Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:GHAMS:2024:862

Gerechtshof Amsterdam
09-04-2024
09-04-2024
200.268.272/01
Civiel recht
Hoger beroep

Kort geding. Schending eer en goede naam van betrokken voormalig directeur/werknemer en ex-partner onder meer door het sturen van berichten aan de pers vergezeld van e-mails afkomstig uit door betrokkene op het werk aangehouden (zakelijke) e-mail accounts en aldaar in kasten bewaarde gegevens. Verbod tot het doen van een aantal specifieke uitlatingen en het zichzelf of derden toegang te verschaffen tot de e-mailaccounts in de gegeven omstandigheden gerechtvaardigd te achten.

Rechtspraak.nl

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I

rol-/zaaknummer rechtbank Amsterdam: C/13/670669/KG ZA 19-849

zaaknummer : 200.268.272/01 KG

arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 9 april 2024

inzake

1 [appellant 1] ,

wonend te [woonplaats] ,

advocaat: mr. G.A.M.F. Spera te Maastricht Airport, gemeente Beek,

2. [appellant 2],

advocaat: onttrokken (voorheen mr. P.B.A. Acda),

3. DUTCH SOLAR SYSTEMS B.V.,

advocaat: onttrokken (voorheen mr. G.A.M.F. Spera te Maastricht Airport gemeente Beek)

appellanten,

tevens incidenteel geïntimeerden,

tegen:

[geïntimeerde] ,

wonend te [woonplaats]

geïntimeerde,

tevens incidenteel appellante,

advocaat: mr. P.L. Tjiam te Amsterdam.

1 De zaak in het kort

Het geschil van partijen heeft (onder meer) betrekking op het gebruik van uit zakelijke e-mailboxen afkomstige, niet werk gerelateerde, (privé) correspondentie alsmede van op het werk bewaarde privé gegevens door toezending daarvan aan diverse kranten teneinde de reputatie van de betrokken directeur/werknemer zwart te maken. Deze laatste vordert verboden die, kort samengevat, strekken tot het ontoegankelijk maken van de e-mailaccounts en privé gegevens en voorts tot het staken van lasterlijke uitlatingen.

2 Het geding in hoger beroep

Partijen ter ener zijde worden hierna gezamenlijk [appellanten] en afzonderlijk [appellant 1] , [appellant 2] en DSS genoemd. Partij ter andere zijde wordt [geïntimeerde] genoemd.

[appellanten] zijn bij dagvaarding van 11 oktober 2019 in hoger beroep gekomen van een kortgedingvonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam van 24 september 2019, onder bovenvermeld rol- en zaaknummer gewezen tussen [appellanten] als gedaagden en [geïntimeerde] als eiseres.

Partijen hebben de volgende stukken ingediend;

- memorie van grieven, met producties;

- memorie van antwoord tevens memorie van grieven in incidenteel appel tevens

wijziging van eis, met producties;

- memorie van antwoord in incidenteel appel tevens houdende akte uitlating wijziging

van eis, met producties.

Op 11 februari 2021 heeft een mondelinge behandeling van de zaak plaatsgevonden, waarbij namens [appellanten] is gepleit door mr. P.B.A. Acda en namens [geïntimeerde] door mrs. Tjiam voornoemd en mr. W.M. Warnaars, advocaat te Amsterdam, ieder aan de hand van aan het hof overgelegde pleitnotities. Van beide zijden zijn nadere producties ingediend, van de zijde van [geïntimeerde] is een akte overlegging aanvullende producties en wijziging van eis genomen.

De zaak is verwezen naar mediation en in verband daarmee meerdere malen aangehouden en op 22 november 2022 geroyeerd. De zaak is op 13 december 2022 opgebracht en hervat.

Partijen hebben vervolgens nog de volgende stukken ingediend:

- nadere memorie tevens wijziging van eis aan de zijde van [geïntimeerde] , met

producties;

- nadere memorie van antwoord aan de zijde van [appellant 1] en DSS, met producties.

Op 11 september 2023 heeft een tweede mondelinge behandeling van de zaak plaatsgevonden. Namens [appellant 1] en DSS is gepleit door mr. Spera voornoemd en mrs. H.R.M. Vangeel en T.J. Wittendorp, advocaten te Maastricht Airport, en namens [geïntimeerde] door mr. Tjiam voornoemd en door mr. E.R. van der Velde, advocaat te Amsterdam, ieder aan de hand van aan het hof overgelegde pleitnotities. Van beide zijden zijn nadere producties ingediend.

Vervolgens is arrest gevraagd.

[appellanten] concluderen dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en de vorderingen van [geïntimeerde] alsnog geheel zal afwijzen, met - uitvoerbaar bij voorraad - beslissing over de proceskosten.

[geïntimeerde] concludeert, kort samengevat en voor zover in dit stadium van het geding nog van belang, tot een bekrachtiging van het vonnis van de voorzieningenrechter voor zover daarbij haar vorderingen zijn toegewezen, en voorts dat het hof dit vonnis op enkele punten zal vernietigen en bij arrest uitvoerbaar bij voorraad zal bepalen dat het verbod onder 5.3 sub a niet geldt voor een gerenommeerd (het hof verstaat: deskundig), onafhankelijk Nederlands onderzoeksbureau, het hof de onder 5.4 toegewezen dwangsom zal verhogen, een ruimer verbod op het doen van negatieve mondelinge en schriftelijke uitlatingen zal toewijzen en een voorziening zal treffen die ertoe strekt de e-mailaccounts van [geïntimeerde] (bij onder meer DSS en Wagner Solar) van de gegevensdragers van [appellant 1] en [appellant 2] en van de servers DSS, Wagner Solar en Grant Thornton worden verwijderd en voorts [appellant 1] zal veroordelen in de volledige advocaatkosten met (verdere) beslissing over de proceskosten met nakosten en rente.

3 Feiten

De voorzieningenrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.10 de feiten opgesomd die hij bij de beoordeling van de zaak tot uitgangspunt heeft genomen. In de toelichting op hun eerste grief betogen [appellanten] dat deze feiten deels onjuist zijn en voorts dat de opsomming onvolledig is. Het hof zal met deze bezwaren rekening houden voor zover relevant, voldoende concreet en in hoger beroep nader feitelijk onderbouwd. Het hof gaat van de volgende feiten uit.

( i) [geïntimeerde] is van 2003 tot 2019 directeur geweest van DSS, een bedrijf van [appellant 1] . Zij gaf ook leiding aan Wagner Solar GmbH (hierna: Wagner Solar), een zustervennootschap van DSS. [geïntimeerde] had een arbeidsovereenkomst met Centric, eveneens een bedrijf van [appellant 1] .

(ii) [geïntimeerde] heeft gedurende een aantal jaren een affectieve relatie met [appellant 1] gehad. Daarna zijn zij gedurende enige tijd goed bevriend gebleven. Inmiddels is [appellant 1] getrouwd met [naam 1] , die onderzoek doet naar cybercriminaliteit.

(iii) [appellant 1] meent dat [geïntimeerde] bij DSS heeft gefraudeerd en miljoenen euro’s heeft weggesluisd naar Gambia, en dat zij de oorzaak is geweest van een FIOD-inval bij zijn bedrijf Strukton, begin 2019. Hij gaat daarbij onder meer af op door [naam 1] gepresenteerde feiten. Volgens [appellant 1] is de fraude naar voren gekomen uit een onderzoek van de Amerikaanse veiligheidsdienst in samenwerking met de AIVD. [geïntimeerde] is een kort geding tegen [appellant 1] gestart om de beschuldigingen aan haar adres stop te zetten. Bij vonnis van 25 juni 2019 heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank Overijssel [appellant 1] veroordeeld tot plaatsing van een rectificatie waarin hij verklaart dat er geen bewijs is dat de communicatie tussen [geïntimeerde] en de AIVD – [geïntimeerde] had de AIVD gevraagd of die dienst een onderzoek naar haar had ingesteld – op enigerlei wijze te maken heeft met de inval van de FIOD bij en/of het onderzoek van de FIOD naar Strukton, een bedrijf van [appellant 1] . Aan die veroordeling is een dwangsom verbonden. [appellant 1] is ook daarna in het openbaar blijven verklaren dat [geïntimeerde] de FIOD-inval heeft veroorzaakt. De voorzieningenrechter in de rechtbank Overijssel heeft daarop bij vonnis van 2 augustus 2019 geoordeeld dat [appellant 1] het maximale bedrag aan dwangsommen (€ 200.000,-) had verbeurd, en heeft de dwangsom verhoogd.

(iv) [geïntimeerde] heeft vanaf 9 april 2019 ziek thuis gezeten als gevolg van aan het werk gerelateerde psychische klachten. Zij is bij DSS ontslagen op 16 mei 2019.

( v) Per 8 mei 2019 is [appellant 2] aangesteld als interim-manager van DSS.

(vi) [geïntimeerde] heeft zich niet neergelegd bij het ontslag. In de ontslagprocedure bij de kantonrechter heeft [appellant 1] een e-mail overgelegd waarmee op 21 juni 2019 vanaf het e-mailaccount [e-mailadres] een e-mail van [geïntimeerde] uit november 2018 over de aankoop van een vakantiewoning in Gambia is doorgestuurd aan mr. [naam 7] , destijds advocaat van [appellant 1] , met kopie aan [appellant 2] .

(vii) Op 16 juli 2019 heeft [geïntimeerde] van een journalist vernomen dat [appellant 1] hem e-mails had gestuurd met persoonlijke informatie over haar. Nog diezelfde dag heeft zij [appellant 1] (via haar advocaat) gevraagd om opgave van de namen van alle media waaraan de e-mails zijn gestuurd, en hem gevraagd om die media te verzoeken de e-mails te vernietigen en niet te publiceren. In antwoord daarop heeft mr. [naam 7] geschreven dat aan Tubantia, het Financieel Dagblad, Follow the Money en de Telegraaf e-mails/WhatsApp berichten zijn verzonden die mogelijk vertrouwelijke informatie over [geïntimeerde] bevatten, en dat de geadresseerden inmiddels zou zijn verzocht die informatie onmiddellijk te vernietigen en niet te publiceren, omdat het privégegevens van [geïntimeerde] (kunnen) zijn.

(viii) Op 25 en 29 juli 2019 heeft journalist [naam 12] (verbonden aan Follow the Money) een aantal e-mails aan [geïntimeerde] voorgelegd met het verzoek om daarop te reageren. Het gaat onder meer om de volgende e-mails:

 een e-mail van [appellant 2] aan [appellant 1] van 6 juli 2016 met de volgende tekst:

“Ter info:

Bijgaand een opmerkelijke brief van mevrouw [geïntimeerde] inzake een website met content voor 18+ (de HDV website).

Tevens het bijbehorende dossier, hierin zit ook nog een brief van de [naam 2] namens Kienhuis Hoving N.V.!

Dit ligt deels in lijn met hetgeen [naam 3] vertelde dat [naam 4] (advocaat en partner bij Kienhuis Hoving ) heeft verklaard dat mevrouw [geïntimeerde] in het verleden seks-lijnen exploiteerde. (zie mij[n] e-mail van 25-06-2019).”

 een e-mail van [appellant 2] aan [appellant 1] van 12 juli 2019 met de volgende begeleidende tekst:

“Bijgaand diverse documenten die ik uit het archief heb kunnen halen inzake o.a. [bedrijf] B.V. ”

(De activiteiten van [bedrijf] B.V., een vennootschap van een onder de naam [X] bekend staande pornoactrice, bestaan uit de productie, exploitatie, distributie en verkoop van films en filmrechten. De meegezonden documenten betroffen onder meer processtukken over een door [geïntimeerde] aan [X] geleende geldsom. Opm hof)

 een e-mail van 12 juli 2019 van [appellant 2] aan mr. [naam 7] , met kopie aan [appellant 1] , waarin hij zijn visie op de betrokkenheid van [geïntimeerde] bij [bedrijf] uiteenzet.

 een e-mail van 14 juli 2019 van [appellant 1] aan mr. [naam 7] , met kopie aan [appellant 2] en [naam 5] (werkzaam bij Strukton,), met de volgende inhoud:

“Bij het terughalen van een verwijderde back-up van DSS is voor 4 tb aan video’s aangetroffen hoofdzakelijk porno video’s/ video’s Afrikanen.

Het lijkt erop dat [geïntimeerde] persoonlijk de activiteiten van [X] , zie bijlage, heeft voortgezet.”

 een e-mail van [appellant 1] aan mr. [naam 7] van 10 juli 2019 met de volgende inhoud:

“ [naam 7] , [geïntimeerde] had naast de bonus van 3.645 die ze van centric ( [geïntimeerde] was door Centric gedetacheerd bij DSS, opm hof) had in 2012 een bijzondere beloning van 73.492 uitgekeerd.

Er was in 2012 geen winst van 734.000,00

De winst was 36.450, aanzienlijk lager.

De bijzondere beloning ad 73.492 is dus gestolen door [geïntimeerde] .”

 een e-mail van [appellant 1] aan [naam 5] van medio juni 2019 met de volgende inhoud:

“ [geïntimeerde] is 16 januari de dag van de boekpresentatie (van “ [...] ”, een nieuw boek van [naam 1] , opm hof) begonnen via tor op twitter met nepnamen en accounts. Dit is slechts 1 dag van haar activiteiten.

Ze is begonnen eind december met Volkskrant, FD en telegraaf. Term cybercharlatan komt van [geïntimeerde] .

En [naam 6] heeft inzake de FIOD inval geen tegenstrijdige verklaring gegeven. Dat was [naam 2] in opdracht van [geïntimeerde] .”

(Bij deze e-mail waren afbeeldingen meegestuurd van door [geïntimeerde] vanuit haar e-mailaccount bij DSS verzonden items, opm hof.)

 e-mailcorrespondentie van begin juli 2019 tussen [appellant 2] , mr. [naam 7] en mr. [naam 8] (advocaat van [naam 9] , werknemer van DSS) over door [naam 9] onklaar gemaakte harde schijven van DSS.

 e-mailverkeer van medio maart 2019 tussen een forensisch accountant,

[naam 10] , en [geïntimeerde] over een in opdracht van haar door [naam 10] te verrichten onderzoek naar DSS beheer, Dutch Solar Systems, DSS Service, Wagner Solar GmbH en Wagner Solar Gambia Ltd., met daarbij een e-mail van [appellant 1] aan mr. [naam 7] van 12 juli 2019 waarin hij passages uit die correspondentie heeft aangehaald en bovenaan in grote letters heeft vermeld:

“Beïnvloeding forensische accountant [naam 10] ”.

 een e-mail van [appellant 1] aan [naam 12] van 15 juli 2019 waarin hij schrijft:

“Misschien dat de door mij aan u verzonden correspondentie uw blik verruimd. [geïntimeerde] is de slechte vrouw. Niet [naam 1] .

Alles wat [geïntimeerde] op [naam 1] projecteert doet en is ze zelf.

Het is heel triest.

[geïntimeerde] heeft op basis van leugens mij en [naam 1] vanaf november 2018 overal negatief weggezet. Met name ook dat bij de media, ook bij jullie.”

(ix) [geïntimeerde] heeft [appellant 2] , [appellant 1] en DSS in een brief van 17 juli 2019 gesommeerd om de lastercampagne te staken, duidelijk te maken welke informatie is gedeeld met derden, en de sommatiebrief te ondertekenen ter bevestiging dat zij aan de sommatie zullen voldoen. [appellant 2] heeft op 18 juli 2019 als volgt gereageerd:

“In de brief zijn meerdere feitelijke onjuistheden vermeld.

De verklaring zal ik dan ook niet ondertekenen.

Vanzelfsprekend zal ik de privacy van mevrouw [geïntimeerde] respecteren (…)”

(x) In reactie op de sommatie heeft mr. [naam 7] aan mr. Tjiam (advocaat van [geïntimeerde] ) geschreven, voor zover hier van belang:

“(…) Door mevrouw [geïntimeerde] is jegens de heer [appellant 1] een smaad kort geding aanhangig gemaakt. Daarin is de privacy van de heer [appellant 1] door mevrouw [geïntimeerde] geschonden. Zij heeft zich bovendien op zeer lasterlijke wijze uitgelaten over de heer [appellant 1] en mevrouw [naam 1] . (…)

Het zal u niet verbazen dat de Autoriteit Persoonsgegevens dit in haar beoordeling zal betrekken en zal concluderen tot ernstige schending van privacygegevens door mevrouw [geïntimeerde] en niet door SDD c.s. en/of de heer [appellant 2] en/of de heer [appellant 1] . Dit geldt temeer nu in ieder geval het inwinnen van informatie over mevrouw [geïntimeerde] voor DSS c.s. van belang is omdat zij zich dienen te verweren tegen de onrechtmatige handelingen van mevrouw [geïntimeerde] en mevrouw [geïntimeerde] zich verzet tegen haar ontslag. (…)”

(xi) In het arbeidsrechtelijk geschil tussen [geïntimeerde] en Centric is door de rechtbank Overijssel, op 12 maart 2020 (ECLI:NL:RBOVE:2020:1115) uitspraak gedaan. Daarin is de vordering van [geïntimeerde] tot toekenning van een transitievergoeding afgewezen omdat zij ernstig verwijtbaar jegens Centric heeft gehandeld onder meer in het kader van het verkrijgen van de bonus over 2011. Dit vonnis is gevolgd door een uitspraak van het hof Arnhem-Leeuwarden van 1 maart 2021 (ECLI:NL:GHARL:2021:1884) waarin het vonnis van de rechtbank op dit punt is bekrachtigd doch tevens is geoordeeld dat [appellant 1] als bestuurder van Centric ernstig verwijtbaar heeft gehandeld door de wijze waarop hij de e-mails van [geïntimeerde] in de periode mei tot september 2019 heeft doorzocht en dat dit gedrag aan Centric moest worden toegerekend.


(xii) Het hof Arnhem-Leeuwarden heeft voorts op 2 maart 2021 uitspraak gedaan (ECLI:NL:GHARL:2021:1808) in het beroep tegen de hierboven onder iii vermelde uitspraak van de voorzieningenrechter in de rechtbank Overijssel van 25 juni 2019 en dit vonnis bekrachtigd wat het aan [appellant 1] opgelegde verbod betreft. Anders dan de voorzieningenrechter oordeelde het hof voorts dat [geïntimeerde] belang heeft bij de door haar gevorderde rectificatie en een verbod voor de toekomst om [geïntimeerde] te beschuldigen van fraude en heeft [appellant 1] veroordeeld tot het plaatsen van een rectificatie en een verbod opgelegd tot het op enigerlei wijze uitspreken dat [geïntimeerde] ‘verantwoordelijk is voor financiële malversaties aangaande de boekhouding van DSS Service B.V., DSS B.V., Wagner Solar GmbH en Wagner Solar Gambia Ltd, waaronder het plegen van fraude, het wegsluizen van geld en het stelen van geld of soortgelijke misdrijven, behalve voor zover [appellant 1] zich uit in gerechtelijke procedures’.

4 Beoordeling

4.1.

Het geschil van partijen heeft betrekking op door met name [appellant 1] aan het adres van [geïntimeerde] geuite beschuldigingen en via [appellant 2] en DSS verspreide (onjuiste) informatie die de goede naam en reputatie van [geïntimeerde] aantasten. [geïntimeerde] vordert in dit geding diverse voorzieningen die ertoe strekken dat aan deze gedragingen een einde komt. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van [geïntimeerde] voor een groot deel toegewezen.

[appellanten] komen in hoger beroep tegen die toewijzing met zeven grieven op, [geïntimeerde] komt in incidenteel hoger beroep op tegen de gedeeltelijke afwijzing van haar vorderingen en heeft voorts in hoger beroep haar eis gewijzigd.

4.2.

[geïntimeerde] heeft in hoger beroep driemaal een eiswijziging voorgesteld, bij memorie van grieven in incidenteel appel, bij akte ter gelegenheid van de eerste mondelinge behandeling en vervolgens bij een door haar na de beëindiging van het mediationtraject en hervatting van het geding genomen nadere memorie. [appellanten] betogen dat voor zover [geïntimeerde] bij die nadere memorie haar eis heeft vermeerderd deze buiten beschouwing moet worden gelaten omdat de goede procesorde zich verzet tegen een eisvermeerdering in een zo laat stadium van het geding. Het hof acht dit verweer gegrond en zal geen acht slaan op de in bedoeld processtuk vervatte eiswijziging voor zover deze een duidelijke eisvermeerdering inhoudt. Het gaat daarbij met name om het verbod betreffende uitlatingen tijdens gerechtelijke procedures (waarbij [geïntimeerde] , ook met de voorgestelde beperking, terugkomt op hetgeen daaromtrent in de memorie van antwoord tevens memorie van grieven in incidenteel appel onder 6.32 sub III is vermeld). Voor het overige is het petitum sub II aan te merken als een precisering van het in de eerdere memorie en akte sub VII respectievelijk sub VI primair gevorderde; het is in zoverre toelaatbaar te achten. Dat [geïntimeerde] het in de hierbedoelde procestukken sub VII respectievelijk sub VI subsidiair gevorderde handhaaft valt, gelet op de wijze waarop zij haar petitum bij nadere memorie (primair en subsidiair) heeft geherformuleerd, niet aan te nemen. Het hof gaat er dan ook vanuit dat de vorderingen VII en VIII subsidiair niet gehandhaafd zijn, zodat daarover niet geoordeeld wordt.

Met betrekking tot de gevorderde verhoging van (het maximum van) de dwangsom merkt het hof op dat de rechter met betrekking tot de vaststelling van de hoogte van de dwangsom in beginsel een discretionaire bevoegdheid heeft. Overigens hebben [appellanten] gelet op de hierna te nemen beslissing betreffende de verhoging van het maximum van de dwangsom bij hun verzet tegen de nadere eiswijziging ook geen belang, nu de verhoging die zal worden toegewezen het (reeds) bij memorie van grieven in het incidenteel appel gevorderde niet overschrijdt.

Voor zover [appellanten] hun bezwaar handhaven tegen het in het geding brengen door [geïntimeerde] van nadere producties ter gelegenheid van de tweede mondelinge behandeling wordt dit verworpen. [appellanten] hebben niet aannemelijk gemaakt dat het hier om voor hen nieuw materiaal zou gaan waarop [appellanten] zich in de gegeven omstandigheden onvoldoende hebben kunnen prepareren. In tegendeel, ook volgens [appellanten] gaat het om relatief oud materiaal dat voor een deel ook in andere procedures aan de orde is geweest.

4.3.

Met betrekking tot de grieven van [appellanten] oordeelt het hof als volgt.

vordering jegens [appellant 2]

4.3.1.

is bij de onderhavige zaak betrokken in het kader van werkzaamheden als bestuurder van DSS, met welke vennootschap zijn persoonlijke vennootschap [appellant 2] B.V. een managementovereenkomst heeft gesloten. [appellant 2] had in die hoedanigheid toegang tot zakelijke emailaccounts en dossierkasten van [geïntimeerde] waarin zich kennelijk ook niet aan haar werk bij DSS en Wagner Solar gerelateerde correspondentie en gegevens bevonden. [appellant 2] heeft deze doorzocht en over zijn bevindingen aan zijn medebestuurder tevens (indirect) controlerend aandeelhouden van DSS, [appellant 1] , alsmede aan diens (toenmalige) raadsman gerapporteerd. Niet [appellant 2] maar [appellant 1] heeft de aangetroffen gegevens vervolgens in de openbaarheid gebracht, onder meer door deze toe te zenden aan journalisten. In het licht van dit een en ander is van de zijde van [geïntimeerde] onvoldoende toegelicht waarom er grond is om niet alleen jegens [appellant 1] en DSS maar ook jegens [appellant 2] persoonlijk een voorziening te treffen die een verbod inhoudt – op straffe van verbeurte van een dwangsom – om zichzelf of derden toegang te verschaffen tot e-mailaccounts en privé documenten van [geïntimeerde] bij DSS en Wagner Solar en daarvan gebruik te maken. Dat [appellant 2] bij het doorzoeken van de in het door hem bestuurde bedrijf aanwezige gegevens (mede) in privé hoedanigheid handelde en zich persoonlijk schuldig heeft gemaakt aan een onrechtmatige schending van de privacy [geïntimeerde] vindt voorshands onvoldoende steun in de feiten. Het hof ziet hierin aanleiding om de tegen [appellant 2] ingestelde vorderingen alsnog af te wijzen. Voor een voorziening jegens hem persoonlijk die strekt tot, kort gezegd, verwijdering van de e-mailaccounts die door [geïntimeerde] bij diverse bedrijven werden aangehouden is in het licht van het voorgaande evenmin grond, waarbij het hof opmerkt dat deze vordering ook om de hierna onder 4.4 te bespreken redenen niet toewijsbaar wordt geacht.

vordering jegens [appellant 1] en DSS

4.3.2.

Voor zover de grieven zijn gericht tegen de jegens [appellant 1] en DSS uitgesproken veroordelingen (dictum vonnis onder 5.1 tot en met 5.4 en 5.6 respectievelijk dictum vonnis onder 5.3, 5.4 en 5.6) falen deze. Daarvoor is het volgende redengevend.

4.3.3.

Het hof sluit zich aan bij en neemt over hetgeen de voorzieningenrechter in rechtsoverweging 4.1 tot en met 4.7 heeft overwogen omtrent de verdragsrechtelijke bepalingen waaraan bij de beoordeling van de gedragingen van [appellant 1] moet worden getoetst (artt. 10 lid 2 EVRM en artikel 8 lid 1 EVRM) en de uitkomst van de in dat kader te verrichten belangenafweging, die inhoudt dat het verspreiden door [appellant 1] van privécommunicatie/gegevens [geïntimeerde] in de gegeven omstandigheden als onrechtmatig jegens [geïntimeerde] moet worden beschouwd.

4.3.4.

Anders dan [appellanten] betogen biedt het feitenmateriaal voorshands onvoldoende steun voor de vergaande en (onnodig) grievende beschuldigingen die op de gedane wijze (onder meer via het verspreiden van e-mail correspondentie) jegens [geïntimeerde] openbaar zijn gemaakt. Zo erkende ook [appellant 1] in zijn memorie van grieven dat van ‘diefstal’ met betrekking tot de bonusuitkering geen sprake is geweest. Het feit dat in het arbeidsrechtelijk geschil de uitkering van de bonus als ernstig verwijtbaar handelen van [geïntimeerde] is aangemerkt maakt niet dat de kwalificatie daarvan als ‘diefstal’ in het maatschappelijk verkeer als acceptabel kan worden beschouwd. Voorts hebben [appellanten] de beweerde plaatsing van terabytes porno op de server van DSS niet aannemelijk gemaakt, productie 45 bij memorie van grieven acht het hof in dit verband onvoldoende overtuigend. Ten slotte zijn ook de beweerde actieve betrokkenheid van [geïntimeerde] bij de porno-industrie en de plaatsing door haar via nepaccounts van negatieve berichten over de boekpresentatie van [naam 1] onvoldoende feitelijk onderbouwd.

4.3.5.

Het hof verwerpt het betoog (in de toelichting op grief 2 van [appellanten] ) dat de positie en het gedrag van [geïntimeerde] (zij zou jegens [appellant 1] een mediacampagne zijn gestart) tot een andere uitkomst van de onder 4.3.3 bedoelde belangenafweging moet leiden. Van de gestelde door [geïntimeerde] gevoerde mediacampagne is onvoldoende gebleken (het enkel toezenden aan een journalist van een dagvaarding met bijbehorende producties in een te voeren – in beginsel openbare – procedure kwalificeert niet als zodanig). Voorts is voldoende aannemelijk dat [geïntimeerde] niet meer heeft gedaan dan zich op relatief terughoudende wijze verdedigen tegen beschuldigingen die jegens haar zijn geuit en in de publiciteit zijn gebracht met het oogmerk haar reputatie te beschadigen. Het betoog van [appellant 1] en DSS dat [geïntimeerde] haar recht op privacy en bescherming van haar goede naam en reputatie heeft verspeeld kan niet als juist worden aanvaard. Van zodanig gedrag harerzijds dat dit, gelet op het aanwezige feitenmateriaal, het uiten van de hiervoor besproken (ernstige) beschuldigingen en het toezenden van e-mail correspondentie naar de pers zou kunnen rechtvaardigen (en zij dit zelfs zou hebben uitgelokt) is, wat er van dit verweer ook zij, in ieder geval niet gebleken. [appellanten] verliezen kennelijk uit het oog dat het doorzoeken van e-mailaccounts van [geïntimeerde] en het selecteren daaruit van niet (direct) werkgerelateerde e-mails om deze vervolgens (ter illustratie van haar ‘slechtheid’) toe te zenden aan de pers een zeer ernstige inbreuk vormt op haar door artikel 8 EVRM gewaarborgde recht op privacy. Het beroep van [appellanten] op de personeelsgids van de formele werkgever van [geïntimeerde] , Centric, maakt dit niet anders, nog daargelaten dat [geïntimeerde] er terecht op wijst dat niet voldoende is gebleken dat aan de daarin voorziene waarborgen met betrekking tot het doorzoeken van e-mailaccounts is voldaan. Dat [appellant 1] mogelijk door de inhoud van processtukken van de zijde van [geïntimeerde] uit zijn evenwicht is gebracht doet aan de onrechtmatigheid van zijn handelwijze en de toerekenbaarheid daarvan niet af.

4.3.6.

[appellanten] hebben betoogd dat [geïntimeerde] geen belang (meer) heeft bij de jegens [appellant 1] en DSS uitgesproken voorzieningen. Zij hebben er in dit verband op gewezen dat [appellant 1] reeds bij e-mails van 17 juli 2019 aan Tubantia, het Financieel Dagblad, Follow the Money en de Telegraaf verzocht heeft de toezonden informatie niet te publiceren en te vernietigen (en dat het feit dat [geïntimeerde] niet bereid was de zitting achter gesloten deuren te doen plaatsvinden en zij de media over het kortgeding heeft geïnformeerd er toe geleid heeft dat de e-mails alsnog zijn geopenbaard). Voorts stellen zij dat de laatste van de gewraakte berichten inmiddels van meerdere jaren geleden dateren.

Tijdens de tweede mondelinge behandeling hebben zij voorts gewezen op de vele procedures die inmiddels tussen partijen zijn gevoerd, waaronder de procedure die heeft geleid tot het arrest van het hof Arnhem-Leeuwarden van 2 maart 2021, waarin een verbod is uitgesproken onder meer op het op enigerlei wijze uitspreken dat [geïntimeerde] verantwoordelijk is voor het wegsluizen en stelen van geld.

Dat [appellant 1] de in 2019 gedane mededelingen aan de pers tijdig zou hebben ingetrokken vindt geen steun in de feiten, [geïntimeerde] heeft in dit verband in eerste aanleg terecht gewezen op het op 9 september 2019 in Follow the Money verschenen artikel (prod. 58).

Voorts is voldoende aannemelijk dat de in 2022 en 2023 op de smaadsite Onrecht.nl gepubliceerde informatie over [geïntimeerde] van de zijde van [appellant 1] is aangeleverd, en blijkt ook uit de door [geïntimeerde] bij nadere memorie overgelegde producties dat [appellant 1] is voortgegaan met het uiten van beschuldigingen waaronder aantijgingen waarop het in het bestreden vonnis onder 5.1 aan hem opgelegde verbod specifiek betrekking heeft. Dat bij de door de voorzieningenrechter jegens [appellant 1] getroffen voorziening indertijd het vereiste (spoedeisend) belang bestond en nog steeds bestaat is in het licht hiervan voldoende aannemelijk. Het hof wijst er in dit verband nog op dat de in deze zaak getroffen voorziening specifiek ziet op het ‘stelen’ (c.q. het zich doen uitkeren) van de bonus over 2011 terwijl de eerdergenoemde uitspraak van 2 maart 2021 betrekking heeft op financiële malversaties aangaande de boekhouding van onder meer DSS en Wagner Solar. Uiteraard is het niet de bedoeling dat de verboden overlappen in de zin dat eenzelfde gedraging leidt tot het verbeuren van dwangsommen onder beide verboden. Als zich dat voordoet is het aanhangig maken van een executiegeschil de aangewezen remedie.

4.3.7.

Uit het feitenmateriaal blijkt voldoende dat DSS (via haar bestuurder [appellant 2] ) de werk e-mailaccounts van [geïntimeerde] heeft doorzocht en voorts het hiervoor besproken jegens [geïntimeerde] onrechtmatige gebruik van haar privé gegevens heeft gefaciliteerd door aan [appellant 1] mogelijk belastende e-mails ter beschikking te stellen. In het licht hiervan is duidelijk dat ook deze vennootschap onrechtmatig jegens [geïntimeerde] heeft gehandeld.

4.3.8.

De slotsom is dat de handelwijze van [appellant 1] (nog steeds) een verbod op het publiekelijk doen van de in het dictum van het vonnis onder 5.1 vermelde beweringen rechtvaardigt. Het de door de rechtbank opgelegde verbod is voldoende afgebakend, van een onaanvaardbare beperking van de vrijheid van meningsuiting is blijkens het voorgaande geen sprake.

Ook het jegens [appellant 1] en DSS uitgesproken verbod op het zichzelf of derden toegang verschaffen en gebruikmaken van de onder 5.3 vermelde e-mailaccounts en privé documenten is in de gegeven omstandigheden gerechtvaardigd. Voor zover voldoende toegelicht is het belang van DSS bij toegang tot de e-mailaccounts en gegevens van [geïntimeerde] voorshands afdoende gewaarborgd door de bepaling (vgl. vonnis onder 4.9 en hierna onder 4.4) dat het verbod niet in de weg staat aan een fraudeonderzoek door een onafhankelijk en deskundig bureau. Dat zij een legitiem belang hebben bij een verdergaande

mogelijkheid tot het doornemen van de e-mailaccounts van [geïntimeerde] wordt door [geïntimeerde] gemotiveerd betwist en is in het licht daarvan en het geconstateerde misbruik door [appellant 1] en DSS onvoldoende toegelicht. Indien, ondanks de aard en ouderdom van de e-mails, DSS op enig moment in de toekomst een ander zwaarwegend belang bij raadpleging heeft mag van [geïntimeerde] worden verwacht dat zij, desgevraagd, instemt met die raadpleging.

4.3.9.

Dat de door de voorzieningenrechter opgelegde dwangsommen te hoog zouden zijn valt in de gegeven omstandigheden niet aan te nemen. Er zijn voldoende aanwijzingen dat [appellant 1] ook na de uitspraak van het bestreden vonnis, in weerwil van de daarin onder 5.2 van het dictum opgelegde dwangsom, is voortgegaan met het doen van lasterlijke uitlatingen jegens [geïntimeerde] onder mee door deze te doen publiceren op een smaadsite. Wat de onder 5.4 van het dictum toegewezen dwangsom betreft is van betekenis dat [appellanten] na het vonnis inzage hebben gegeven in de e-mailaccounts van [geïntimeerde] aan (rechts)personen waarvan de onafhankelijkheid op het eerste gezicht niet evident is, zoals het transportbedrijf AB COM en strafrechtadvocaat mr. [naam 11] , en voorts het rapport van eerstgenoemd bedrijf hebben gedeeld met de pers. Dit duidt er bepaald niet op dat de prikkel tot nakoming die van de dwangsomveroordeling uitgaat in de gegeven omstandigheden gemist kon worden.

incidentele grieven/vermeerderde eis

4.4.

[geïntimeerde] vorderen in hoger beroep onder meer verdergaande voorzieningen wat het ontoegankelijk maken van haar bij DSS en Wagner Solar aangehouden e-mailaccounts en privé gegevens betreft. Met de voorzieningenrechter acht het hof het belang van [geïntimeerde] dat [appellant 1] via DSS geen verdere privé gegevens van [geïntimeerde] verspreidt voldoende gewaarborgd door het aan hen opgelegde verbod om zich toegang te verschaffen of aan derden toegang te geven tot de e-mailaccounts en privé documenten die zich bij DSS en Wagner Solar bevinden. Het hof ziet onvoldoende aanleiding om in het kader van dit kort geding een voorziening te treffen die er toe kan leiden dat voor een bedrijf mogelijk relevante informatie wordt vernietigd of de toegankelijkheid daarvan verder wordt beperkt.

In het vonnis valt te lezen dat de e-mailaccounts en privé gegevens slechts toegankelijk zijn voor een onafhankelijk bureau in het kader van fraudeonderzoek (rov. 4.9 en dictum sub 5.3). Hoewel gedoeld zal zijn op een bureau dat zowel onafhankelijk als deskundig is (mede gelet op de toelichting van [geïntimeerde] leest het hof haar eis dat het bureau ‘gerenommeerd’ moet zijn in laatstbedoelde zin), komt dat in het dictum onvoldoende duidelijk tot uiting, hetgeen vanwege eventueel te verbeuren dwangsommen ongewenst is. Het belang van [geïntimeerde] bij het vereiste dat het bureau daarnaast ‘Nederlands’ zou moeten zijn is in het licht van het internationale karakter van veel (te goeder naam en faam bekend staande) bureaus die zich bezig houden met fraudeonderzoek onduidelijk, dit onderdeel van haar eis zal niet worden gehonoreerd. Ter voorkoming van elk misverstand zal het hof het hierbedoelde onderdeel van het dictum herformuleren.

4.5.

Ook het hof ziet onvoldoende grond voor een veroordeling van [appellant 1] en DSS in de volledige advocatenkosten. Uitgangspunt is dat zij als (oorspronkelijk) gedaagde partijen gerechtigd waren en zijn zich tegen de door [geïntimeerde] jegens hen ingestelde vorderingen te verweren. Dat dit verweer zodanig evident kansloos is dat [appellant 1] en DSS misbruik van procesrecht maken door dit te voeren vindt in de feiten onvoldoende steun.

4.6.

[geïntimeerde] vordert in hoger beroep een verdergaand verbod aan [appellant 1] om jegens haar lasterlijke uitlatingen te doen. Reeds hiervoor (onder 4.2) is overwogen dat hier aan de orde is een verbod om zich op enigerlei wijze publiek negatief uit te laten over [geïntimeerde] , bij nadere memorie gepreciseerd als een verbod om via verschillende kanalen (mondeling of schriftelijk) uitlatingen te doen die de goede naam of reputatie van [geïntimeerde] beschadigen. Het hof acht een dergelijk verbod te ruim, zeker in de gegeven omstandigheden waar [appellant 1] reeds door verschillende rechters op straffe van verbeurte van een dwangsom verboden zijn opgelegd om (specifieke) uitlatingen te doen die als lasterlijk jegens [geïntimeerde] zijn aan te merken. Los van het gevaar van overlapping zou een dergelijk ruim geformuleerd verbod een nog verdergaande beperking op het door artikel 10 lid 2 EVRM gewaarborgde recht op vrijheid van meningsuiting vormen. Dat [geïntimeerde] op dit moment een in de bescherming van haar goede naam en reputatie gelegen belang heeft dat het belang van [appellant 1] bij deze vrijheid in die mate overstijgt dat dit een voorziening in kort geding als door haar gevorderd zou rechtvaardigen valt uit het feitenmateriaal niet voldoende op te maken. Dit geldt overigens ook voor een verbod op uitlatingen in de in haar eerste memorie en in de akte van 11 februari 2021 subsidiair gevorderde zin. Het hof merkt daarbij op dat voor zover [geïntimeerde] door onrechtmatige uitlatingen van [appellant 1] schade lijdt of heeft geleden dit in een bodemprocedure tot toewijzing van schadevergoeding zal kunnen leiden.

Dwangsomveroordeling(en)

4.7.

Mede gelet op hetgeen hiervoor onder 4.3.6 en 4.3.9 is overwogen ziet het hof wel aanleiding om het maximum van de te verbeuren dwangsommen op overtreding van jegens [appellant 1] en DSS toegewezen verboden, zoals bepaald in het dictum van het vonnis onder 5.2 en 5.4, te verhogen van € 500.000,- tot € 750.000,-.

Slotsom

Voor verder onderzoek naar de feiten is in dit kort geding geen plaats. Het hof zal het bewijsaanbod van [appellanten] passeren.

Het voorgaande brengt mee dat behoudens grief 6 in het principaal appel de over en weer aangevoerde grieven falen. De in hoger beroep vermeerderde eis zal worden afgewezen. Wel ziet het hof aanleiding om het maximum te verbeuren dwangsommen te verhogen.

5 Beslissing

Het hof:

rechtdoende in principaal en incidenteel appel;

5.1.

vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover jegens [appellant 2] gewezen;

5.2.

wijst de vorderingen tegen [appellant 2] alsnog af;

5.3.

veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties, aan de zijde van [appellant 2] begroot op nihil in eerste aanleg en in hoger beroep tot op heden eveneens op nihil;

5.4.

vernietigt het vonnis voor zover jegens [appellant 1] en DSS gewezen voor zover het eerste zinsdeel van het onder 5.3 jegens hen uitgesproken verbod luidt: “verbiedt [appellanten] met onmiddellijke ingang, en met inachtneming van wat onder 4.8 (lees 4.9) is overwogen over fraudeonderzoek:”

en bepaalt dat deze passage als volgt komt te luiden:

“verbiedt [appellant 1] en DSS met onmiddellijke ingang, en met inachtneming van wat in rov. 4.9 is overwogen over fraudeonderzoek met dien verstande dat het desbetreffende bureau zowel onafhankelijk als deskundig dient te zijn;”

5.5.

vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover het maximum te verbeuren dwangsommen onder 5.2 en 5.4 is bepaald op € 500.000,- en stelt dit maximum (in beide gevallen) op € 750.000-;

5.6.

verklaart de onder 5.5 uitgesproken veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;

5.7.

bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor zover jegens [appellant 1] en DSS gewezen voor het overige;

5.8.

veroordeelt [appellant 1] en DSS in de kosten van het geding in principaal appel, aan de zijde van [geïntimeerde] tot op heden begroot op € 324,- aan verschotten en op € 3.549,-voor salaris en op € 173,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 90,- voor nasalaris en met de kosten van het betekeningsexploot, ingeval niet binnen veertien dagen is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordeling en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden, te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten indien deze niet binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest dan wel na het verschuldigd worden daarvan zijn voldaan;

5.9.

verklaart de onder 5.8 uitgesproken kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;

5.10.

compenseert de kosten van het geding in incidenteel appel in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten draagt;

5.11.

wijst het door [geïntimeerde] anders of meer dan in eerste aanleg gevorderde af.

Dit arrest is gewezen door mrs. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten, E.E. van Tuyll van Serooskerken-Röell en D. Kingma en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 9 april 2024.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.