamer te benoemen bestuurder kan op elk moment de Ondernemingskamer verzoeken de onderzoeker aan te wijzen.
3.15
Voor het geval het komt tot aanwijzing van een onderzoeker, zal de Ondernemingskamer de onderzoeker vragen om binnen zes weken een plan van aanpak en een begroting van de kosten van het onderzoek te maken en deze aan de Ondernemingskamer toe te sturen. De Ondernemingskamer zal partijen in dat geval in de gelegenheid stellen zich uit te laten over die begroting en vervolgens het onderzoeksbudget vaststellen. De kosten van het onderzoek zullen door [verweerster 1] c.s. moeten worden gedragen. Uit de jaarstukken blijkt dat [verweerster 1] c.s. voldoende liquide middelen daarvoor beschikbaar moeten hebben.
Onmiddellijke voorzieningen
3.16
De Ondernemingskamer acht het met het oog op de toestand van [verweerster 1] c.s. noodzakelijk om als onmiddellijke voorziening, voor de duur van het geding, [belanghebbende 1] te schorsen als bestuurder van [verweerster 1] en een derde tot bestuurder van [verweerster 1] te benoemen. Redengevend hiervoor is dat [belanghebbende 1] de enige bestuurder van [verweerster 1] is, terwijl hij niet in staat is zijn bestuurstaken naar behoren uit te voeren. De Ondernemingskamer zal daarbij bepalen dat aan de door de Ondernemingskamer te benoemen bestuurder – voor zover nodig in afwijking van de statuten – een beslissende stem toekomt en dat deze bestuurder zelfstandig bevoegd is [verweerster 1] te vertegenwoordigen en dat zonder hem of haar [verweerster 1] niet vertegenwoordigd kan worden.
3.17
De Ondernemingskamer ziet vooralsnog geen aanleiding om de aandelen van [belanghebbende 1] ten titel van beheer over te dragen aan een door de Ondernemingskamer te benoemen beheerder van aandelen. Zijn kinderen kunnen met de aan hen afgegeven volmacht [belanghebbende 1] rechten als aandeelhouder waarnemen. Met de benoeming van een tijdelijk bestuurder bestaat geen belang meer bij herroeping van de aan [belanghebbende 2] en [belanghebbende 3] verstrekte volmacht. Voor het treffen van meer of andere onmiddellijke voorzieningen bestaat naar het oordeel van de Ondernemingskamer geen grond.
3.18
De Ondernemingskamer ziet ten slotte aanleiding [verweerster 1] c.s. te veroordelen in de proceskosten van [verzoekster] .
4 De beslissing
beveelt een onderzoek naar het beleid en de gang van zaken van [verweerster 1] B.V. en [verweerster 2] B.V. over de periode vanaf 1 januari 2009;
benoemt een nader aan te wijzen en aan partijen bekend te maken persoon om het onderzoek te verrichten;
houdt in verband met het bepaalde in 3.14 de vaststelling van het onderzoeksbudget aan en verzoekt de onderzoeker binnen zes weken na de beschikking waarbij hij als onderzoeker wordt aangewezen een plan van aanpak en een begroting van de kosten van het onderzoek te maken en deze aan de Ondernemingskamer toe te sturen;
bepaalt dat de kosten van het onderzoek ten laste komen van [verweerster 1] B.V. en [verweerster 2] B.V. en dat zij voor de betaling daarvan ten genoegen van de onderzoeker voor het begin van zijn/haar werkzaamheden zekerheid moeten stellen;
benoemt mr. W.A.H. Melissen tot raadsheer-commissaris, zoals bedoeld in artikel 2:350 lid 4 BW;
schorst, bij wijze van onmiddellijke voorziening en vooralsnog voor de duur van de procedure, met ingang van heden [belanghebbende 1] als bestuurder van [verweerster 1] B.V. ;
benoemt bij wijze van onmiddellijke voorziening met onmiddellijke ingang en vooralsnog voor de duur van de procedure – voor zover nodig in afwijking van de statuten – een nader aan te wijzen en aan partijen bekend te maken persoon tot bestuurder van [verweerster 1] B.V. met beslissende stem en bepaalt dat deze bestuurder zelfstandig bevoegd is [verweerster 1] B.V. te vertegenwoordigen en dat zonder deze bestuurder [verweerster 1] B.V. niet vertegenwoordigd kan worden;
bepaalt dat het salaris en de kosten van de bestuurder voor rekening komen van [verweerster 1] B.V. en bepaalt dat [verweerster 1] B.V. voor de betaling daarvan ten genoegen van de bestuurder zekerheid dienen te stellen vóór de aanvang van zijn/haar werkzaamheden;
veroordeelt [verweerster 1] B.V. en [verweerster 2] B.V. hoofdelijk in de kosten van de procedure, tot op heden aan de zijde van [verzoekster] begroot op € 3.892;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.A.H. Melissen, voorzitter, mr. A.W.H. Vink en mr. M.A.M. Vaessen, raadsheren, en prof. dr. M.N. Hoogendoorn RA en mr. D. Koopmans, in tegenwoordigheid van mr. D.I. Frans, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 19 december 2023.