Uit het voorgaande volgt dat het aan de curator is om te stellen en te bewijzen dat de handelwijze van [geïntimeerden] cs kwalificeert als onbehoorlijk bestuur. Daarvan is sprake als geen redelijk denkend bestuurder onder dezelfde omstandigheden zou hebben gehandeld zoals [geïntimeerden] cs heeft gedaan.
Kern van het betoog van de curator is dat de onderneming ten tijde van de inbreng van de onderneming in de BV niet levensvatbaar was en dat een faillissement binnen afzienbare tijd was te voorzien.
In het tweede IMK rapport van 3 september 2013 komt IMK (p.3) tot de conclusie dat het in de VOF geëxploiteerde bedrijf in de nieuwe opzet onder een aantal voorwaarden levensvatbaar is bij verstrekking van een Bbz-krediet van € 90.000,-. IMK adviseert de gemeente (p.4) het Bbz-krediet met een looptijd van 5,5 jaar tegen een rente van 8% aan [geïntimeerden] cs te verstrekken als schriftelijk is aangetoond dat aan de in bijlage 7 genoemde voorwaarden is voldaan. De gemeente heeft het Bbz-krediet verstrekt zodat mag worden aangenomen dat aan de in bijlage 7 genoemde voorwaarden naar tevredenheid van de gemeente is voldaan. Dit sluit ook aan bij de verklaring van [geïntimeerde2] bij gelegenheid van de comparitie: “Het IMK heeft in het laatste rapport gezegd dat als we zo doorgaan we de € 90.000,- zouden krijgen. We waren dan wel verplicht om in het personeel te snijden en om huurverlaging met de huurbaas te regelen. Dit is allemaal gerealiseerd. Er zijn aanpassingen doorgevoerd om de boel door te zetten.” De curator heeft dit toen niet gemotiveerd betwist.
De rapporten van IMK hebben betrekking op de exploitatie van de kinderopvangorganisatie binnen de VOF. Per 1 januari 2014 zijn de activa en activiteiten van deze kinderopvangorganisatie door de VOF één op één overgedragen aan de BV. Behalve de rechtsvorm -van VOF naar BV- waarbinnen deze activiteiten werden uitgevoerd veranderde er naar buiten toe niets in de exploitatie. Dit verklaart waarschijnlijk waarom ouders ook na
1 januari 2014 de verschuldigde bijdragen op de rekening van de VOF bij ABN AMRO zijn blijven betalen.
Het hof is op grond van het voorgaande van oordeel dat de vaststelling door IMK dat het binnen de VOF geëxploiteerde bedrijf levensvatbaar is dan ook geldt voor de exploitatie van dit bedrijf binnen de BV. Weliswaar brengt de exploitatie binnen de BV mee dat de bestuurders in beginsel niet aansprakelijk zijn voor de schulden voortvloeiende uit de exploitatie binnen de BV, maar dit raakt niet de levensvatbaarheid van de onderneming. In het rapport wordt wel geadviseerd om de woning te verkopen teneinde de financieringslasten te beperken maar dit heeft betrekking op het verstrekte Bbz-krediet. De schuld uit het Bbz-krediet is echter niet ingebracht in de BV. De rente- en aflossingsverplichting komen niet ten laste van het resultaat van de BV maar worden als een privéschuld door [geïntimeerden] cs voldaan, zodat het Bbz-krediet en de daaruit voortvloeiende betalingsverplichtingen dus ook niet relevant zijn voor de levensvatbaarheid van de binnen de BV geëxploiteerde onderneming. Door de exploitatie vanuit de BV komen de huuropbrengsten niet ten goede aan de BV. Deze inkomsten blijven aan de VOF toekomen. In het IMK rapport zijn deze huuropbrengsten wel meegenomen bij de beoordeling van de levensvatbaarheid van de onderneming. Het gaat om een huuropbrengst van circa € 400,- per maand. Deze -gemiste- inkomsten worden echter ruimschoots gecompenseerd doordat de renteverplichting uit het Bbz-krediet (8% over € 90.000,-) niet ten laste komt van het resultaat van de onderneming binnen de BV en ook de aflossingsverplichting niet uit het resultaat van de onderneming binnen de BV moet worden opgebracht.