Voor zover FSMI zich ter rechtvaardiging van haar besluit wil beroepen op artikel
6 lid 3 Mw faalt dit beroep, nu aan de daarvoor geldende voorwaarden niet wordt voldaan.
[appellant] heeft gemotiveerd betwist dat het onderhavige besluit zou bijdragen tot verbetering van de productie of distributie dan wel tot bevordering van de technische of economische voortuitgang in die zin, dat de onderhavige – gestandaardiseerde – typen van keuringen de gezondheid en veiligheid van deelnemers aan Alpe d’huZes, zoals FSMI stelt, zo goed mogelijk beschermden. Hij heeft daarbij tevens gewezen op het feit dat voor
Alpe d’huZes 2014 van afspraken als de onderhavige is afgezien.
Ook indien aan het besluit enige bijdrage aan de gezondheid en veiligheid van deelnemers niet zou kunnen worden ontzegd, voldoet het niet aan de overige voorwaarden voor toepassing van artikel 6 lid 3 Mw. Van ‘een billijk aandeel voor de gebruikers’ is immers geen sprake. Het onder 5.9 aangehaalde citaat uit de brief van FSMI aan haar leden van
5 oktober 2012 maakt reeds duidelijk dat sommige sportartsen, onder wie [appellant], de onderhavige keuringen voor een lager tarief wilden uitvoeren. Daarom kan niet worden gezegd dat de vaste prijs een voordeel aan de deelnemers verschafte.
Ook aan de voorwaarde dat ‘de mededingingsafspraak geen beperkingen mag bevatten die niet onmisbaar zijn voor het bereiken van de gewenste verbetering of bevordering’, wordt niet voldaan, nu geenszins – ook niet uit hetgeen FSMI daartoe in haar conclusie van antwoord onder 74 heeft aangevoerd – is gebleken dat daarvoor vaste prijzen noodzakelijk waren.
Van voldoende restconcurrentie op de relevante markt ten slotte is geen sprake. Zoals uit het voorgaande (zie met name onder 5.9) blijkt, leidde FSMI het er met haar coördinerende rol toe dat de concurrentie tussen de leden van FSMI op de markt voor sportmedische keuringen voor Alpe d’huZes effectief werd uitgeschakeld.
Het hof zal de verdere stellingen van FSMI op dit punt dan ook bij gebrek aan belang passeren.