GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
zaaknummer gerechtshof 200.117.333/01
(zaaknummer rechtbank Groningen 529089 CV EXPL 11-15599)
arrest van de eerste kamer van 17 december 2013 in het incident ex art. 843a Rv in de zaak van
[appellant]
,
wonende te [woonplaats],
appellant,
tevens verweerder in het incident,
in eerste aanleg eiser,
hierna:[appellant],
advocaat: mr. W.F. Dobbe, kantoorhoudende te Amsterdam,
[geïntimeerde]
,
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
tevens eiser in het incident,
in eerste aanleg gedaagde,
hierna: [geïntimeerde],
advocaat: mr. P.P.J.M. Bruens, kantoorhoudende te Groningen.
2 Het geding in hoger beroep
2.1
Bij exploot van 2 augustus 2012 is door[appellant] hoger beroep ingesteld van het vonnis van 24 mei 2012 met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 30 oktober 2012. Op laatstgenoemde roldatum is de zaak niet geïntroduceerd bij het hof, waarna[appellant] bij herstelexploot van 31 oktober 2012 [geïntimeerde] heeft gedagvaard om te verschijnen op de zitting van 27 november 2012.
2.2
De conclusie van de memorie van grieven, tevens wijziging/vermeerdering van eis, luidt:
"bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
(I) het vonnis van de rechtbank Groningen, sector kanton, gewezen op 24 mei 2012 (...) te vernietigen;
(II) geïntimeerde te veroordelen tot betaling van de door[appellant] geleden schade, zijnde:
(a) de door[appellant] gemaakte kosten in verband met de hierboven beschreven gebreken aan de auto, zijnde EUR 2.935,47;
(b) het door[appellant] betaalde bedrag voor de keuring door de RDW van 30 juli 2010, zijnde EUR 386,-;
(c) de kosten van het onderzoek door [expertisebureau], zijnde EUR 522,11;
(d) de buitengerechteljke kosten, zijnde EUR 535,50;
(e) het door[appellant] aan [geïntimeerde] betaalde bedrag voor de ombouw van de auto, zijnde EUR 5.942,-;
(f) de waardedaling van de auto van[appellant] als gevolg van de ombouw door [geïntimeerde], zijnde EUR 5.600,-, althans een in goede justitie door het gerechtshof te bepalen bedrag;
(g) de door[appellant] misgelopen rente als gevolg van de aanschaf van vervangend vervoer, zijnde de wettelijke rente over EUR 3.300,- vanaf 29 april 2011 tot aan de dag der algehele voldoening; en
(h) de kosten gemoeid met het vervolgonderzoek door [expertisebureau], zijnde EUR 5.112,25.
De bedragen onder (a) t/m (d) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding in eerste aanleg tot aan de dag der algehele voldoening.
De bedragen onder (e) t/m (h) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 april 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
(III) geïntimeerde te veroordelen in de kosten van beide instanties."
2.3
[geïntimeerde] heeft een memorie van antwoord, tevens inhoudende voorwaardelijke incidentele vordering ex art. 843a Rv genomen, met als conclusie:
"(...) voor eis in het incident:
(...) bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, appellant te bevelen aan geïntimeerde afschriften te verstrekken van de gehele e-mail correspondentie tussen partijen alsook van de keuringsrapporten opgemaakt door de RDW te Groningen en Lelystad."
"(...) voor antwoord in hoger beroep:
(...) bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vorderingen van appellant af te wijzen met veroordeling van appellant in de kosten van het geding in beide instanties."
2.4
[appellant] heeft een antwoordakte in het incident genomen, strekkende tot afwijzing van de incidentele vordering.
2.5
Partijen hebben de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest in het incident. Omdat het vonnis van 23 februari 2012 ontbreekt in het procesdossier van[appellant], heeft het hof hiervoor geput uit het door [geïntimeerde] overgelegde procesdossier.
2.6
Gelet op artikel CIII van de Wet herziening gerechtelijke kaart (Stb. 2012, 313) wordt in deze voor 1 januari 2013 aanhangig gemaakte zaak uitspraak gedaan door het hof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden.
4 De beoordeling in het incident
4.1
Aan de omstandigheid dat partijen arrest hebben gevraagd in het incident, verbindt het hof de gevolgtrekking dat het voorwaardelijke karakter aan de incidentele vordering is komen te ontvallen.
4.2
Ter onderbouwing van zijn incidentele vordering heeft [geïntimeerde] aangevoerd dat[appellant] de keuringsrapporten van de RDW kennelijk bewust niet in het geding heeft gebracht en dat[appellant] gedeeltelijk en selectief heeft geciteerd uit de e-mail correspondentie tussen partijen. De e-mail citaten die[appellant] aanhaalt in de memorie van grieven zijn onvolledig en missen verzenddata danwel enige referentie aan de chronologische volgorde waarin deze verzonden zijn en de overgelegde e-mail correspondentie is onvolledig. [geïntimeerde] stelt voorts dat de auto door de RDW in Groningen is goedgekeurd voor wat betreft de ombouw/tuning. Omdat de RDW in Groningen niet over de benodigde apparatuur beschikt, is de auto voor wat betreft het (op verzoek van[appellant]) gemodificeerde uitlaatsysteem gekeurd door de RDW in Lelystad. [geïntimeerde] stelt dat hij vanwege de op hem rustende stelplicht (en zonodig bewijslast) recht en belang heeft bij het verkrijgen van beide rapporten van de RDW en van de volledige e-mail correspondentie, aangezien het gaat om bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarbij hij partij is. [geïntimeerde] beschikt zelf niet (meer) over deze stukken en/of e-mails. Uit de RDW-rapporten zal volgens [geïntimeerde] blijken dat de ombouw/tuning correct is uitgevoerd en dat de afkeuring enkel zag op de decibellen. Aldus tot zover [geïntimeerde].
4.3
[appellant] heeft ten verwere (onder meer) aangevoerd dat de producties 15 en 20 bij de memorie van grieven de volledige e-mail correspondentie tussen partijen bevatten. [geïntimeerde] beschikt hier inmiddels dus over, aldus[appellant]. Ten aanzien van de keuring door de RDW in Groningen stelt[appellant] dat [geïntimeerde] deze keuring zelf heeft aangevraagd en dat hij,[appellant], hiervan geen rapport heeft ontvangen, maar slechts de mededeling van [geïntimeerde] dat de getunede auto niet was goedgekeurd en dat een keuring nodig was bij de RDW in Lelystad. Van de decibelkeuring door de RDW in Lelystad stelt[appellant] dat hiervan zeer waarschijnlijk geen keuringsrapport is opgemaakt. Zonodig kan de keurmeester van de RDW te Lelystad, [keurmeester], hierover een verklaring afleggen.
4.4
Het hof overweegt dat een exhibitievordering in beginsel voor toewijzing in aanmerking komt indien is voldaan aan de volgende uit art. 843a lid 1 Rv voortvloeiende, cumulatieve voorwaarden:
(1) degene die de vordering instelt, dient een rechtmatig belang te hebben, en
(2) het moet gaan om bepaalde bescheiden (3) aangaande een rechtsbetrekking waarin de eiser of zijn rechtsvoorganger partij is.
Is aan deze voorwaarden voldaan, dan bestaat op grond van art. 843a lid 4 Rv desalniettemin geen gehoudenheid tot overlegging van de bescheiden indien daarvoor gewichtige redenen bestaan, of indien redelijkerwijs aangenomen kan worden dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde gegevens is gewaarborgd.
4.5
De vordering tot het verstrekken van een afschrift van de keuring door de RDW in Groningen zal worden afgewezen.[appellant] ontkent dat hij (een afschrift van) het rapport heeft ontvangen van deze keuring, waartoe [geïntimeerde] zélf opdracht heeft gegeven. [geïntimeerde] heeft niet aannemelijk gemaakt dat[appellant] niettemin over het rapport beschikt, zodat niet is voldaan aan het vereiste dat het moet gaan om bescheiden waarover[appellant] beschikt of die[appellant] onder zijn berusting heeft.
4.6
Voor zover het gaat om de vordering tot het verstrekken van een afschrift van het rapport van de keuring door de RDW in Lelystad, zal deze eveneens worden afgewezen. Weliswaar acht het hof het verweer van[appellant] dat van de keuring "zeer waarschijnlijk" geen rapport is opgemaakt niet zonder meer aannemelijk, maar nu tussen partijen vaststaat dat deze keuring alleen betrekking had op de geluidsproductie van de auto en de uitkomst ook niet in geschil is (namelijk dat de auto op dat punt is afgekeurd), valt niet in te zien welk rechtens relevant belang [geïntimeerde] nog heeft bij (een afschrift van) dit keuringsrapport.
4.7
Ten aanzien van de e-mail correspondentie overweegt het hof als volgt. In art. 843b lid 1 Rv is bepaald dat hij die een bewijsmiddel heeft verloren, van degene die de beschikking heeft over bescheiden die tot bewijs kunnen dienen van enig feit waarop het verloren bewijsmiddel betrekking had, of die zodanige bescheiden onder zijn berusting heeft, kan vorderen daarvan te zijnen behoeve op zijn kosten, voor zover nodig, inzage, afschrift of uittreksel te verschaffen. Onder bescheiden worden mede verstaan: op een gegevensdrager aangebrachte gegevens.
4.8
Partijen zijn het er niet over eens of de volledige e-mail correspondentie in het geding is gebracht. [geïntimeerde] stelt dat hij niet meer beschikt over de e-mail correspondentie, terwijl[appellant] niet heeft betwist dat hij nog wél over de volledige e-mail correspondentie beschikt.[appellant] heeft (naar 's hofs oordeel terecht) niet bestreden dat [geïntimeerde] wel belang heeft bij de inhoud van de e-mails, nu het er in deze zaak immers om gaat wat partijen op die manier hebben afgesproken en welke stellingen zij na uitvoering van de overeenkomst hebben ingenomen. De inhoud van de e-mails speelt daarbij een belangrijke, zo niet doorslaggevende rol.
4.9
[appellant] heeft ten verwere aangevoerd dat [geïntimeerde] reeds over de volledige e-mail correspondentie beschikt, nu deze reeds als producties 15 en 20 bij de memorie van grieven in het geding zijn gebracht. Het hof stelt vast dat de opmaak van de door[appellant] bedoelde producties 15 en 20 zodanig is, dat daaruit niet zonder meer kan worden afgeleid in hoeverre het gaat om één enkel bericht waaronder de e-mail voorgeschiedenis via automatische opmaak is weergegeven, dan wel om verschillende losser van elkaar staande berichten waarvan het inhoudelijke tekstgedeelte (exclusief de verzendgegevens) ten behoeve van een vlotte lezing van de gedingstukken aaneengeschakeld is weergegeven (of om een combinatie van beide). Het hof acht daarom aannemelijk dat er meer informatie beschikbaar is dan uit de producties 15 en 20 bij de memorie van grieven blijkt. Het verweer van[appellant] wordt daarom gepasseerd.
4.10
Voor toewijzing van de exhibitievordering op de grondslag van art. 843b lid 1 Rv is niet van belang hoe [geïntimeerde] de e-mail correspondentie is kwijtgeraakt. Zelfs indien dat door zijn eigen schuld zou zijn, beoogt art. 843b lid 1 Rv degene die een bewijsmiddel heeft verloren, weer in de positie te brengen waarin hij verkeerde vóór het verlies van het middel. Nu vaststaat dat [geïntimeerde] de e-mails niet meer heeft, maar[appellant] wel, zal de vordering van [geïntimeerde] in zoverre worden toegewezen, waarbij met toepassing van art. 843b lid 2 Rv zal worden bepaald op welke wijze[appellant] de e-mail correspondentie aan [geïntimeerde] ter beschikking dient te stellen. Toetsing aan art. 843a Rv is verder niet meer aan de orde.
4.11
De conclusie luidt dan ook dat de incidentele vordering op na te melden wijze gedeeltelijk voor toewijzing in aanmerking komt.
4.12
De beslissing omtrent de kosten van het incident zal worden gereserveerd tot de einduitspraak.
4.13
De hoofdzaak zal naar de rol worden verwezen voor uitlating partijen (akte/pleidooi/arrest).
De beslissing:
Het gerechtshof:
in het incident
beveelt[appellant] om binnen vier weken na dit arrest aan [geïntimeerde] te verstrekken afdrukken van alle e-mail berichten tussen partijen (per bericht afzonderlijk afgedrukt) en bepaalt dat de kosten hiervan door [geïntimeerde] vóóraf aan[appellant] dienen te worden betaald, en verklaart dit arrest in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat omtrent de kosten van het incident zal worden beslist bij einduitspraak in de hoofdzaak.
in de hoofdzaak
verwijst de (hoofd)zaak naar de rol van dinsdag 4 februari 2014 voor uitlating partijen (akte/pleidooi/arrest).
Dit arrest is gewezen door mr. J.H. Kuiper, mr. H. de Hek en mr. A.M. Koene, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dinsdag 17 december 2013 in bijzijn van de griffier.