Beschikking op het hoger beroep tegen de beschikking van de raadkamer van de rechtbank Amsterdam van 22 mei 2024 op het verzoekschrift op de voet van de artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoeker],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1977,
domicilie kiezende ten kantore van zijn advocaat, mr. M.L. van Gaalen,
Pieter Braaijweg 85, 1114 AJ Amsterdam-Duivendrecht.
1 Procesverloop
Het hoger beroep is op 24 mei 2024 ingesteld door verzoeker (hierna appellant).
Op 9 oktober 2024 heeft de advocaat-generaal het standpunt van het Openbaar Ministerie kenbaar gemaakt.
Het hof heeft kennis genomen van de stukken in de strafzaak met voormeld parketnummer en heeft op 15 oktober 2024 de advocaat-generaal en mr. S van den Berg, advocaat te Amsterdam-Duivendrecht, te dezen waarnemend voor mr. M.L. van Gaalen, ter gelegenheid van de openbare behandeling van het verzoekschrift in raadkamer gehoord. Appellant is niet in raadkamer verschenen.
2 Inhoud van het verzoek
Het verzoek - zoals onder c aangevuld in raadkamer in hoger beroep - strekt tot het verkrijgen van een vergoeding ter zake van:
kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van de strafzaak met voormeld parketnummer ten bedrage van € 2.504,70;
kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van onderhavige verzoekschriftprocedure in eerste aanleg ten bedrage van € 680,00;
kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van onderhavige verzoekschriftprocedure in hoger beroep ten bedrage van € 340,00.
3 Beoordeling
Het hoger beroep is tijdig ingesteld.
De strafzaak met voormeld parketnummer is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel.
Ingevolge het bepaalde in artikel 534, eerste lid, Sv heeft de toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn. Dit betekent enerzijds dat bij verzoeken op de voet van de artikelen 530 en 533 Sv als uitgangspunt vergoeding plaatsvindt, maar anderzijds dat het de rechter vrij staat op gronden van billijkheid vergoeding achterwege te laten of slechts gedeeltelijk toe te kennen. Deze oordeelsvrijheid wordt begrensd door de onschuldpresumptie zoals (ook) neergelegd in artikel 6, tweede lid, van het Europees verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De onschuldpresumptie verlangt dat – ongeacht de aard van de aan de strafzaak gekoppelde procedure en ongeacht de vraag of de strafprocedure is geëindigd met een vrijspraak dan wel een sepot – de motivering van het oordeel in de gekoppelde procedure (in casu: de onderhavige verzoekschriftprocedure) niet alsnog neerkomt op het uiten van de mening dat hij of zij zich schuldig heeft gemaakt aan het overtreden van een strafrechtelijke norm en daarmee aan het plegen van een strafbaar feit (EHRM (GK) 11 juni 2024, appl. nos. 32483/19 & 35049/19, Nealon & Hallam t. het Verenigd Koninkrijk).
Nu de beslissing waarvan hoger beroep (impliciet) een mening bevat dat appellante zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van een strafbaar feit kan deze beslissing reeds om die reden niet in stand blijven. Het hof zal de beschikking waarvan beroep derhalve vernietigen en opnieuw recht doen.
Het hof stelt vast dat de zaak tegen appellante is geëindigd met een beleidssepot. Niet in het geding is dat tussen appellante en een derde onenigheid is ontstaan en dat over en weer aangifte is gedaan. Voor een nader onderzoek naar wie zich uiteindelijk schuldig heeft gemaakt aan het overtreden van een strafrechtelijke norm en daarmee aan het plegen van een strafbaar feit is in een verzoekschriftprocedure als de onderhavige geen ruimte. Zonder nader onderzoek zou dit neerkomen op het uiten van de mening dat appellante zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van een strafrechtelijke norm, hetgeen niet is toegestaan.
Gronden van billijkheid zijn aanwezig voor toekenning van een vergoeding voor kosten van rechtsbijstand in de strafzaak ten bedrage van € 2.504,70.
Gronden van billijkheid zijn aanwezig voor toekenning van een vergoeding voor kosten van rechtsbijstand in de onderhavige verzoekschriftprocedure ten bedrage van € 1.020,00.
Het hof zal de beschikking waarvan beroep derhalve vernietigen en opnieuw recht doen.
4 Beslissing
Het hof:
Vernietigt de beschikking waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Wijst het verzochte toe.
Kent op de voet van artikel 530 Sv aan appellant een vergoeding toe van € 3.524,70 (drieduizend vijfhonderdvierentwintig euro en zeventig cent).
Beveelt de onverwijlde betekening van deze beschikking aan appellant.
Deze beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. A.M.P. Geelhoed, M.J.A. Duker en J.H. van der Werff, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Groenenberg als griffier, is ondertekend door de voorzitter en de griffier en is uitgesproken op de openbare zitting van dit hof van 29 oktober 2024.
De voorzitter beveelt:
de tenuitvoerlegging van deze beschikking door overmaking van € 3.524,70 (drieduizend vijfhonderdvierentwintig euro en zeventig cent) op bankrekeningnummer [rekeningnummer] t.n.v. Stichting Beheer Derdengelden Coumans & Van Gaalen Strafrechtadvocaten o.v.v. [ovv].
Amsterdam, 29 oktober 2024,
mr. A.M.P. Geelhoed, voorzitter.
De gegevens worden opgehaald
Hulp bij zoeken
Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over: