Tenlastelegging
Aan de verdachte is, voor zover nog in hoger beroep aan de orde, ten laste gelegd dat:
2.
hij op of omstreeks 24 februari 2021, te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen (van) een of meerdere geldbedragen, (in ieder geval 4650 euro), althans een of meer voorwerpen
Sub a
- de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld, dan wel
- heeft verborgen en/of heeft verhuld wie de rechthebbende(n) op dat /die voorwerp(en) was/waren, en/of - heeft verborgen en/of heeft verhuld wie dat/die voorwerp(en) voorhanden had(den)
Sub b
- heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet, en/of
- gebruik heeft gemaakt
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) dat dat/die voorwerp(en) – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig (eigen) misdrijf;
2. subsidiair
mededader en/of andere onbekend gebleven personen op of omstreeks 24 februari 2021, te Rotterdam (van) een of meerdere geldbedragen, (in ieder geval 4650 euro), althans een of meer voorwerpen
Sub a
- de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld, dan wel
- heeft verborgen en/of heeft verhuld wie de rechthebbende(n) op dat /die voorwerp(en) was/waren, en/of - heeft verborgen en/of heeft verhuld wie dat/die voorwerp(en) voorhanden had(den)
Sub b
- heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet, en/of
- gebruik heeft gemaakt
terwijl die mededader en/of andere onbekend gebleven pers(o)on(en) wist dat dat/die voorwerp(en) – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig (eigen) misdrijf,
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 24 februari 2021 te Rotterdam, althans in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door zijn bankrekeningnummer en/of pin-/betaalpas en/of pincode ter beschikking te stellen;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Bewijsoverweging
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 2 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde. Primair heeft hij daartoe aangevoerd dat het in de tenlastelegging genoemde geldbedrag niet uit oplichting afkomstig is. Subsidiair heeft hij daartoe aangevoerd dat de verdachte niet wist dat het geld uit misdrijf afkomstig was. De verdachte geloofde immers dat [naam] zijn bankpas en pincode gebruikte om hem te helpen met het verkrijgen van cryptovaluta. Meer subsidiair heeft hij, ten aanzien van het onder 2 primair ten laste gelegde, aangevoerd dat geen sprake is van het verbergen, verhullen, verwerven of voorhanden hebben van het geldbedrag door de verdachte, nu hij tijdens het overmaken en opnemen van het geldbedrag niet langer de beschikking had over zijn bankrekening.
Het hof gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden zoals die blijken uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep.
De verdachte zat op de dag van het ten laste gelegde in een auto met [naam] en een onbekend gebleven vrouw. [naam] vroeg hem daar of hij geld wilde verdienen en vroeg hem zijn bankpas en pincode te geven. De verdachte heeft dit gedaan. De verdachte begreep daarbij dat er geld op zijn rekening zou worden gestort en begreep dat dat ‘geen eerlijk geld’ was. Vervolgens is de aangeefster door een vrouw die zich voordeed als bankmedewerkster telefonisch overgehaald een geldbedrag van
€ 4650,00 naar de rekening van de verdachte over te maken. Vijf minuten later is door [naam] met de bankpas van de verdachte een bedrag van € 4600,00 contant opgenomen, in het bijzijn van de verdachte.
Het hof overweegt dat de verdachte zich – gelet op het voorgaande – bij het afgeven van zijn bankpas en pincode bewust moet zijn geweest van het gegeven dat op zijn bankrekening uit misdrijf verkregen geld zou worden gestort. De door de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaring, kort gezegd inhoudende dat de verdachte tot het moment waarop het geld gepind werd geloofde dat zijn gegevens gebruikt werden voor een crypto-investering, acht het hof niet aannemelijk. Daarbij betrekt het hof dat de verdachte in zijn eigen – zich tevens bij de stukken bevindende – aangifte heeft verklaard dat hij vermoedde dat het geld niet eerlijk was, dat dit door [naam] aan hem is bevestigd en dat de verdachte heeft verklaard in eerste instantie te hebben aangegeven niet mee te willen werken.
Voor zover de raadsman heeft willen aanvoeren dat het overgemaakte geldbedrag niet uit misdrijf afkomstig is omdat niet vastgesteld kan worden dat sprake is geweest van oplichting, overweegt het hof dat – al zou het hof dat verweer ten aanzien van specifiek het delict oplichting volgen – het geldbedrag in ieder geval afkomstig is uit enig misdrijf (zoals verduistering).
Ten aanzien van het onder 2 primair ten laste gelegde medeplegen van witwassen is het hof van oordeel dat de door de verdachte aan het feit geleverde bijdrage (het ter beschikking stellen van zijn bankrekening door zijn bankpas en pincode af te geven) onvoldoende getuigt van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De door de verdachte geleverde bijdrage is daarvoor te zeer ondergeschikt aan die van [naam]. Het hof zal de verdachte daarom van het onder 2 primair ten laste gelegde vrijspreken, en komt daarmee niet toe aan het ten aanzien van dat feit meer subsidiair gevoerde verweer. Met de genoemde handeling is de verdachte wel opzettelijk behulpzaam geweest bij het witwassen door daartoe opzettelijk gelegenheid en middelen te verschaffen. Het hof komt daarmee tot een bewezenverklaring van het onder 2 subsidiair ten laste gelegde.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2.subsidiair
hij mededader en andere onbekend gebleven personen op 24 februari 2021, te Rotterdam een geldbedrag hebben verworven terwijl die mededader en andere onbekend gebleven personen wisten dat dat voorwerp onmiddellijk afkomstig was uit enig misdrijf, bij het plegen van welk misdrijf verdachte op 24 februari 2021 te Rotterdam opzettelijk behulpzaam is geweest en opzettelijk gelegenheid en middelen heeft verschaft, door zijn bankrekeningnummer en betaalpas en pincode ter beschikking te stellen;
Hetgeen onder 2 subsidiair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Oplegging van straf
De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 2 primair bewezenverklaarde veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van dertig uren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 2 primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van dertig uren.
De raadsman heeft, onder verwijzing naar een uitspraak van het Hof Amsterdam, verzocht de verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van straf. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte niets heeft verdiend aan het bewezenverklaarde en zelf negatieve consequenties als gevolg van het bewezenverklaarde heeft ondervonden. Zo is hij zijn spaargeld kwijtgeraakt, werd hij niet langer als klant geaccepteerd bij Nederlandse banken en heeft hij zich onder bewind moeten stellen om dit op te lossen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte is medeplichtig geweest bij het witwassen van een geldbedrag verkregen uit bankhelpdeskfraude. Door behulpzaam te zijn bij het verwerven van door misdrijf verkregen geld heeft de verdachte een bijdrage geleverd aan het plegen van vermogensdelicten. Gelet daarop rechtvaardigt de ernst van het bewezenverklaarde naar het oordeel van het hof een voorwaardelijke taakstraf van dertig uren, ook bij een veroordeling wegens medeplichtigheid aan witwassen in plaats van het in eerste aanleg bewezenverklaarde medeplegen daarvan. Dat betekent tevens dat het hof, anders dan de raadsman, geen aanleiding ziet om de verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van straf. De door de raadsman aangevoerde persoonlijke omstandigheden acht het hof voldoende verdisconteerd in de straf zoals hierboven vermeld. De door de raadsman aangehaalde uitspraak maakt dit niet anders, nu de raadsman onvoldoende heeft aangevoerd waarom de door hem aangehaalde uitspraak dusdanig vergelijkbaar is met de onderhavige zaak dat het hof daar in zijn straftoemeting consequenties aan moet verbinden.
Het hof acht, alles afwegende en gelet op het gegeven dat artikel 63 Sr van toepassing is, een voorwaardelijke taakstraf van dertig uren passend en geboden.
BESLISSING
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 1 primair en 1 subsidiair ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 30 (dertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 15 (vijftien) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. G.J.M. Kruizinga, mr. M.J.A. Duker en mr. J.W.P. van Heusden, in tegenwoordigheid van mr. M.C. de Rade, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
3 mei 2024.
mr. Kruizinga en mr. Van Heusden zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]