GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 13/00665
uitspraakdatum: 28 januari 2014
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale administratie (hierna: de Inspecteur)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 7 mei 2013, nummer AWB 12/5751, in het geding tussen Inspecteur en
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
1 Ontstaan en loop van het geding
1.1
Aan belanghebbende is over de periode 21 maart 2011 tot en met 20 maart 2012 een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting opgelegd, alsmede een verzuimboete van € 412.
1.2
De naheffingsaanslag en de boete zijn, na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.
1.3
Belanghebbende is tegen deze uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Arnhem, thans rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep betreffende de naheffingsaanslag ongegrond verklaard, het beroep betreffende de verzuimboete gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar tegen de verzuimboete vernietigd en de verzuimboete verminderd tot € 41.
1.4
De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5
Belanghebbende heeft, hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, geen verweerschrift ingediend.
1.6
Tot de stukken van het geding behoort, naast het hiervoor vermelde stuk, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.
1.7
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 november 2013 te Arnhem. Daarbij is verschenen en gehoord [A] namens de Inspecteur. Belanghebbende is per aangetekende brief van 4 oktober 2013 voor deze zitting uitgenodigd op het adres [a-straat] 24 te [Z], welke brief volgens de gegevens van Track&Trace van PostNL op 8 oktober 2013 is afgehaald op de afhaallocatie. Belanghebbende is, ofschoon hij op rechtsgeldige wijze voor de zitting is uitgenodigd, zonder kennisgeving aan het Hof niet verschenen.
1.8
De Inspecteur heeft een pleitnota overgelegd.
1.9
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat, evenals de pleitnota, aan deze uitspraak is gehecht.
2 De vaststaande feiten
2.1
Belanghebbende exploiteert een autobedrijf in de vorm van een eenmanszaak en beschikt over een kenteken als bedoeld in artikel 37, derde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: het handelaarskenteken).
2.2
Tot de bedrijfsvoorraad van het autobedrijf van belanghebbende heeft van 8 november 2011 tot en met 22 maart 2012 – onder meer – een personenauto behoord van het merk Peugeot, met het kenteken [00-YY-XX] (hierna: de auto). Op 23 maart 2012 is het kenteken van de auto op naam van belanghebbende gesteld. Vanaf die datum behoort de auto niet langer tot de bedrijfsvoorraad van de onderneming van belanghebbende.
2.3
Op 20 maart 2012 is om 10.32 uur door de Inspecteur geconstateerd dat met de auto op de Ringbaan Noord-Lentemorgen te Zevenaar gebruik van de weg is gemaakt. De auto was bij die constatering niet voorzien van het handelaarskenteken.
2.4
Naar aanleiding van de in 2.3 genoemde constatering is op 6 augustus 2012 aan belanghebbende een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting opgelegd, alsmede een verzuimboete van honderd procent van de nageheven belasting (€ 412).
2.5
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de naheffingsaanslag en de boetebeschikking gehandhaafd. Belanghebbende is tegen deze uitspraken op bezwaar bij de Rechtbank in beroep gekomen. De Rechtbank heeft de naheffingsaanslag gehandhaafd en de boete verminderd tot tien procent van de nageheven belasting, zijnde € 41.
4 Beoordeling van het geschil
4.1
In artikel 1, tweede lid, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: de Wet MRB) is de volgende regeling vervat, die hierna wordt aangeduid als de handelaarsregeling:
“'2. Voor motorrijtuigen die behoren tot een bedrijfsvoorraad en voor motorrijtuigen die voor het verrichten van werkzaamheden daaraan bij een herstelbedrijf zijn, kan de belasting, onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden met betrekking tot het gebruik, in afwijking van het eerste lid worden geheven ter zake van de ten behoeve van die motorrijtuigen opgegeven kentekens als bedoeld in artikel 37, derde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.”
4.2
Artikel 3 van het Uitvoeringsbesluit motorrijtuigenbelasting 1994 luidt als volgt:
“Met betrekking tot het gebruik van motorrijtuigen als bedoeld in artikel 1, tweede lid, van de wet zijn de krachtens artikel 37, derde en vierde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 gestelde voorwaarden voor het gebruik van die motorrijtuigen en de aldaar bedoelde kentekens van toepassing.”
4.3
Artikel 37, derde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 luidt als volgt:
“3. Voor motorrijtuigen en aanhangwagens, die behoren tot de bedrijfsvoorraad van een natuurlijke persoon of rechtspersoon aan wie een erkenning als bedoeld in artikel 62 is verleend of die voor herstel of bewerking ter beschikking zijn gesteld van een natuurlijke persoon of rechtspersoon, geldt het vereiste dat een kenteken voor een bepaald voertuig dient te zijn opgegeven niet, mits overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde regels gebruik wordt gemaakt van een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen, door de Dienst Wegverkeer aan die natuurlijke persoon of rechtspersoon dan wel aan een natuurlijke persoon of rechtspersoon aan wie een erkenning als bedoeld in artikel 62 is verleend en die het voertuig ten behoeve van eerstbedoelde natuurlijke persoon of rechtspersoon ten verkoop voorhanden heeft, opgegeven kenteken. De Dienst Wegverkeer kan aan deze opgaven voorschriften verbinden. Bij ministeriële regeling kunnen met betrekking tot die voorschriften regels worden vastgesteld. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald in welke gevallen het gebruik van een zodanig kenteken verplicht is.”
4.4
Artikel 44 van het Kentekenreglement luidt als volgt:
1. Een handelaarskenteken mag slechts worden gebruikt door degene aan wie het is opgegeven dan wel een door deze aangewezen persoon. Het gebruik is slechts toegestaan voor de categorie waarvoor het is opgegeven.
2. Een handelaarskenteken mag worden gebruikt voor voertuigen die ter bewerking of herstel aan degene aan wie het kenteken is opgegeven ter beschikking zijn gesteld.
3. Een handelaarskenteken moet worden gebruikt voor voertuigen die behoren tot de bedrijfsvoorraad van degene aan wie het kenteken is opgegeven.
4. Een handelaarskenteken mag uitsluitend worden gebruikt indien met het voertuig als bedoeld in het tweede en derde lid gebruik van de weg wordt gemaakt in het kader van bedrijfsactiviteiten van het erkende bedrijf of de natuurlijke persoon of rechtspersoon aan wie het handelaarskenteken is opgegeven.
5. Voor overtreding van het eerste tot en met vierde lid is degene aan wie het handelaarskenteken is opgegeven aansprakelijk.”
4.5
Artikel 69 van de Wet MRB luidt voor zover relevant als volgt:
“1. Indien met betrekking tot een motorrijtuig uit een bedrijfsvoorraad of een motorrijtuig dat voor het verrichten van werkzaamheden daaraan bij een herstelbedrijf is, niet is voldaan aan de krachtens artikel 1, tweede lid, gestelde voorwaarden, kan de belasting worden nageheven.
2. De na te heffen belasting wordt berekend over een tijdsduur van twaalf maanden, waarbij als laatste dag geldt de dag waarvan wordt geconstateerd dat op die dag niet wordt voldaan aan de krachtens artikel 1, tweede lid, gestelde voorwaarden.
3. (…)”
4.6
Artikel 70 van de Wet MRB luidt als volgt:
“In het geval als bedoeld in artikel 69, is artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van overeenkomstige toepassing.”
4.7
Artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) bepaalt voor zover van belang dat de Inspecteur aan de belastingplichtige een verzuimboete kan opleggen van ten hoogste € 4.920.
4.8
Niet in geschil is dat in het geval de auto niet tot de bedrijfsvoorraad van belanghebbende zou hebben behoord, maar door belanghebbende zelf zou zijn gehouden, belanghebbende ter zake van het houden van de auto ingevolge het bepaalde in artikel 23b van de Wet MRB (personenauto met een lage CO2-uitstoot) géén motorrijtuigenbelasting verschuldigd zou zijn geweest. De Rechtbank heeft in deze omstandigheid aanleiding gevonden de opgelegde boete te verminderen naar – zo begrijpt het Hof - tien procent van de nageheven belasting, zijnde € 41. Tegen dit oordeel is de Inspecteur in hoger beroep opgekomen.
4.9
Het Hof overweegt dienaangaande het volgende. De handelaarsregeling van artikel 1, tweede lid, van de Wet MRB vormt een uitzondering op de hoofdregel dat motorrijtuigenbelasting verschuldigd is ter zake van het houden van een motorrijtuig. Zonder de handelaarsregeling zou belanghebbende belasting verschuldigd zijn over alle motorrijtuigen die tot zijn bedrijfsvoorraad behoren. Op grond van de handelaarsregeling is belanghebbende echter enkel motorrijtuigenbelasting verschuldigd ter zake van het houden van het handelaarskenteken bepaald naar een forfaitair tarief. De achtergrond van deze regeling is dat het handelaarskenteken niet gebonden is aan één bepaald motorrijtuig (vgl. HR 14 december 2001, nr. 36 575, ECLI:NL:HR:2001:AD7142, BNB 2002/69). De handelaarsregeling is enkel van toepassing indien aan de daaraan gestelde voorwaarden wordt voldaan. Indien niet aan die voorwaarden is voldaan, kan op grond van het bepaalde in artikel 69 van de Wet MRB de belasting die belanghebbende door gebruikmaking van de handelaarsregeling niet heeft voldaan met betrekking tot motorrijtuigen die tot zijn bedrijfsvoorraad behoren, worden nageheven. Daarbij wordt niet terzake van alle tot de bedrijfsvoorraad behorende motorrijtuigen belasting nageheven, maar slechts voor één motorrijtuig naar een forfaitair tarief over een tijdsduur van twaalf maanden.
4.10
Ingevolge artikel 70 van de Wet MRB in samenhang met artikel 67c AWR kan de Inspecteur in het geval niet aan de voorwaarden voor de toepassing van de handelaarsregeling is voldaan, naast de nageheven belasting een verzuimboete van ten hoogste € 4.920 opleggen. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet MRB blijkt dat de wetgever heeft beoogd dat, gelet op het relatief lage bedrag aan verschuldigde belasting en de gewenste preventieve werking, in gevallen waarin niet is voldaan aan de voorwaarden van de handelaarsregeling, in beginsel een boete van honderd procent moet worden opgelegd (Kamerstukken II 1973/1974, 13 505, nr. 3, blz. 4).
4.11
In het onderhavige geval is niet in geschil dat belanghebbende niet heeft voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van de handelaarsregeling. In zoverre is de onderhavige verzuimboete in overeenstemming met het bepaalde in artikel 70 van de wet MRB en artikel 67c van de AWR en overeenkomstig de bedoeling van de wetgever opgelegd.
4.12
Het vorenoverwogene neemt evenwel niet weg dat de bestuursrechter in belastingzaken tot taak heeft te onderzoeken of, gelet op alle in aanmerking komende omstandigheden, de Inspecteur terecht een verzuimboete van € 412 heeft opgelegd (vgl. HR 10 juni 2005, nr. 40 601, ECLI:NL:HR:2005:AT7216, BNB 2005/293).
4.13
In aanmerking genomen dat de wetgever met artikel 70 van de Wet MRB uitdrukkelijk heeft beoogd het niet naleven van de voorwaarden van de handelaarsregeling te beboeten en gelet op het specifieke karakter van de handelaarsregeling - verschuldigdheid van de belasting is niet concreet gekoppeld aan één bepaald motorrijtuig - vormt de omstandigheid dat belanghebbende ingevolge artikel 23b van de Wet MRB geen motorijtuigenbelasting zou zijn verschuldigd indien de auto reeds op 20 maart 2012 niet (meer) tot de bedrijfsvoorraad zou hebben behoord, naar het oordeel van het Hof géén aanleiding de boete te verminderen. De Rechtbank heeft de boete naar het oordeel van het Hof derhalve ten onrechte op deze grond verminderd.
4.14
Belanghebbende heeft in de procedure bij de Rechtbank aangevoerd dat hij de handelaarskentekenplaten wel zou hebben bevestigd aan de auto, maar dat de kentekenplaat aan de achterzijde onderweg zou zijn losgeraakt. Ofschoon dit een omstandigheid zou kunnen zijn die naar het oordeel van het Hof aanleiding kan geven de boete te verminderen, heeft belanghebbende – op wie te dezen de bewijslast rust – zulks niet aannemelijk gemaakt. Evenmin zijn andere omstandigheden aannemelijk geworden die aanleiding geven de boete te vernietigen danwel te verminderen. Het Hof acht de opgelegde boete van honderd procent van de nageheven belasting (€ 412) te dezen passend en geboden.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep van de Inspecteur gegrond.
6 Beslissing
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
– verklaart het tegen de uitspraak van de Inspecteur ingestelde beroep inzake de verzuimboete ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, mr. R. den Ouden en mr. M.G.J.M. van Kempen, in tegenwoordigheid van mr. N.G.U. Bezemer als griffier.
De beslissing is op 28 januari 2014 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(N.G.U. Bezemer) (A.J. Kromhout)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 30 januari 2014
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij:
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.