GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.332.648/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : C/13/736287/ KG ZA 23-605
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 15 april 2025
[appellant]
,
gevestigd te [plaats 1] ,
appellante,
advocaat: mr. M.J. Odink te Amsterdam,
[geïntimeerde] ,
gevestigd te [plaats 2] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. T.A.A. Meerding te Utrecht.
Partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.
2 Het geding in hoger beroep
[appellant] is bij dagvaarding van 18 september 2023 in hoger beroep gekomen van een vonnis in kortgeding van 13 september 2023 van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [appellant] als eiseres en [geïntimeerde] als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, met producties;
Partijen hebben de zaak tijdens de mondelinge behandeling van 13 juni 2024 laten toelichten. [appellant] door mr. Odink voornoemd en mr. M.N. Hom, advocaat te Amsterdam, aan de hand van spreekaantekeningen die zijn overgelegd. [geïntimeerde] door mr. Meerding voornoemd en mr. G.G.A.J.M. van Poppel, advocaat te Utrecht. Door partijen zijn aanvullende producties in het geding gebracht.
Na de mondelinge behandeling zijn twee doorhalingsbeslissingen van het Benelux-bureau voor de Intellectuele Eigendom (BBIE) gepubliceerd met betrekking tot het woordmerk DESKTOP TAXATIE (beslissingen van 29 oktober 2024, nummers 3000621 en 3000622). Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om op de rol van 4 februari 2025 bij gelijktijdige aktes deze beslissingen in het geding te brengen en zich uit te laten over de betekenis daarvan voor het onderhavige geschil. [appellant] en [geïntimeerde] hebben daarop een akte ingediend.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen voor zover daarin de vorderingen van [appellant] zijn afgewezen en deze vorderingen alsnog zal toewijzen, uitvoerbaar bij voorraad en met een veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties ex artikel 1019h Rv.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis, met veroordeling van [appellant] , uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten ex artikel 1019h Rv. van het geding in beide instanties, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na betekening van het arrest.
3 Feiten
De voorzieningenrechter heeft in 2.1 tot en met 2.6 van het bestreden vonnis de feiten opgesomd die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Kort gezegd gaat het hier om het volgende.
3.1.
[appellant] houdt zich bezig met geautomatiseerde waardering van onroerend goed voor consumenten, hypotheekverstrekkers en vastgoedorganisaties. Zij doet dit met behulp van een door haar ontwikkeld Automated Valuation Model (AVM). [appellant] is houdster van de websites [website] en www.desktoptaxatie.nl. Blijkens een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel voert [appellant] de handelsnamen [appellant] , Desktop Taxatie en desktoptaxatie.nl.
3.2.
Sinds 30 juni 2021 staat de European Banking Authority (EBA) instellingen toe gebruik te maken van een taxatie die met behulp van waarderingsmodellen is opgesteld en die op afstand wordt gecontroleerd door een taxateur, zonder dat deze het onroerend goed fysiek bezoekt. De EBA spreekt in het eindrapport van de ‘Guidelines on loan origination and monitoring’ van 29 mei 2020 over een ‘desktop valuation’. Dit is in de officiële Nederlandse vertaling van deze richtsnoeren vertaald als ‘taxatie op afstand’.
3.3.
In juli 2021 heeft [appellant] Desktop Taxatie® gelanceerd, waarmee zij als eerste in Nederland inspeelde op de nieuw door de EBA geboden mogelijkheid van een taxatie op afstand. Volgens een afschrift uit het Benelux merkenregister is [appellant] sinds 25 september 2021 houdster van het navolgende beeldmerk met woordelementen (hierna: merk 1):
(afbeelding)
Dit merk is onder [nummer 1] ingeschreven in [klasse 1] voor onder meer software voor geautomatiseerde waardebepaling van onroerende goederen en in [klasse 2] voor onder meer het ontwerpen en ontwikkelen van software voor geautomatiseerde waardebepaling van onroerende goederen.
3.4.
[geïntimeerde] houdt zich eveneens bezig met geautomatiseerde waardering van onroerend goed. Ook zij werkt met een (eigen) AVM. Op haar website www. [geïntimeerde] .com bood zij vanaf 1 september 2023 deze taxatiedienst aan onder de naam Desktop Taxatie. Op haar website stelde zij onder meer:
“Sinds 2021 is het mogelijk om, onder bepaalde voorwaarden, tot 90% van de aankoop van een woning te financieren op basis van een Desktop Taxatie. Het grote voordeel is dat deze binnen vier uur geleverd wordt, er geen bezoek aan de woning nodig is en de kosten voor consumenten aanzienlijk lager zijn dan bij een reguliere woningtaxatie. De Desktop Taxatie is volledig erkend en wordt gebruikt door de meeste hypotheekverstrekkers en de NHG”.
Vlak voor de mondelinge behandeling in eerste aanleg (30 augustus 2023) wijzigde [geïntimeerde] de aanduiding Desktop Taxatie in ‘Desktoptaxatie’. Vanaf dat moment hanteert zij enkel nog laatstgenoemde aanduiding, geschreven als één woord, beginnend met een hoofdletter.
3.5.
Op 2 juni 2023 heeft de advocaat van [appellant] – kort gezegd – [geïntimeerde] bericht dat zij inbreuk maakt op de merk- en handelsnaamrechten van [appellant] . [geïntimeerde] is gesommeerd deze inbreuken te staken. Daaraan heeft zij geen gehoor gegeven. [geïntimeerde] heeft zich op het standpunt gesteld dat de aanduiding in Nederland gangbaar is en beschrijvend om de desbetreffende dienst aan te bieden. [geïntimeerde] registreerde (via haar 100% dochtervennootschap ConsuMatrix B.V.), voorafgaande aan de zitting in eerste aanleg het woordmerk DESKTOP TAXATIE in het Benelux merkenregister voor diensten in [klasse 4] (onder meer taxatie van onroerend goed). Nadat deze aanvraag door het BBIE op absolute gronden eerst op een ‘voorlopige weigering’ was geplaatst, weigerde het BBIE uiteindelijk deze inschrijving niet, waarna [geïntimeerde] de inschrijving introk (op 8 september 2023).
3.6.
De voorzieningenrechter heeft het bestreden vonnis op 13 september 2023 gewezen. Hierin is het bevel tot het staken van onrechtmatige mededelingen op de website van [geïntimeerde] toegewezen. Dit betreft de mededelingen in de laatste zin van de onder 3.4 aangehaalde passage. Deze mededelingen zijn door [geïntimeerde] verwijderd van haar website.
3.6.
[appellant] heeft op 19 september 2023 onder [nummer 2] het woordmerk DESKTOP TAXATIE geregistreerd (hierna: merk 2) voor dezelfde waren en diensten in [klasse 1] en [klasse 3] als waarvoor merk 1 is ingeschreven, alsmede voor onder meer taxatie van onroerend goed en financiële taxatiediensten in [klasse 4] . Door [geïntimeerde] is op 10 oktober 2023 een vordering ingediend bij het BBIE tot nietigverklaring van het woordmerk op absolute gronden. De Vereniging VBO diende eenzelfde vordering in bij het BBIE. In beide doorhalingsprocedures wees het BBIE op 29 oktober 2024 de vorderingen af. Het BBIE oordeelde dat op basis van de door verzoeksters ingediende stellingen en ingediende stukken niet kon worden geconcludeerd dat DESKTOP TAXATIE op het moment van aanvraag door het relevante publiek werd opgevat als ‘taxatie op afstand’. Hieraan voegde het BBIE toe dat DESKTOP ook niet de betekenis ‘op afstand’ heeft, maar een computerterm is voor een bureaublad.
4 Eerste aanleg
4.1.
[appellant] heeft in eerste aanleg, samengevat, gevorderd [geïntimeerde] te bevelen:
a. iedere inbreuk op haar merk- en handelsnaamrechten met betrekking tot DESKTOP TAXATIE te staken en gestaakt te houden, alsmede ieder onrechtmatig gebruik van DESKTOP TAXATIE te staken en gestaakt te houden,
b. iedere vorm van misleidende mededelingen omtrent de producten van [geïntimeerde] te staken en gestaakt te houden,
c. het onrechtmatig handelen jegens [appellant] te rectificeren op de website van [geïntimeerde] en door het toezenden van een e-mail aan haar klanten, en
d. de inschrijving van het woordmerk DESKTOP TAXATIE in te trekken.
4.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het aannemelijk is dat de bodemrechter zal oordelen dat desktoptaxatie een generieke en gebruikelijke term is voor de aangeboden dienst, te weten een taxatie op afstand, vanachter een bureau. De European Banking Authority (EBA), die op 29 mei 2020 richtsnoeren heeft opgesteld op grond waarvan een dergelijke taxatie op afstand wordt toegestaan, spreekt zelf over desktop ‘valuation’. Dit begrip ‘valuation’ kan worden vertaald als waardering, maar ook als taxatie, waarbij taxatie de gebruikelijke term is in de onroerend goed branche. Verder blijkt uit meerdere bronnen dat derden desktoptaxatie als een generieke term hanteren voor een taxatie op afstand. Weliswaar zijn door [appellant] voorbeelden overgelegd van banken/instanties die op hun website spreken over “Desktop Taxatie®” maar dat legt minder gewicht in de schaal zeker nu hieraan regelmatig de naam “ [appellant] ” wordt toegevoegd, kennelijk om duidelijk te maken wie de dienst aanbiedt aldus de voorzieningenrechter. Dat de aanduiding als merk zou zijn ingeburgerd en zelfs een bekend merk zou zijn, acht de voorzieningenrechter onvoldoende onderbouwd. Dit volgt onvoldoende uit de overgelegde verklaringen van medewerkers van financiële instellingen. Evenmin is door het gebruiken van Desktop Taxatie of Desktoptaxatie door [geïntimeerde] sprake van handelsnaaminbreuk of onrechtmatig handelen jegens [appellant] . [geïntimeerde] gebruikt deze aanduidingen niet als handelsnaam, zodat ook geen inbreuk kan worden gemaakt op artikel 5 Handelsnaamwet. Voor onrechtmatig handelen zijn voor een geval als dit bijkomende omstandigheden vereist, die hier ontbreken. Die omstandigheden kunnen ook niet worden gevonden in het door [geïntimeerde] registreren van DESKTOP TAXATIE als merk, omdat dit enkel is gebeurd om een weigering van het BBIE op absolute gronden uit te lokken. [geïntimeerde] heeft ter zitting toegezegd deze registratie in te zullen trekken, zodat ook de daarop gerichte vordering van [appellant] niet toewijsbaar is, aldus de voorzieningenrechter.
4.3
De voorzieningenrechter heeft het gevorderde bevel tot het staken van misleidende mededelingen toegewezen, voor zover het betreft mededelingen van [geïntimeerde] op haar website dat de Desktop Taxatie volledig is erkend en wordt gebruikt door de meeste hypotheekverstrekkers en de NHG. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter wekken deze mededelingen ten onrechte de indruk dat het hier de specifieke dienst van [geïntimeerde] betreft en dit zet potentiële klanten op het verkeerde been. De gevorderde rectificatie is niet proportioneel omdat het product van [geïntimeerde] pas sinds 1 september 2023 op de markt is en wordt afgewezen. De voorzieningenrechter heeft de proceskosten gecompenseerd.
5 Beoordeling
5.1.
[appellant] voert in hoger beroep veertien grieven aan, op grond waarvan zij concludeert tot vernietiging van het bestreden vonnis en alsnog toewijzing van de afgewezen vorderingen. [geïntimeerde] voert gemotiveerd verweer.
5.2.
In hoger beroep ligt de vraag voor of [geïntimeerde] inbreuk maakt op de merk- en/of handelsnaamrechten van [appellant] , dan wel anderszins onrechtmatig jegens [appellant] handelt, door in het economische verkeer gebruik te maken van de aanduiding Desktoptaxatie. [appellant] beroept zich daarbij op merk- en handelsnaamrechten. Subsidiair stelt [appellant] dat [geïntimeerde] door haar handelen verwarring veroorzaakt en dat bijkomende omstandigheden dit handelen onrechtmatig maken.
5.3.
[geïntimeerde] voert het verweer dat merk 2 geen geldig merk is. Volgens [geïntimeerde] is DESKTOP TAXATIE, in de perceptie van het relevante publiek, een zuiver beschrijvende aanduiding van dat wat zij (en [appellant] ) in de markt aanbiedt: een taxatie die volledig op afstand vanaf het bureau met een computer/desktop wordt uitgevoerd en waarvoor de taxateur (dus) geen fysieke inspectie van het desbetreffende onroerend goed behoeft uit te voeren. [appellant] bestrijdt dat merk 2 geen geldig merk is. [appellant] stelt dat de soortnaam/generieke naam voor deze taxatievorm niet ‘desktop taxatie’ of ‘desktoptaxatie’ is, maar ‘Bureauwaardering’ (dagvaarding eerste aanleg), dan wel ‘hybride taxatie’ of ‘taxatie op afstand’ (memorie van grieven en pleitaantekeningen in hoger beroep). Het hof zal hierna deze door beide partijen aangeboden taxatievorm ook wel (neutraal) aanduiden als ‘de taxatiedienst’.
5.4.
Het merkenrecht respecteert het algemene belang dat het voor een ieder mogelijk moet zijn zich te bedienen van aanduidingen die beschrijvend zijn voor de door haar geleverde waren of diensten. Beneluxmerken die uitsluitend bestaan uit tekens of benamingen die in de handel kunnen dienen tot aanduiding van kenmerken van de waren of diensten, worden niet ingeschreven of, indien wel ingeschreven, op een daartoe strekkende vordering nietig verklaard (artikelen 2.2bis lid 1 sub c BVIE), tenzij zij door inburgering onderscheidend vermogen hebben gekregen (artikel 2.2bis lid 3 BVIE). Daarnaast geldt dat een merkhouder een derde niet kan verbieden in het economische verkeer gebruik te maken van tekens of aanduidingen die geen onderscheidend vermogen hebben of die betrekking hebben op kenmerken van de waren of diensten, mits het gebruik plaatsvindt volgens de eerlijke gebruiken in nijverheid en handel (artikel 2.23 lid 1 sub b BVIE). In de beoordeling dient niet enkel rekening te worden gehouden met (de totaalindruk van) het merk zoals gedeponeerd, maar met alle relevante feiten en omstandigheden, waaronder de perceptie van het relevante publiek.
5.5.
Anders dan het BBIE is het hof voorshands van oordeel dat de aanduiding DESKTOP TAXATIE onvoldoende onderscheidend vermogen heeft om als merk te kunnen dienen. De kans dat dit merk in een bodemprocedure nietig zal worden verklaard is zodanig groot dat daaraan in dit geding niet de gevorderde bescherming kan worden toegekend. Het hof motiveert dit als volgt.
5.5.1.
Voor de vraag of merk 2 uitsluitend bestaat uit tekens die kunnen dienen tot aanduiding van de waren of diensten (waarvoor dit merk is ingeschreven), is niet doorslaggevend of er ook synoniemen bestaan waarmee die waren/diensten kunnen worden aangeduid (HvJ EU 12 februari 2004 (Postkantoor); ECLI:EU:C:2004:86 ). Dat de taxatiedienst een ‘taxatie op afstand’ of ‘hybride taxatie’ wordt genoemd en dat deze namen de gebruikelijke generieke namen voor de taxatiedienst zouden zijn, zoals is gesteld door [appellant] , is dus niet doorslaggevend. Verder is het ook niet nodig dat het relevante publiek onmiddellijk en zonder verder nadenken in staat is het verband tussen het teken en de bewuste waren/diensten te herkennen (BenGH 15 juni 2020 (Pet’s Budget); ECLI:NL:XX:2020:81).
5.5.2.
Niet in geschil is dat het onderdeel ‘TAXATIE’ in merk 2 louter beschrijvend is voor de waren/diensten waarvoor het merk is ingeschreven, voor zover deze betrekking hebben op de taxatiedienst. Het standpunt van [appellant] komt erop neer – voor zover hier ter zake doende – dat door de aanduiding ‘DESKTOP’ in merk 2 vooraf te laten gaan aan ‘TAXATIE’, het merk (uitgaande van de totaalindruk) niet uitsluitend bestaat uit tekens die kunnen dienen als beschrijving van kenmerken van de betreffende waren/diensten. Het hof kan dit betoog niet volgen voor de waren/diensten die betrekking hebben op de taxatiedienst. De (relatief nieuwe) taxatievorm waarvoor [appellant] merk 2 gebruikt, kenmerkt zich in het bijzonder door een van traditionele taxaties afwijkende uitvoeringswijze: niet een ter plaatse uitgevoerde inspectie van het onroerend goed, maar een uitsluitend vanaf het bureau uitgevoerde taxatie, aan de hand van waarderingsmodellen op een (desktop) computer. Het is voor het hof dan ook onmiskenbaar dat ‘DESKTOP’ (een gebruikelijke naam voor een op het bureau geplaatste computer) als bijvoeglijk naamwoord van ‘TAXATIE’ in het merk, verwijst naar dit kenmerk van de taxatiedienst. Net als dit overigens het geval is in de door de EBA voor deze taxatiedienst geïntroduceerde generieke naam ‘desktop valuation’. Ook daarin verwijst ‘desktop’ als bijvoeglijk naamwoord van ‘valuation’ naar voornoemd kenmerk. Dat ‘desktop valuation’ in het Nederlands is vertaald met ‘taxatie op afstand’ en dat deze naam volgens [appellant] bekender zou zijn in Nederland, doet aan het kunnen dienen van ‘desktop’ in de combinatie met ‘taxatie’ als beschrijving van dit kenmerk niet af. Evenmin doet aan het voorgaande af dat het woord ‘desktop’ niet (letterlijk) de betekenis ‘op afstand’ heeft, zoals het BBIE overweegt in haar doorhalingsbeslissingen. Het woord ‘desktop’ in het merk dient immers te worden beoordeeld in het totaalbeeld van het merk en daarin wordt het gebruikt in combinatie met en als bijvoeglijk naamwoord van ‘taxatie’. Tot slot kan nog worden gewezen op een ver voor de registratie van merk 2 verschenen handboek Taxatieleer vastgoed 1 uit 2013. Daarin wordt ‘desktoptaxatie’ eveneens gebruikt ter aanduiding van een taxatievorm waarin geen fysieke inspectie van het onroerend goed plaatsvindt: “Als een object in het geheel niet is bezichtigd, wordt wel gesproken over een desktoptaxatie”. [appellant] heeft daartegen ingebracht dat in dit handboek niet dezelfde taxatievorm kan zijn bedoeld omdat in 2013 de taxatiedienst in huidige vorm nog niet bestond, maar dat neemt niet weg dat in dit handboek met ‘desktoptaxatie’ een eenzelfde/soortgelijk kenmerk van die taxatievorm wordt beschreven. Dit alles brengt het hof voorshands tot oordeel dat merk 2 ab initio niet beschikt over enig onderscheidend vermogen voor waren/diensten die betrekking hebben op de taxatiedienst.
5.5.3.
Het (subsidiaire) standpunt van [appellant] dat merk 2 door inburgering onderscheidend vermogen heeft verkregen met betrekking tot de taxatiedienst en zelfs een bekend merk zou zijn, kan evenmin als juist worden aanvaard. [appellant] heeft onvoldoende onderbouwd dat zij merk 2 zodanig (intensief/langdurig) heeft gebruikt dat het publiek hierdoor die aanduiding niet als louter beschrijvend percipieert voor de taxatiedienst. Dat [appellant] de eerste en lange tijd enige aanbieder was van deze taxatiedienst op afstand op de Nederlandse markt, nog steeds beschikt over een groot markaandeel (naar eigen zeggen: 99%) en dat zij haar relaties verzoekt een ®-teken te plaatsen achter DESKTOP TAXATIE als zij verwijzen naar de taxatiedienst van [appellant] , levert geen aanwijzing op dat het relevante publiek DESKTOP TAXATIE is gaan opvatten als een onderscheidingsteken van waren/diensten die afkomstig zijn van een bepaalde onderneming. Daar komt bij dat enkele door [geïntimeerde] ingebrachte voorbeelden van hoe derden de aanduiding ‘desktop taxatie’ of ‘desktoptaxatie’ gebruiken veeleer bevestigen dat de naam als generieke aanduiding wordt opgevat. Zo vermeldt de RICS Wereldwijde taxatiestandaarden: “Dergelijke instructies worden wanneer ze betrekking hebben op vastgoed vaak aangeduid als ‘drive-by’-, ‘desk-top’ of ‘pavement(gevel)-taxaties’.”. En de websiteblog van Independer bevat de vraag: “Wat is een desktoptaxatie?”, met het volgende antwoord: “De naam verklapt het al: een desktoptaxatie gebeurt online.”. Dat in een aantal voorbeelden van gebruik van de naam ‘desktoptaxatie’ door derden (een tuchtuitspraak van de NRVT en een verslag van de Tweede Kamer), feitelijk wordt gedoeld op de door [appellant] aangeboden taxatiedienst, is – anders dan [appellant] meent – geen bewijs van inburgering als merk. Dat naar de taxatiedienst van [appellant] wordt verwezen vloeit eenvoudigweg voort uit de omstandigheid dat [appellant] de eerste en langere tijd enige aanbieder was van deze taxatievorm en, naar eigen zeggen, nog steeds beschikt over een marktaandeel van 99%. Ook de verklaringen van enkele commerciële relaties van [appellant] (waaronder ING, a.s.r. en Argenta) moeten in het licht van deze dominante marktpositie van [appellant] worden bezien en overtuigen ook niet dat merk 2 als merk zou zijn ingeburgerd.
5.5.4
Met deze uitkomst voor merk 2, kan het hof kort zijn over het door [appellant] in stelling gebrachte merk 1. Dit merk bevat de woordelementen DESKTOP TAXATIE. Uit het voorgaande volgt dat deze woordelementen uitsluitend het kenmerk van de taxatiedienst beschrijven dat deze niet door middel van een fysieke inspectie, maar vanaf een desktop wordt uitgevoerd. Ook is voorshands niet gebleken dat deze woordelementen zijn ingeburgerd (r.o. 5.5.3.). Nu [geïntimeerde] voor de taxatiedienst de naam ‘Desktoptaxatie’ gebruikt en het gebruik daarvan niet overeenstemt met het totaalbeeld van merk 1, anders dan met de louter beschrijvende woordelementen DESKTOP TAXATIE als onderdeel van dat totaalbeeld, maakt [geïntimeerde] geen inbreuk op merk 1.
5.6.
Naar voorlopig oordeel van het hof kan [appellant] zich dus niet op merkenrechtelijke grondslag verzetten tegen het gebruik door [geïntimeerde] van de aanduiding ‘Desktoptaxatie’ voor de taxatiedienst.
Inbreuk op de Handelsnaamwet?
5.7.
Voor zover [appellant] zich beroept op de Handelsnaamwet (art. 5/5a Hnw), faalt dit beroep alleen al omdat door [appellant] onvoldoende is gesteld en onderbouwd dat [geïntimeerde] ‘Desktoptaxatie’ als handelsnaam gebruikt en dit door [geïntimeerde] ook is betwist.
Onrechtmatig handelen; bijkomende omstandigheden?
5.8.
Het beroep van [appellant] op artikel 6:162 BW slaagt evenmin. Weliswaar zijn door [appellant] voorbeelden van verwarring overgelegd, maar louter verwarring(sgevaar) door het gebruik van eenzelfde of slechts in geringe mate afwijkende naam is onvoldoende. Ook hier geldt als uitgangspunt de onder 5.5 genoemde vrijhoudingsbehoefte. Enkel indien er andere, bijkomende omstandigheden zijn – waarbij het moet gaan om gedragingen die blijk geven van oneerlijke mededinging – kan dit handelen/gebruik als onrechtmatig worden aangemerkt. Het bestaan van dergelijke bijkomende omstandigheden zijn onvoldoende aannemelijk gemaakt. Het hof sluit zich aan bij wat de voorzieningenrechter hierover heeft overwogen in r.o. 4.6 van het bestreden vonnis en maakt deze overwegingen tot de zijne. De hiertegen gerichte grief van [appellant] faalt; in de kern miskent de grief dat het [geïntimeerde] in beginsel is toegestaan haar taxatiedienst aan het publiek te presenteren als een desktoptaxatie (al dan niet geschreven met een hoofdletter). Hiermee communiceert [geïntimeerde] aan het publiek enkel welke taxatievorm dit is. De stelling van [appellant] dat [geïntimeerde] klanten van [appellant] op agressieve wijze zou benaderen en dat zij haar werkwijze en slogans zou kopiëren, is door [geïntimeerde] betwist en door [appellant] onvoldoende onderbouwd zodat het hof deze stelling passeert. Tot slot is in beroep nog door [appellant] aangevoerd dat [geïntimeerde] op haar website ten onrechte het bestaan van een certificering door de Erasmus Universiteit claimt en dat zij in het invulscherm de consument vraagt de naam van de hypotheekverstrekker in te vullen, waarmee zij ten onrechte zou suggereren dat haar taxatiedienst door alle dan wel de meeste hypotheekvertrekkers wordt geaccepteerd. Niet valt in te zien waarom een al dan niet juiste mededeling over een certificering door de Erasmus Universiteit in dit geval een relevante bijkomende omstandigheid zou zijn in de beantwoording van de vraag of het gebruik door [geïntimeerde] van de aanduiding ‘Desktoptaxatie’ jegens [appellant] onrechtmatig is. Dit is door [appellant] ook verder niet toegelicht. Met betrekking tot het invulscherm heeft [geïntimeerde] ter zitting uitgelegd dat het voor haar commercieel van belang is te weten wie de hypotheekverstrekker van aanvrager is, omdat haar taxatierapport soms wordt goedgekeurd door hypotheekverstrekkers die haar taxatiedienst nog niet standaard hebben geaccepteerd. Dit is een legitiem commercieel belang en niet misleidend. De slotsom luidt dat onvoldoende is gebleken van de aanwezigheid van bijkomende omstandigheden waardoor het gebruik van ‘Desktoptaxatie’ door [geïntimeerde] onrechtmatig zou zijn jegens [appellant] .
5.9
De grieven treffen geen doel. Bij meer gedetailleerde bespreking bestaat geen belang. Naar voorlopig oordeel van het hof maakt [geïntimeerde] geen merk- of handelsnaaminbreuk en handelt zij niet onrechtmatig jegens [appellant] , zodat haar vorderingen niet toewijsbaar zijn. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. In eerste aanleg zijn de proceskosten door de voorzieningenrechter gecompenseerd. [geïntimeerde] vordert in hoger beroep een proceskostenveroordeling van [appellant] in beide instanties, maar zij heeft ten aanzien van de compensatie van de (ook) in eerste aanleg op de voet van artikel 1019h Rv gevorderde proceskosten geen (incidenteel) appel ingesteld. Overigens had het hof ook geen aanleiding gezien om op dit punt anders te oordelen dan de voorzieningenrechter (vgl. r.o. 4.8 vonnis). De vordering betreffende de proceskosten is toewijsbaar voor de fase van hoger beroep. [appellant] zal tot betaling van deze proceskosten worden veroordeeld, met toepassing van artikel 1019h Rv en het indicatietarief. Het hof gaat voor deze zaak in kortgeding uit van de categorie normaal (€ 15.000).
6 Beslissing
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 783 aan griffiegeld en op € 15.000 voor salaris advocaat, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. L. Alwin, E.E. van Tuyll van Serooskerken-Röell en A.W.G. Artz en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 15 april 2025.