Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:GHAMS:2025:518

Gerechtshof Amsterdam
25-02-2025
13-03-2025
200.323.193/01
Civiel recht
Hoger beroep

Verklaringsprocedure. Reële executie afgiftevordering pandhouder d.m.v. derdenbeslag, met als grondslag dat de anterieure eigendomspretentie van de derde nietige zekerheidseigendom betreft (artikel 3:84 lid 3 BW).

Rechtspraak.nl

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I

zaaknummer : 200.323.193/01

zaaknummer rechtbank Amsterdam : C/13/707429/ HA ZA 21-835

arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 25 februari 2025

in de zaak van

[appellant] ,

gevestigd te [plaats 1] ,

UITZENDBUREAU MEN AT WORK B.V.,

gevestigd te Noordwijkerhout,

appellanten,

advocaat: mr. D.A. Beck te Leiden,

tegen

[geïntimeerde] ,

gevestigd te [plaats 2] ( Italië ),

geïntimeerde,

advocaat: mr. H.J. Roozekrans te Amsterdam.

Partijen worden hierna [appellant] en MaW (en gezamenlijk [appellanten] ) respectievelijk [geïntimeerde] genoemd.

1 De zaak in het kort

In deze zaak streeft beslaglegger [appellanten] reële executie na van een vordering tot afgifte van door haar schuldenaar aan haar verpand bekistings- en steigermateriaal (artikel 3:237 lid 3 BW), dat derde-beslagene [geïntimeerde] onder zich heeft. [geïntimeerde] is echter niet tot afgifte gehouden.

2 Het geding in hoger beroep

2.1.

[appellanten] is bij dagvaarding van 13 december 2022 in hoger beroep gekomen van een vonnis van 14 september 2022 van de rechtbank Amsterdam, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [appellanten] als eiseres in conventie, tevens verweerster in reconventie, en [geïntimeerde] als gedaagde in conventie tevens eiseres in reconventie (hierna ook: het bestreden vonnis).

2.2.

Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:

- memorie van grieven;

- memorie van antwoord.

2.3.

Partijen hebben de zaak tijdens de mondelinge behandeling van 1 oktober 2024 laten toelichten. [appellanten] door mr. Beck voornoemd en [geïntimeerde] door mr. J.W.H. Raadgever, advocaat te Amsterdam, beiden aan de hand van overgelegde spreekaantekeningen.

2.4.

[appellanten] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en – bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren arrest – alsnog haar vorderingen zal toewijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties met nakosten en rente.

2.5.

[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met – bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren arrest – veroordeling van [appellanten] in de kosten van het geding in beide instanties.

3 Feiten

3.1.

De rechtbank heeft in rov. 2.1-2.14 van het bestreden vonnis de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. In hoger beroep is niet in geschil dat deze feiten juist zijn weergegeven, zodat ook het hof hiervan uitgaat. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere vaststaande feiten gaat het om het volgende.

3.2.

[geïntimeerde] is hoofdaannemer van het bouwproject [naam] (hierna: [naam] ).

3.3.

Op 23 april 2020 hebben [geïntimeerde] en [bedrijf] (hierna: [bedrijf] ) een Subcontract Agreement gesloten met betrekking tot de betonwerkzaamheden voor het [naam] . De door [bedrijf] uit te voeren betonwerkzaamheden waren opgedeeld in drie fases.

3.4.

Op 24 april 2020 hebben [geïntimeerde] en [bedrijf] een Supply Agreement gesloten met

betrekking tot de bekistings- en steigermaterialen (door partijen ook aangeduid als formworks) die nodig waren voor de uitvoering van het [naam] . De considerans van deze overeenkomst vermeldt onder meer:

“in order to perform the works relating to the Project, the Contractor needs, amongst others, the materials and equipment [de formworks, hof].”

3.5.

De overeengekomen prijs voor de materialen voor de eerste fase (Basement) is € 729.021,20. In de Supply Agreement is verder opgenomen dat het eigendom van de materialen overgaat op [geïntimeerde] op het moment van ontvangst van de materialen op de bouwplaats.

3.6.

Daarnaast hebben [geïntimeerde] en [bedrijf] ook op 24 april 2020 een Side Letter getekend, met voor zover van belang de volgende inhoud:

“l. The amounts paid by the Contractor [ [geïntimeerde] , hof] under the Supply Agreement are a payment for the formworks listed in the Supply Agreement as received at Site and are an advance payment for the Subcontract Works to be carried out by the Subcontractor [ [bedrijf] , hof] under the Subcontract. The advance payment guarantee customarily required to cover an advance payment will be replaced by the transfer of ownership of the formworks listed in the Supply Agreement;

2. Ownership of the formworks listed in the Supply Agreement as received at Site will be of the Contractor until completion of the Works or unless the Contractor exercises its right to demand a buy-back to the Subcontractor as better defined below;

[…]

4. The value of the formworks under the Supply Agreement is as follow;

a. The formworks for the BASEMENT are worth 729 .021,20 EUR […]

5. We hereby confirm and agree that the Contractor, for the entire duration of the Subcontract Works and for a period of I (one) year thereafter, shall have an absolute right at its discretion to demand to the Subcontractor that the Subcontractor purchases back the Formworks bought by the Contractor under the Supply Agreement, in whole or in part, for the same value as the Formworks have been sold to the Contractor by the Subcontractor under the Supply Agreement, and the Subcontractor is obliged to buy them back and shall have no right to refuse or raise any objection in any case whatsoever (the "Buy Back").

6. For the sake of clarity and in consideration that the purchase of the Formworks under the Supply Agreement is an advance payment for the purposes of the Subcontract Works, the Buy Back shall be of the same value of the amount paid by the Contractor under the Supply Agreement for the Formworks notwithstanding any wear and tear, usage, handling, damage and/or state of the Formworks at the time the Buy Back is exercised by the Contractor. […]

10. Notwithstanding anything to the contrary in the Agreements and/or the Side Letter, or the fact that the Formworks will become property of the Contractor once they reach the Site, the Formworks shall always be under the full responsibility of the Subcontractor in terms of care, loading, unloading, storing, handling, transport, assembly, disassembly, installation, testing, inspection, maintenance and cleaning in accordance with the best practice. […]

11. The Subcontractor represents and warrants to the Contractor that the Formworks are bought by the Contractor under the Supply Agreement only as a guarantee of the advance payment in lieu of an advance payment guarantee. Therefore, it is the Subcontractor’s risk and responsibility to provide all the formworks required for the Subcontract Works (excluding formworks for verticals) in quantity and quality sufficient to comply with the Subcontract and the Work Schedule and the Subcontractor shall not have any claim for lack of formworks (in quality and quantity) required to carry out the Subcontract Works. […]

13. This Side Letter is supplemental to the Subcontract and the Supply Agreement. In case of any conflicts or ambiguities between the terms and conditions of this Side Letter and/or those of the Subcontract or the Supply Agreement, the terms and conditions of this Side Letter shall prevail.”

3.7.

[bedrijf] is aan het werk gegaan voor het [naam] . Het in de Supply Agreement bedoelde steiger- en bekistingsmateriaal voor fase 1 (basement) is geleverd, gebruikt en gefactureerd. [geïntimeerde] heeft voor een deel van dit materiaal (circa 60%) gebruik gemaakt van haar recht om dit terug te verkopen aan [bedrijf] (artikel 5 van de Side Letter). De samenwerking tussen partijen is op enig moment gedurende fase 1 (basement) geëindigd.

3.8.

Op 12 oktober 2020 heeft [bedrijf] een overeenkomst van geldlening gesloten met [appellant] volgens welke [bedrijf] een bedrag van € 150.000,- leende, en een met MaW volgens welke [bedrijf] een bedrag van € 177.771,18 leende.

3.9.

Tot zekerheid voor de terugbetaling van deze leningen heeft [bedrijf] , door middel van drie onderhandse geregistreerde pandaktes van 12 oktober 2020, aan [appellanten] pandrechten verstrekt op alle bekistings- en steigermaterialen van [bedrijf] die aanwezig zijn op de locatie van het [naam] .

3.10.

Bij brief van 25 maart 2021 heeft [appellant] [bedrijf] bericht dat de door [appellant] aan [bedrijf] verstrekte geldlening, als gevolg van de opzegging van de Subcontract Agreement door [geïntimeerde] , direct opeisbaar is. Ook heeft [appellant] aangekondigd dat zij op grond van artikel 3:237 lid 3 BW zal overgaan tot het in haar macht brengen van de bekistings- en steigermaterialen die aanwezig zijn op de locatie van het [naam] .

3.11.

Bij brief van 30 maart 2021 heeft [appellanten] [geïntimeerde] geïnformeerd dat zij een pandrecht heeft op de bekistings- en steigermaterialen en aangekondigd dat zij voornemens

is om de verpande zaken in vuistpand te nemen.

3.12.

Bij brief van 2 april 202l heeft [geïntimeerde] [appellanten] geschreven dat zij eigenaar is van de bekistings- en steigermaterialen die aanwezig zijn op de bouwplaats.

3.13.

Op 4 juni 2021 hebben [bedrijf] en [appellanten] nogmaals, maar nu bij notariële

aktes, pandrechten gevestigd op de bekistings- en steigermaterialen van [bedrijf] die aanwezig

zijn op de locatie van het [naam] .

3.14.

Vervolgens heeft [appellanten] op 25 juni 2021 – nadat de deurwaarder vergeefs

had geprobeerd om de verpande zaken in vuistpand te nemen – executoriaal derdenbeslag

gelegd ten laste van [bedrijf] onder [geïntimeerde] . Het beslag is gelegd op alle gelden, geldswaarden,

vorderingen en/of goederen van [bedrijf] die [geïntimeerde] onder zich heeft en/of uit een bestaande

rechtsverhouding zal verkrijgen, meer in het bijzonder (maar niet uitsluitend) de (verpande)

steigers, steigeronderdelen en het bekistingsmateriaal dat aanwezig is op de locatie van de

constructie van het [naam] .

3.15.

In de verklaringen derdenbeslag van 5 juli 202l, die op 15 juli 2021 aan de deurwaarder zijn toegezonden, heeft [geïntimeerde] verklaard dat zij nu of in de toekomst niets aan [bedrijf] verschuldigd is op grond van een nu bestaande overeenkomst of andere verplichting.

4 Eerste aanleg

4.1.

[appellanten] heeft in eerste aanleg gevorderd (conventie) dat de rechtbank, bij uitvoerbaar te verklaren vonnis:

  1. voor recht zal verklaren dat [appellanten] de door [geïntimeerde] afgelegde derdenverklaringen op juiste gronden heeft betwist; en

  2. [geïntimeerde] in de gelegenheid zal stellen alsnog in rechte verklaringen af te leggen van wat zij van [bedrijf] onder zich heeft of aan deze verschuldigd is of zal zijn vanaf de datum van beslag; en vervolgens

  3. primair, indien [geïntimeerde] verklaringen heeft afgelegd en [appellanten] deze heeft goedgekeurd, of indien het hof heeft bepaald wat [geïntimeerde] onder zich heeft of verschuldigd is aan [bedrijf] , [geïntimeerde] te veroordelen om zodanige gelden, geldswaarden en/of goederen binnen een maand na betekening van de uitspraak aan de gerechtsdeurwaarder af te geven, met, indien van toepassing, veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van de verbetering van de verklaringen;
    subsidiair, indien [geïntimeerde] in gebreke blijft verklaringen te doen, haar te veroordelen tot voldoening van het bedrag van de vordering waarvoor de beslagen zijn gelegd, met rente en kosten, als ware zij daarvan zuiver schuldenaar,

met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten.

4.2.

[geïntimeerde] heeft tegenvorderingen ingesteld (reconventie).

4.3.

De rechtbank heeft alle vorderingen afgewezen, met veroordeling van [appellanten] in de kosten in conventie en van [geïntimeerde] in de kosten in reconventie.

5 Beoordeling

internationale bevoegdheid en toepasselijk recht

5.1.

Omdat in dit geding sprake is van partijen die in verschillende landen zijn gevestigd, dient te worden beoordeeld of de Nederlandse rechter internationaal bevoegd is om van het geschil kennis te nemen en welk recht de rechtsverhouding van partijen beheerst.

5.2.

De internationale bevoegdheid van de Nederlandse rechter is in eerste aanleg vergeefs betwist, en daarover zijn in het hoger beroep geen grieven aangevoerd. Het hof ziet ook geen ambtshalve grond om zich internationaal onbevoegd te achten.

5.3.

De eigendomsvraag met betrekking tot de formworks die in dit geding centraal staat wordt beheerst door het Nederlandse recht, nu de levering waarmee [geïntimeerde] stelt haar titel te hebben verkregen in Nederland heeft plaatsgevonden (artikel 10:127 lid 1 BW). Hiervan gaan overigens ook partijen uit, en is ook de rechtbank uitgegaan.

zekerheidseigendom?

5.4.

[appellanten] betwist het door [geïntimeerde] gedane beroep op eigendomsverkrijging. Volgens haar vormden de Supply Agreement en de Side Letter (hiervoor 3.4-3.6) geen geldige titel hiervoor, omdat volgens haar sprake is van een op grond van artikel 3:84 lid 3 BW nietige zekerheidsoverdracht. Volgens haar is [geïntimeerde] daarom nooit eigenaar geworden en dient zij de formworks af te geven, aldus [appellanten]

5.5.

De rechtbank is [appellanten] niet gevolgd in haar stellingname. Het hof sluit zich hierbij aan en overweegt daartoe als volgt. Artikel 3:84 lid 3 BW bepaalt dat een rechtshandeling die ten doel heeft een goed over te dragen tot zekerheid of die de strekking mist het goed na de overdracht in het vermogen van de verkrijger te doen vallen, geen geldige titel van overdracht van dat goed is. Wat betreft het element ‘die ten doel heeft een goed over te dragen tot zekerheid’, gaat het erom of de rechtshandeling ertoe strekt de wederpartij een zekerheidsrecht op het goed te verschaffen dat deze in zijn belangen als schuldeiser ten opzichte van andere schuldeisers beschermt (hierna kortheidshalve ook: verhaalszekerheid). Strekt de rechtshandeling tot werkelijke overdracht en heeft de rechtshandeling dus de strekking het goed zonder beperking op de verkrijger te doen overgaan – en de verkrijger méér te verschaffen dan enkel verhaalszekerheid – dan staat artikel 3:84 lid 3 BW daaraan niet in de weg. Dit geldt ook als de overeenkomst is gesloten in verband met de verstrekking van enigerlei vorm van krediet aan de overdrager. Bij de beantwoording van de vraag of zo’n daadwerkelijke overdracht is beoogd, komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de overeenkomst mochten toekennen en wat zij ten aanzien daarvan redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Hierbij mag ook acht worden geslagen op de waarde van de overgedragen goederen in verhouding tot de hoogte van de vordering.1

5.6.

Tussen partijen is niet in geschil dat de koop en levering in het kader van de Supply Agreement/Side Letter ten minste mede strekten tot verhaalszekerheid voor [geïntimeerde] . Immers: [geïntimeerde] betaalde een voorschot aan [bedrijf] ten titel aankoop van de formworks, met het recht deze weer terug te verkopen/leveren al naar gelang de voortgang en (met de terugverkoopprijs verrekenbare) facturering van de bevoorschotte werkzaamheden. Dat in deze zin verhaalszekerheid werd beoogd blijkt ook genoegzaam uit de bepalingen van de Side Letter, waaronder de bepaling dat ‘The advance payment guarantee customarily required to cover an advance payment will be replaced by the transfer of ownership of the formworks listed in the Supply Agreement’ (artikel 1).

5.7.

[geïntimeerde] stelt evenwel, onder verwijzing naar de hiervoor in 3.4 aangehaalde passage uit de Supply Agreement, dat verhaalszekerheid niet het enige doel van de koop/levering was; het ging er volgens haar ook om dat zij de formworks wilde (laten) gebruiken voor de bouw van het [naam] . Het ging dus niet alleen om het veiligstellen van de verhaalsbelangen van [geïntimeerde] als crediteur, zo bedoelt [geïntimeerde] , maar ook haar belangen als gebruiker. Deze stellingname heeft [appellanten] niet voldoende gemotiveerd weersproken. De enkele omstandigheid dat volgens artikel 1 van de Side Letter de eigendomsoverdracht in de plaats komt van een garantie die gebruikelijk tegenover een voorschotbetaling wordt gesteld, sluit immers niet uit dat die beoogde eigendomsoverdracht méér zou kunnen brengen dan alleen de verhaalszekerheid die een garantie kan geven, en dat dit ook de bedoeling is. De omstandigheid dat artikel 11 van de Side Letter bepaalt dat [geïntimeerde] de formworks slechts (‘only’) koopt als garantie op de voorschotbetaling (in plaats van een voorschotgarantie) sluit dit evenmin uit. Het woord ‘only’ in de eerste zin van deze bepaling wil slechts uitsluiten, zoals [geïntimeerde] terecht heeft aangevoerd, wat de daaropvolgende zin met het verbindingswoord ‘Therefore’ als denkbare maar niet bedoelde implicatie noemt, te weten dat [geïntimeerde] met de koop een verantwoordelijkheid op zich zou nemen om [bedrijf] te voorzien van alle benodigde formworks. Dit betekent intussen niet dat de formworks die wél voorwerp waren van de koop, niet voor gebruik bestemd waren.

5.8.

Voor zover dat beoogde gebruik feitelijk door [bedrijf] zelf zou geschieden, doet dat niet af aan de bescherming welke die eigendom van de formworks aan [geïntimeerde] beoogde te geven voor dat gebruik: eigendom zou het nemen van verhaal door schuldeisers van [bedrijf] op de formworks en daarmee teloorgang van de formworks voor gebruik verhinderen – ongeacht wie de formworks uiteindelijk, in opdracht van [geïntimeerde] , zou (gaan) gebruiken (dus ook als dat [bedrijf] zelf zou zijn). De omstandigheid dat de Side Letter voorziet in terugkoop door/levering aan [bedrijf] en dat voor zover hiervan gebruik wordt gemaakt, het gebruik (middellijk) door [geïntimeerde] niet meer met eigendom zou zijn verzekerd, doet aan het voorgaande niet af: het zou naar bedoeling wel blijven gelden voor formworks zolang die niet zouden zijn terugverkocht en -geleverd.

5.9.

[appellanten] voert terecht aan dat de door [bedrijf] en [geïntimeerde] beoogde eigendomsoverdracht slechts tijdelijk van aard is, op grond van artikel 2 van de Side Letter: zonder eerdere uitoefening van het verkooprecht van [geïntimeerde] geldt haar eigendom (uiterlijk) ‘until completion of the Works’. Tussen partijen is niet (meer) in geschil dat dit laatste betekent: voltooiing van alle werkzaamheden, niet slechts die van [bedrijf] maar – zo begrijpt het hof – alle werkzaamheden door of onder verantwoordelijkheid van [geïntimeerde] aan het [naam] . Dit aspect van de rechtsverhouding tussen [bedrijf] en [geïntimeerde] voert [appellanten] aan ten betoge dat sprake is van een volgens artikel 3:84 lid 3 BW nietige zekerheidsoverdracht, maar aan dat standpunt kan dit aspect niet bijdragen. De tijdelijkheid laat immers onverlet dat de koop/levering – voor de duur van het [naam] – niet slechts strekte tot verhaalzekerheid voor [geïntimeerde] , maar ook ter verzekering van gebruik.

5.10.

[appellanten] voert verder aan dat in de door [bedrijf] geoffreerde prijs voor de te verrichten werkzaamheden, een huurcomponent was opgenomen voor de formworks die gebruikt zouden worden, dat wil zeggen dezelfde formworks die voorwerp waren van de koop onder de Supply Agreement/Side Letter. Als dit klopt, of anderszins het gebruik van de formworks op enigerlei wijze in de aanneemsom was ingeprijsd (en de met de voorfinanciering bespaarde (financierings)kosten dus niet geacht zouden moeten worden een volledige vergoeding te vormen voor dat gebruik), dan zou dat mogelijk een grondslag kunnen zijn voor een vordering van [bedrijf] voor het gebruik van de formworks door [geïntimeerde] vanaf het moment waarop [bedrijf] haar werkzaamheden tussentijds had beëindigd. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt echter niet in te zien – anders dan [appellanten] stelt – dat hieruit blijkt van (nietige) zekerheidseigendom.

5.11.

Een ander argument van [appellanten] is dat [geïntimeerde] onder de Supply Agreement/Side Letter uiteindelijk niets betaalt voor de koop/levering van de formworks, en dat om die reden ook geen sprake kan zijn van reële eigendom, maar dat argument mist feitelijke grondslag. De koopprijs onder de Supply Agreement/Side Letter strekt economisch gezien weliswaar mede tot bevoorschotting, maar dat doet aan de titel tot eigendomsverwerving niet af. Met verrekening van de koopprijs/het voorschot bij uitoefening van het terugverkooprecht door [geïntimeerde] , betaalt [geïntimeerde] in voorkomend geval een eigen koopprijs; het maakt niet dat zij niet eerst zelf een koopprijs heeft betaald.

5.12.

[appellanten] voert tot slot aan dat [geïntimeerde] bij uitoefening van haar terugverkooprecht, verplicht is om de aangekochte formworks terug te leveren, en niet kan volstaan met levering van gelijksoortige formworks. Wat [appellanten] klaarblijkelijk bedoelt is dat [geïntimeerde] niet het recht heeft om aan [bedrijf] andere dan de aangekochte formworks te verkopen (en te leveren). Of dit het geval is – [geïntimeerde] betwist dit – betreft een kwestie van uitleg van de tussen [bedrijf] en [geïntimeerde] gesloten overeenkomst, die op deze plaats echter kan blijven rusten. Het enkele ontbreken van dit recht, als daarvan veronderstellenderwijs zou worden uitgegaan, welk recht in de door [appellanten] aangehaalde literatuur2 ook wel als positieve indicatie voor de aanwezigheid van reële eigendom wordt aangemerkt, is op zichzelf en ook in verband met de overige omstandigheden van het geval onvoldoende voor de conclusie dat sprake is van nietige zekerheidseigendom. Hierbij verdient overigens aantekening dat in diezelfde literatuur de aanwezigheid van een (terug)verkooprecht voor de verkrijger van ‘dezelfde’ zaken – waarvan onder de Side Letter in elk geval sprake is – op zichzelf al als positieve indicatie voor de aanwezigheid van reële eigendom wordt aangemerkt.

5.13.

De conclusie die uit het voorgaande moet worden getrokken is dat [geïntimeerde] het betoog van [appellanten] dat de koop in de zin van artikel 3:84 lid 3 BW overdracht tot – volgens de hiervoor in 5.5 weergegeven uitleg: slechts verhaals- – zekerheid ten doel had, genoegzaam heeft weerlegd. Voor zover de grieven van [appellanten] opkomen tegen het dienovereenkomstige oordeel van de rechtbank, falen ze.

tijdelijk karakter

5.14.

[appellanten] heeft het tijdelijke karakter van de beoogde eigendomsoverdracht vergeefs aangevoerd ten betoge dat sprake is van nietige zekerheidseigendom (hiervoor, 5.9), maar niet als zelfstandige feitelijke grondslag voor de betwisting van de eigendom van [geïntimeerde] en daarmee de gevorderde afgifte. Zodanig standpunt zou haar echter ook niet kunnen baten. Op grond van artikel 3:85 lid 1 BW wordt een verbintenis strekkende tot overdracht van een goed voor een bepaalde tijd, aangemerkt als een verbintenis tot vestiging van een vruchtgebruik op het goed voor de gestelde tijd. Algemeen wordt aangenomen dat een levering die wil beantwoorden aan zo’n verbintenis die strekt tot overdracht van een goed voor een bepaalde tijd maar dus wordt aangemerkt als een tot vestiging van een vruchtgebruik op het goed voor de gestelde tijd, zelf ook van rechtswege wordt geconverteerd in een vestiging van zodanig vruchtgebruik voor de gestelde tijd.3 Vanuit dit perspectief zou [geïntimeerde] dus geen eigenaar zijn geworden, maar slechts vruchtgebruiker. [appellanten] heeft echter niet toegelicht dat en waarom [geïntimeerde] zou moeten overgaan tot afgifte van de formworks, ondanks haar (zakelijk) recht van vruchtgebruik dat daarop – uitgaande van de door [appellanten] genoemde tijdelijkheidsafspraak – zou rusten. Dat recht zou weliswaar slechts gelden tot aan het moment van ‘completion of the Works’, maar [appellanten] heeft niet gesteld dat daarvan reeds sprake is. Zij heeft de al dan niet nog toekomstige ‘completion of the Works’ ook niet (mede/subsidiair) aangevoerd als feitelijke grondslag van haar vordering vanaf dat moment.

5.15.

Uit het voorgaande volgt dat het tijdelijk karakter van de met de Supply Agreement/Side Letter beoogde eigendomsoverdracht, (nog) niet zou kunnen onderbouwen dat [geïntimeerde] tegenover [bedrijf] , en daarmee nu tegenover [appellanten] , is gehouden tot afgifte. Voor zover zou moeten worden aangenomen, wanneer het hiervoor bedoelde in aanmerking zou worden genomen, dat de door [geïntimeerde] afgelegde derdenverklaringen niet juist zijn, zou dat (nu) dus niet tot die afgifte kunnen leiden. Voor zover de gevorderde verklaring voor recht strekt tot de enkele vaststelling dat de derdenverklaringen op goede gronden zijn betwist maar zonder dat dit kan leiden tot de gevorderde afgifte, zou [appellanten] in haar vordering niet ontvankelijk zijn. Het bijzondere karakter van de verklaringsprocedure, waarom het in dit geding gaat, verzet zich tegen beoordeling van vorderingen die irrelevant zijn voor de afgifte waarop het derdenbeslag gericht is.

conclusie, proceskosten

5.16.

[appellanten] heeft geen bewijs aangeboden van specifieke feiten die, indien bewezen, tot een andere uitkomst zouden kunnen leiden. De overige grieven en verweren behoeven geen bespreking.

5.17.

Het hof zal het bestreden vonnis bekrachtigen, met veroordeling van [appellanten] in de kosten van het hoger beroep. Het hof begroot deze kosten aan de zijde van [geïntimeerde] tot op heden op € 783,- voor het griffierecht en € 8.632,- voor het salaris van de advocaat (2 punten x tarief VI), totaal € 9.415,-

6 Beslissing

Het hof:

6.1.

bekrachtigt het bestreden vonnis;

6.2.

veroordeelt [appellanten] in de kosten van het hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 9.415,-;

6.3.

verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.

Dit arrest is gewezen door mrs. J.L.M. Groenewegen, J.W. Frieling en E. Schmieman en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 25 februari 2025.

1 HR 19 mei 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1735 (Keereweer q.q./Sogelease) en HR 18 november 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT8241 (BTL/Van Summeren).

2 T.H.D. Struycken & M.A. Heilbron, in GS Vermogensrecht, art. 3:84, aant. 3.5.1.

3 J.M.J. Chorus, in GS Vermogensrecht, art. 3:85, aant. 5.7.2., met verdere verwijzing.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.