Ten aanzien van het betoog van de man dat sprake is van strijd met de openbare orde overweegt het hof als volgt.
In artikel 10:59 BW is bepaald:
‘Ongeacht de artikelen 57 en 58 van dit Boek wordt aan een in het buitenland tot stand gekomen ontbinding van het huwelijk erkenning onthouden indien deze erkenning kennelijk onverenigbaar is met de openbare orde.’
De wet geeft geen richtsnoer voor een dergelijke toetsing aan de openbare orde, maar er zal sprake moeten zijn van een evidente strijd met de fundamentele normen en waarden van de Nederlandse rechtsorde. De openbare orde exceptie zal daarom slechts in uitzonderlijke gevallen leiden tot onthouding van de erkenning van de buitenlandse beslissing.
Evenals de rechtbank ziet het hof geen reden de erkenning te onthouden aan de in Guam tot stand gekomen ontbinding van het tussen de vrouw en [A] op de Filippijnen (rechtsgeldig) gesloten huwelijk.
Het hof overweegt dat het in Nederland van belang is dat bij een echtscheiding de gevolgen daarvan worden geregeld, in het bijzonder die betreffende de minderjarige kinderen van de partijen. In het Guam-vonnis uit 1992 zijn onder 2, 3 en 4 bepalingen opgenomen ten behoeve van de op dat moment minderjarige [kind 2], waaronder over kinderalimentatie. [kind 3] was in 1992 al meerderjarig (althans gesteld noch gebleken is dat dat niet zo was). Voorts blijkt uit de door de vrouw en [A] gesloten overeenkomst van 7 oktober 1998 voldoende dat de gevolgen van de echtscheiding voor de twee kinderen (geboren in respectievelijk 1973 en 1978) van de vrouw en [A] waren geregeld en - voor de toekomst alsnog - werden vastgelegd. Blijkens de verklaringen van de vrouw was het in het belang van [kind 1] hem buiten de ontbindingsprocedure te houden. [kind 1] verbleef bij de vrouw en de man en het was de bedoeling dat de man hem in de toekomst zou erkennen. De man heeft dit laatste niet, althans onvoldoende, weersproken. Niet is gesteld of gebleken dat de belangen van de kinderen na de ontbinding in enig opzicht zijn geschaad.
Voorts verwijst het hof naar hetgeen hiervoor onder 5.8 is overwogen met betrekking tot de door de man gestelde wetswijziging in 2006 waardoor Guam-scheidingen van vóór die datum geen rechtsgevolgen in de Verenigde Staten zouden hebben. Het hof legt het aldaar overwogene ook ten grondslag aan zijn oordeel dat de erkenning van het Guam-vonnis niet in strijd is met de Nederlandse openbare orde.
Dat geen behoorlijke rechtspleging zou hebben plaatsgevonden bij de echtscheidingszaak te Guam kan, nu het hof heeft overwogen dat [A] heeft ingestemd met de echtscheiding, evenmin tot het oordeel leiden dat erkenning van het Guam-vonnis uit 1992 in strijd is met de Nederlandse openbare rechtsorde.
Het moge verder zo zijn dat het bestaan van hinkende huwelijken ongewenst is, maar het enkele feit dat erkenning van het Guam-vonnis zou leiden tot het ontstaan van een hinkend huwelijk is onvoldoende om te concluderen dat er sprake is van strijd met de openbare rechtsorde. Datzelfde geldt als het gaat om de door de man als exorbitant bestempelde rechtsmacht van de rechter te Guam.