Beoordeling
1. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 90,- opgelegd ter zake van “Bij belangrijke zijdelingse verplaatsing geen teken met richtingaanwijzer geven”, welke gedraging zou zijn verricht op 25 augustus 2013 om 17:03 uur op de N409 te Nieuwegein met het voertuig met het kenteken [kenteken].
2. De gemachtigde ontkent dat de gedraging is verricht. Hij voert hiertoe aan dat de betrokkene in stilstand op de middenbaan zich heeft bedacht af te willen slaan. Bij het verplaatsen van de rijbaan heeft hij wel zijn richtingaanwijzer gebruikt. Dit weet de betrokkene zeker omdat hij dit altijd doet als automatisme. Omdat er een politievoertuig achter hem reed, was hij des te alerter. Daarnaast merkt de gemachtigde op dat de betrokkene niet staande is gehouden zonder een goede verklaring hiervoor. De indruk is gewekt dat er sprake is van willekeur. Daarnaast stelt de gemachtigde dat bij het vaststellen van de proceskosten ten onrechte is bepaald dat er sprake is van samenhangende zaken. Het betreft verschillende overtredingen die enkele seconden na elkaar zijn waargenomen en afzonderlijk zijn gesanctioneerd.
3. Artikel 5 WAHV bepaalt - voor zover hier van belang - dat indien is vastgesteld dat de gedraging heeft plaatsgevonden met of door middel van een motorrijtuig waarvoor een kenteken is opgegeven, en niet aanstonds is vastgesteld wie daarvan de bestuurder is, de administratieve sanctie wordt opgelegd aan degene op wiens naam het kenteken ten tijde van de gedraging in het kentekenregister was ingeschreven. Deze bepaling moet aldus worden verstaan dat ingeval zich een reële mogelijkheid tot staandehouding van de bestuurder van het motorrijtuig, waarmee de geconstateerde gedraging is verricht, voordoet, die bepaling buiten toepassing dient te blijven en de sanctie aan die bestuurder dient te worden opgelegd. De rechter zal, indien de gedraging met toepassing van artikel 5 WAHV is opgelegd, zoals in dezen het geval, in het algemeen - dus ook zonder dat dat met zoveel woorden uit het dossier blijkt - ervan mogen uitgaan dat zich geen reële mogelijkheid tot staandehouding van de bestuurder heeft voorgedaan. Ingeval dienaangaande een verweer wordt gevoerd, zal de rechter daarop een uitdrukkelijke beslissing dienen te geven en zal hij zonodig aan de verbalisant een nadere toelichting dienen te vragen (HR 14 maart 2000, VR 2000,148).
4. De verklaring van de verbalisant zoals opgenomen in het zaakoverzicht van het CJIB houdt onder meer het volgende in: "Ik zag dat de be (het hof leest: betrokkene) linksaf sloeg zonder richting aan te geven." Uit deze verklaring van de verbalisant blijkt niet waarom de bestuurder van het genoemde voertuig niet staande is gehouden.
5. Bij brief van 10 december 2013 heeft de officier van justitie de verbalisant verzocht om nadere informatie over de gedraging. Uit het dossier blijkt niet dat de verbalisant op dit verzoek heeft gereageerd.
6. Naar het oordeel van het hof is niet gebleken dat zich na de constatering van de gedraging geen reële mogelijkheid tot staandehouding van de bestuurder van het motorrijtuig heeft voorgedaan. Dit betekent dat de verbalisant ten onrechte toepassing heeft gegeven aan het bepaalde in artikel 5 WAHV door de sanctie aan de kentekenhouder op te leggen. Om die reden kan de inleidende beschikking niet in stand blijven.
7. Gelet op het voorgaande zal het hof de beslissing van de kantonrechter vernietigen, het beroep tegen de inleidende beschikking gegrond verklaren en de inleidende beschikking vernietigen. Het aan zekerheid betaalde bedrag moet worden gerestitueerd.
8. De gemachtigde stelt dat bij het vaststellen van de proceskosten ten onrechte is bepaald dat er sprake is van samenhangende zaken.
9. Nu de betrokkene in hoger beroep in het gelijk wordt gesteld, komt het verzoek om toekenning van een vergoeding voor de proceskosten voor vergoeding in aanmerking. De vergoeding van kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand is in het Besluit proceskosten bestuursrecht forfaitair bepaald per proceshandeling. De gemachtigde van de betrokkene heeft de volgende proceshandelingen verricht: het indienen van een beroepschrift bij de officier van justitie, het indienen van een beroepschrift bij de kantonrechter en het indienen van een hoger beroepschrift. Aan het indienen van een beroepschrift dient één punt te worden toegekend. De waarde per punt bedraagt € 490,-. Gelet op de aard van de zaak past het hof wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toe. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van
€ 735,- (=3 x € 490,- x 0,5).
Beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond en vernietigt de beslissing van de officier van justitie;
verklaart het beroep tegen de inleidende beschikking gegrond en vernietigt deze beschikking waarbij onder CJIB-nummer 175232231 de administratieve sanctie is opgelegd;
bepaalt dat hetgeen namens de betrokkene op de voet van artikel 11 van de WAHV tot zekerheid is gesteld door de advocaat-generaal wordt gerestitueerd;
veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, ter hoogte van € 735,- te betalen op bankrekeningnummer [rekeningnummer] ten name van [gemachtigde] te [kantoorplaats].
Dit arrest is gewezen door mr. Beswerda, in tegenwoordigheid van mr. De Groot-Hosper als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.