Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 14 november 2014, te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, althans in Nederland, een voorwerp (te weten een geldbedrag van 48.030,- euro) heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet en/of van een voorwerp (te weten voornoemd geldbedrag), gebruik heeft gemaakt en/of de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende was en/of wie dit voorwerp voorhanden had, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat dit voorwerp - onmiddellijk of middellijk - (mede) afkomstig was uit enig misdrijf
hij op of omstreeks 14 november 2014 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, althans in Nederland, al dan niet opzettelijk, niet heeft voldaan aan zijn verplichting tot het doen van (schriftelijke) (volledige en/of juiste) aangifte, zoals bedoeld in artikel 3 van de Verordening (EG) Nr. 1889/2005 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 26 oktober 2005 betreffende de controle van liquide middelen die de Gemeenschap binnenkomen of verlaten, immers heeft hij toen en daar geen of onvolledige of onjuiste aangifte gedaan, terwijl hij die Gemeenschap verliet en liquide middelen ten bedrage van 10.000,- of meer vervoerde, te weten een geldbedrag van (in totaal) 48.335,- euro.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Bewijsoverweging
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van beide tenlastegelegde feiten. Hiertoe heeft hij – kort gezegd – aangevoerd dat de door de verdachte gegeven verklaringen, over de herkomst van het geld dat bij de verdachte op Schiphol is aangetroffen, ongeloofwaardig zijn en niet voldoen aan de daaraan te stellen voorwaarden, waardoor het witwasvermoeden niet is weerlegd.
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte wordt vrijgesproken van het tenlastegelegde witwassen, nu de verdachte betwist dat het geldbedrag dat hij voorhanden heeft gehad van enig misdrijf afkomstig is en hij hierover een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft afgelegd. De verdachte heeft een deel van het bedrag, te weten € 35.000,00, (contant) geleend van een vriend genaamd [naam 1]. Daarnaast is € 8.000,00 afkomstig van de verkoop van een auto en betreft het overige deel van het geldbedrag spaargeld. Ter onderbouwing van deze verklaring heeft de verdachte stukken overgelegd.
Ten aanzien van het tenlastegelegde opzettelijk niet voldoen aan de aangifteplicht bij de Douane heeft de raadsvrouw gewezen op de bekennende verklaring van de verdachte hieromtrent.
Dat een voorwerp "afkomstig is uit enig misdrijf", kan, als op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht, als het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Als door het openbaar ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat deze verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Als de verdachte zo'n verklaring heeft gegeven, ligt het op de weg van het openbaar ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring. Mede op basis van de resultaten van dat onderzoek zal moeten worden beoordeeld of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Als zo'n verklaring is uitgebleven, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn bewijsoverwegingen.
Het hof stelt voorop dat het een feit van algemene bekendheid is dat via de luchthaven Schiphol grote bedragen in contanten, die onmiddellijk of middellijk van misdrijf afkomstig zijn, worden in- of uitgevoerd. Het is in het normale, niet-financiële verkeer hoogst ongebruikelijk om een bedrag als de verdachte bij zich had fysiek te vervoeren, ook gelet op het risico waarmee dit gepaard gaat. Bovendien is het een feit van algemene bekendheid dat coupures van € 500,00 bijna uitsluitend worden gebruikt in het criminele circuit.
De verdachte is op 14 november 2014 op Schiphol door de Douane gecontroleerd. Op vragen van de Douane heeft de verdachte in eerste instantie verklaard dat hij € 4.000,00 bij zich droeg en dat hij naar Mexico ging voor een familiebijeenkomst. Bij nadere controle heeft de Douane in de broekzak van een broek die in de reistas van de verdachte zat, een envelop met geld aangetroffen. Uiteindelijk heeft de verdachte op vragen van de Douane verklaard dat hij € 48.000,00 bij zich had. Na telling bleek dat de verdachte in het bezit was van € 48.355,00, waarvan 68 coupures van € 500,00. De verdachte heeft van dit bedrag geen aangifte gedaan.
De wijze waarop de verdachte het geld heeft vervoerd, de hoogte van het bedrag, de gebruikte coupures, het onjuist verklaren van de verdachte over de omvang van het geldbedrag en het feit dat de verdachte hiervan geen aangifte heeft gedaan, zijn, bij elkaar genomen, feiten en omstandigheden die zonder meer een vermoeden van witwassen rechtvaardigen. Van de verdachte mag daarom worden verwacht dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft over de legale herkomst van het aangetroffen geld.
De verklaring van de verdachte voor de aangetroffen geldbedragen
De verdachte heeft bij zijn verhoor door de FIOD verklaard dat € 35.000,00 afkomstig was van een lening van een vriend en dat hij dat bedrag ‘vorige week donderdag’ (het hof begrijpt: 6 november 2014) in een restaurant genaamd ‘[restaurant]’ heeft gekregen in een envelop. De naam van de vriend heeft de verdachte niet willen noemen. Daarnaast heeft hij € 4.300,00 ontvangen van een vriend genaamd [naam 2], als terugbetaling op een aan hem verstrekte lening. De overige € 9.000,00 is eigen spaargeld, aldus de verdachte. De verdachte heeft verklaard dat hij daarnaast beschikt over contant geld omdat hij in 2012 zijn auto heeft verkocht voor € 15.000,00. Over de geldbedragen die zien op de lening van de onbekende vriend en van [naam 2] heeft de verdachte verklaard dat hij binnen een week bewijsstukken kan overleggen. De verdachte heeft verklaard dat hij met het geldbedrag onderweg was naar Mexico, waar hij van ene [naam 3] een restaurant in Madrid wilde overkopen. [naam 3] wilde in euro’s betaald worden.
Pas ter gelegenheid van de eerste terechtzitting in hoger beroep op 23 augustus 2023 heeft de raadsvrouw namens de verdachte stukken overgelegd ter onderbouwing van de verklaring van de verdachte dat
€ 35.000,00 afkomstig zou zijn van een lening van een vriend. Die vriend zou zijn genaamd [naam 1] (hierna: [naam 1]). In het (Duitstalige) e-mailbericht van [naam 1] van 23 augustus 2023 staat dat op
6 november 2014 een bedrag van € 35.000,00 heeft opgenomen van de bedrijfsrekening van [bedrijf 1] GmbH en uit de bijgevoegde bankafschriften blijkt dat een dit bedrag is opgenomen. Tevens blijkt uit de bankafschriften dat op diezelfde datum een bedrag is afschreven bij [bedrijf 2], destijds eigenaar van het restaurant [restaurant]. Daarnaast heeft de raadsvrouw ter terechtzitting op 23 augustus 2023 meegedeeld dat zij van haar cliënt heeft vernomen dat € 8.000,00 afkomstig zou zijn van de verkoop van zijn auto (merk: Lexus) en dat zij ter onderbouwing van die verklaring nadere stukken wilde opvragen bij de Duitse advocaat van de verdachte.
Vervolgens heeft de raadsvrouw namens de verdachte op 19 september 2023 nog een aantal stukken overgelegd ter nadere onderbouwing van de verklaring van de verdachte. Uit die stukken blijkt dat [naam 1] per e-mailbericht van 19 september 2023 (in het Duits) heeft verklaard dat hij op 6 november 2014 een bedrag van € 35.000,00 heeft opgenomen van de bedrijfsrekening van [bedrijf 1] GmbH en het geld contant aan de verdachte heeft overhandigd. Dat de herkomst van het geld van de bedrijfsrekening legaal is, blijkt volgens [naam 1] uit de eerder verstrekte bankafschriften. Daarbij heeft [naam 1] verklaard dat hij niet in staat is in persoon te getuigen, omdat hij thans in Afghanistan verblijft. Tevens heeft de raadsvrouw stukken overgelegd uit het Duitse strafdossier van de verdachte, waaruit blijkt dat de Duitse politie op
18 november 2014 heeft geverbaliseerd dat de surveillance-apparatuur uit de auto van de verdachte is verwijderd, omdat de auto namens de verdachte zou worden verkocht door medeverdachte [medeverdachte].
De verdachte heeft op de zitting in hoger beroep op 25 april 2024 verklaard dat € 5.000,00 afkomstig is van zijn spaargeld, € 8.000,00 afkomstig is van de verkoop van zijn auto en € 35.000,00 afkomstig is van een lening van [naam 1].
Oordeel van het hof ten aanzien van de aangetroffen € 13.030,00
Het hof is van oordeel dat de verklaring die de verdachte heeft gegeven voor het spaargeld en voor het geld afkomstig van de verkoop van de auto, niet aan de daaraan te stellen eisen voldoet, zodat het witwasvermoeden in zoverre niet is ontzenuwd. In de eerste plaats omdat zijn verklaringen op diverse onderdelen wisselend en deels in een zeer laat stadium zijn afgelegd, en in de tweede plaats omdat deze verklaringen niet of onvoldoende onderbouwd zijn. Ten aanzien van het spaargeld ontbreekt iedere onderbouwing. Wat betreft de auto is uit het overgelegde stuk uit het Duitse strafdossier uitsluitend op te maken dat er namens de verdachte tussen augustus en november 2014 een Lexus is verkocht. Er is geen enkele onderbouwing ten aanzien van de verkoopprijs, of deze aan de verdachte is toegekomen en op welke wijze er is betaald.
Al met al is het hof van oordeel dat de door de verdachte gegeven verklaring over het spaargeld en de verkoop van de auto niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen, namelijk dat deze verklaring voldoende concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is. Het hof is daarom van oordeel dat het niet anders kan zijn dan deze geldbedragen uit misdrijf afkomstig zijn en dat de verdachte dit wist.
Oordeel van het hof ten aanzien van de aangetroffen € 35.000,00
Ten aanzien van de verklaring van de verdachte dat € 35.000,00 afkomstig is van een lening van [naam 1], overweegt het hof dat de verdachte bij het verhoor door de FIOD, een dag na zijn aanhouding, melding heeft gemaakt van een bedrag van € 35.000,00 dat hij van een vriend heeft geleend. Pas in hoger beroep heeft de verdachte hierop een nadere toelichting gegeven, die hij heeft onderbouwd met de hierboven genoemde stukken (e-mailberichten van [naam 1] en bankafschriften). Hoewel de verdachte hiermee slechts beperkt inzicht heeft gegeven in de herkomst van het geldbedrag, en zijn verklaring veel vragen oproept, biedt die verklaring wel aanknopingspunten voor nader onderzoek door het openbaar ministerie. Niet kan worden gezegd dat deze verklaring op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is. De advocaat-generaal heeft geen (subsidiair) verzoek gedaan tot het verrichten van nader onderzoek. Bij deze stand van zaken kan niet met voldoende mate van zekerheid worden uitgesloten dat dit geldbedrag een legale herkomst heeft. Het hof zal de verdachte daarom vrijspreken van witwassen van het geldbedrag van € 35.000,00.
Niet voldoen aan de aangifteplicht liquide middelen
Het hof is, mede gelet op de bekennende verklaring van de verdachte, van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte opzettelijk geen aangifte heeft gedaan van de liquide middelen die hij bij zich droeg.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 14 november 2014, te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, een voorwerp (te weten een geldbedrag van 13.030,- euro) voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat dit voorwerp - onmiddellijk of middellijk - (mede) afkomstig was uit enig misdrijf
hij op 14 november 2014 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk, niet heeft voldaan aan zijn verplichting tot het doen van (schriftelijke) aangifte, zoals bedoeld in artikel 3 van de Verordening (EG) Nr. 1889/2005 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van
26 oktober 2005 betreffende de controle van liquide middelen die de Gemeenschap binnenkomen of verlaten, immers heeft hij toen en daar geen aangifte gedaan, terwijl hij die Gemeenschap verliet en liquide middelen ten bedrage van 10.000,- of meer vervoerde, te weten een geldbedrag van 48.335,00 euro.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Oplegging van straffen
De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, met een proeftijd van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, met een proeftijd van drie jaren.
De raadsvrouw heeft, gelet op de bepleite vrijspraak ten aanzien van het witwassen, het hof verzocht te volstaan met oplegging van een geldboete en bij de hoogte daarvan rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het witwassen van een geldbedrag van ruim € 13.000,00 en het niet voldoen aan de verplichting tot het doen van aangifte van de liquide middelen die hij bij zich droeg. Het witwassen van criminele gelden tast de integriteit van het economische verkeer aan, terwijl andere strafbare feiten erdoor worden vergemakkelijkt. Het hof rekent dit de verdachte aan. Gelet op de aard en ernst van de feiten en gelet op de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd acht het hof de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van de duur van drie maanden in beginsel passend.
Het hof houdt echter rekening met de overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, die in beide instanties is overschreden. De redelijke termijn is aangevangen op 14 november 2014, de dag dat de verdachte in verzekering is gesteld. Het vonnis van de politierechter dateert van
6 december 2021. Dit betekent dat de redelijke termijn in eerste aanleg met ruim vijf jaren is overschreden. Namens de verdachte is op 16 december 2021 hoger beroep ingesteld. De zaak is in hoger beroep afgerond met een eindbeslissing op 24 mei 2024. Daarmee is ook in hoger beroep sprake van een overschrijding van de redelijke termijn met ruim 5 maanden. Het hof merkt echter op dat de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep voor rekening van de verdediging dient te komen, nu de zaak op verzoek van de verdediging is aangehouden teneinde de (laat ingediende) verklaring van de verdachte nader te kunnen onderbouwen. Vanwege de overschrijding in eerste aanleg en het totale tijdsverloop sinds de bewezenverklaarde feiten, zal het hof een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, met een proeftijd van twee jaren opleggen.
De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft het inbeslaggenomen geldbedrag van € 48.030,00 verbeurdverklaard en beslist tot teruggave van de inbeslaggenomen telefoons, de iPod en het stuk papier.
De advocaat-generaal heeft verbeurdverklaring gevorderd zoals door de politierechter is beslist.
De raadsvrouw heeft verzocht het bedrag van € 48.030,00 dat de verdachte bij zich droeg aan de verdachte terug te geven.
Het hof overweegt dat de verdachte op de zitting in hoger beroep op 25 april 2024 heeft verklaard dat hij de inbeslaggenomen telefoons en iPod reeds heeft teruggekregen. Ten aanzien van die voorwerpen is derhalve geen beslagbeslissing meer vereist.
Wat betreft het onder de verdachte inbeslaggenomen geldbedrag overweegt het hof dat een gedeelte van € 13.030,00 vatbaar is voor verbeurdverklaring, en het hof ook tot verbeurdverklaring zal overgaan nu dit een voorwerp betreft met betrekking waartoe het bewezenverklaarde witwassen is begaan.
Ten aanzien van de overige € 35.000,00 en het stuk papier die onder de verdachte in beslag zijn genomen, overweegt het hof dat hiervan niet is vast komen te staan dat het bewezenverklaarde witwassen met betrekking tot deze voorwerpen is begaan. Deze voorwerpen behoren aan de verdachte toe en dienen aan hem te worden teruggegeven.
BESLISSING
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Verklaart verbeurd het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- Een geldbedrag van € 13.030,00, ibg d.d. 14 november 2014.
Gelast de teruggave aan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- -
Een geldbedrag van € 35.000,00, ibg d.d. 14 november 2014;
- -
1 stuk papier 15-720095-07.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. B.E. Dijkers, mr. M.F.J.M. de Werd en mr. A.J. van Es, in tegenwoordigheid van
mr. L.M. van Leeuwen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 24 mei 2024.