WAHV 200.225.828
14 augustus 2019
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam
van 15 september 2017
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
voor wie als gemachtigde optreedt mr. [B] ,
advocaat te [C] .
De beslissing van de kantonrechter
De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond verklaard.
Beoordeling
1. Aan de betrokkene is bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 140,- opgelegd ter zake van “als bestuurder of passagier geen gebruik maken van een autogordel”, welke gedraging zou zijn verricht op 17 februari 2016 om 9:20 uur op de Zaagmolendrift te Rotterdam met het voertuig met het kenteken [YY-000-Y] .
2. De gemachtigde van de betrokkene voert aan dat de termijn van vier maanden als bedoeld in artikel 4, tweede lid, van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) ruimschoots is overschreden, wat tot vernietiging van de beschikking dient te leiden. De gedraging is namelijk op 17 februari 2016 verricht, terwijl de beschikking pas op 13 september 2016 bekend is gemaakt. Daarnaast is sprake van schending van het 'ne bis in idem'-beginsel ex artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Op 17 februari 2016 is de betrokkene met zijn auto aan de kant gezet. Na doorzoeking van zijn auto werd een wapen aangetroffen. De betrokkene is hier in de strafzaak met parketnummer 10/661044-16 reeds voor veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden. Aldus is de betrokkene tweemaal gestraft voor dezelfde gedraging.
3. Op grond van artikel 4, tweede lid, van de Wahv dient de bekendmaking van de beschikking te geschieden binnen vier maanden nadat de gedraging heeft plaatsgevonden. Het hof stelt vast dat deze termijn in de onderhavige zaak is overschreden. Overschrijding van deze termijn behoort echter slechts dan tot vernietiging van de inleidende beschikking te leiden als de betrokkene door die overschrijding rechtstreeks is geschaad in enig rechtens te respecteren belang. Daarvan is het hof in dit geval niet gebleken. Het hof acht daarbij mede van belang dat de betrokkene is staande gehouden. Gelet hierop kon de betrokkene redelijkerwijs nagaan op welke gedraging de beschikking betrekking heeft. Aldus brengt de overschrijding als bedoeld in artikel 4, tweede lid, van de Wahv niet mee dat de inleidende beschikking moet worden vernietigd.
4. Gelet op de stukken in het dossier en in aanmerking genomen dat de gedraging niet wordt ontkend, is naar het oordeel van het hof komen vast te staan dat de gedraging is verricht. Vervolgens dient het hof te beoordelen of er andere redenen zijn een sanctie achterwege te laten of het bedrag van de sanctie te matigen.
5. Het ‘ne bis in idem’-beginsel, wat is vastgelegd in artikel 68 Sr, houdt in dat niemand tweemaal mag worden gestraft voor hetzelfde feit. Ook in zaken als de onderhavige is dit (van oorsprong strafrechtelijke) beginsel van toepassing. Het beroep van de gemachtigde hierop slaagt echter niet. De omstandigheid dat de betrokkene is veroordeeld voor het voorhanden hebben van een wapen, welk feit gelijktijdig plaatsvond met de onderhavige gedraging, maakt niet dat sprake is van een schending van het 'ne bis in idem'-beginsel. Het voorhanden hebben van een wapen is immers een ander feit dan het niet dragen van een autogordel. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat er geen samenhang is tussen beide feiten en dat de juridische aard van het verwijt voor beide feiten een andere is. Aldus is de betrokkene niet tweemaal gestraft voor hetzelfde feit en is het ‘ne bis in idem’-beginsel niet geschonden. Er bestaat dus geen aanleiding de onderhavige sanctie achterwege te laten of het bedrag daarvan te matigen.
6. Het voorgaande brengt mee dat de kantonrechter het beroep terecht ongegrond heeft verklaard. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter dan ook bevestigen.
7. Omdat de inleidende beschikking niet wordt vernietigd, is er geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding (vgl. het arrest van het hof van 1 mei 2019, gepubliceerd op rechtspraak.nl met vindplaats ECLI:NL:GHARL:2019:3197).