De verdachte is bij vonnis van 27 februari 2024 veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaren en acht maanden wegens het medeplegen van voorbereiding van moord op [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] in de periode van 20 tot en met 29 mei 2016 en deelneming aan een criminele organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, waaronder moord, in diezelfde periode. De voorlopige hechtenis van de verdachte is bevolen vanwege deze feiten.
De gronden waarop het eerder gegeven bevel tot voorlopige hechtenis rust – kortweg: de zogenoemde twaalfjaarsgrond en de recidivegrond – zijn naar het oordeel van het hof onverkort aanwezig. Het vonnis levert bovendien een eigenstandige grond op voor het bevel tot voorlopige hechtenis.
Twaalfjaarsgrond
Er is sprake van de twaalfjaarsgrond nu te verwachten valt dat de rechtsorde ernstig zal worden geschokt en er maatschappelijke onrust zal ontstaan als de verdachte – die in eerste aanleg wegens voorbereiding van meerdere moorden (in de vorm van liquidaties) tot een langdurige gevangenisstraf is veroordeeld – zijn proces in hoger beroep in vrijheid mag afwachten. Daarbij acht het hof in het bijzonder van belang de aard en ernst van de feiten en de publicitaire aandacht die het cluster van strafzaken bekend onder de naam Marengo – waartoe deze strafzaak behoort – heeft gegenereerd en nog steeds genereert. Tot slot acht het hof van belang dat ook het Openbaar Ministerie in hoger beroep is gegaan en de officieren van justitie in eerste aanleg de oplegging van een gevangenisstraf hebben gevorderd van veertien jaren.
Recidivegrond
Gelet op de aard en ernst van de feiten acht het hof ook thans nog ernstig gevaar voor herhaling aanwezig, zij het dat het hof, evenals de rechtbank, deze grond van ondergeschikte betekenis acht. Het hof onderkent dat het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte tijdens de procedure in eerste aanleg is geschorst geweest vanaf 29 mei 2020 tot de einduitspraak op 27 februari 2024 en dat niet is gebleken dat de verdachte zich in die periode schuldig heeft gemaakt aan enig strafbaar feit. Maar anders dan de raadsman heeft bepleit, betekent dat niet dat de recidivegrond niet langer aanwezig is. De verdachte heeft tijdens zijn schorsing voortdurend zich moeten houden aan voorwaarden, die tot doel hadden het herhalingsgevaar te beperken.
Het verzoek tot opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis wordt afgewezen.
Nu sprake is van de twaalfjaarsgrond en sprake is van zeer ernstige misdrijven die tegen het leven gericht zijn, kan slechts van een schorsing van de voorlopige hechtenis sprake zijn als zich zeer bijzondere (persoonlijke) omstandigheden voordoen.
Het is op zichzelf beschouwd invoelbaar dat het aangrijpend is voor de verdachte om na een lange tijd (voorwaardelijk) op vrije voeten te zijn geweest, weer voorlopig gehecht te zijn, maar dat maakt niet dat hernieuwde schorsing van de voorlopige hechtenis zonder meer aan de orde is. Het hof zal een afweging moeten maken tussen het maatschappelijke belang bij voortduring van de voorlopige hechtenis van de verdachte en zijn persoonlijke belang bij schorsing daarvan. De even bedoelde zeer bijzondere (persoonlijke) omstandigheden zijn naar het oordeel van het hof thans niet aan de orde. Dat de verdachte, na een periode dakloos te zijn geweest, zijn leven goed op de rit had en een baan had op het moment dat de schorsing werd opgeheven, is daartoe onvoldoende.
Het hof laat het maatschappelijk belang bij voortduring van de voorlopige hechtenis van de verdachte prevaleren boven zijn persoonlijk belang bij schorsing daarvan en wijst daarom het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis af.
De gegevens worden opgehaald
Hulp bij zoeken
Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over: